Rudolf Höss: de gehate kampcommandant van Auschwitz 

In het besef dat de dood aanstaande was, schreef nazimisdadiger Rudolph Höss in gevangenschap zijn autobiografie. De man die twee miljoen Joden de dood in joeg, voelde wel iets van spijt, maar schuld? Nein. ‘Ik kon geen ergere straf bedenken dan dat mijn werk me zou worden afgenomen.’

Rudolf Höss

Woensdag 16 april 1947. Auschwitz, tien uur in de ochtend. Rudolph Höss loopt naar de kleine, provisorische galg, die speciaal voor hem is opgesteld, pal voor de gaskamers. Getuigen zijn verbaasd over de snelle tred van de 47-jarige. Met de handen op de rug gebonden, klimt Höss op het krukje onder de strop. Als de beul moeite heeft het touw om zijn nek te hangen, buigt hij behulpzaam mee. Ongeveer een minuut staat de voormalige kampcommandant daar, met de strop om zijn nek. Emotieloos en onbewogen. Geen verklaring, geen laatste woorden. Om exact 10.08 uur klapt het luik onder het krukje open. Pas dertien minuten later stoppen de stuiptrekkingen. Höss’ stoffelijk overschot wordt direct afgevoerd en gecremeerd.

Dachau

Rudolph Höss (geboren in 1901) is een kind van vrome, streng-katholieke ouders. Zijn jonge jaren zijn getekend door eenzaamheid. Pa en ma leren hem wat discipline is. Alle wensen en bevelen van volwassenen dienen onvoorwaardelijk te worden gehoorzaamd. Als jonge Duitse tiener vecht hij aan het Turkse front tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wegens getoonde moed ontvangt hij het IJzeren Kruis Eerste en Tweede Klasse.

Na de Duitse capitulatie is Höss dolende. Hij sluit zich aan bij een van de vele paramilitaire groepen die strijden tegen de communisten. In 1922 wordt hij lid van de nazipartij. Datzelfde jaar slaat hij samen met andere nazi’s een vermeende communistische infiltrant dood. Het levert hem tien jaar cel op. Höss komt vervroegd vrij en wordt landarbeider. Collega’s omschrijven hem als introvert, vriendelijk en onbaatzuchtig.

In 1934, Adolf Hitler is een jaar aan de macht, vraagt Heinrich Himmler hem om lid te worden van de SS. Rudolph, net getrouwd en zijn vrouw Hedwig is zwanger, hapt toe. Hij wordt gestationeerd in het beruchte concentratiekamp Dachau.

Daar valt hij op. Höss is streng en strikt, maar niet zo brallerig als de andere SS’ers. Ook de drank raakt hij nauwelijks aan. Tegelijkertijd walgt hij van het sadisme van kampcommandant Eicke. Höss schrijft in zijn autobiografie: ‘Mijn sympathie lag te veel bij de gevangenen, want ik had hun leven te lang geleid.’ Het is een van de weinige keren dat hij ergens met spijt op terugkijkt: ‘Ik had toen naar Eicke moeten gaan. Uitleggen dat ik niet geschikt was voor dit werk.’ Maar het komt er niet van. ‘Ik was te dol op het zwarte uniform.’

Elke dag zijn er executies in het kamp. Voor veel SS’ers een soort van boerenvermaak. Maar niet voor Höss. ‘Ik stond nooit onverschillig tegenover menselijk lijden. Ik heb het altijd gezien en gevoeld.’ Maar tegelijkertijd is hij overtuigd van de noodzaak van concentratiekampen: ‘Vijanden van de staat, asocialen en beroepscriminelen moeten zeker gevangen worden gezet.’ Of erger, want: ‘Het is een SS’er onwaardig om medelijden met hen te hebben.’ Dus leidt hij op bevel de vuurpelotons. Dat doet hij koel en afstandelijk. Zonder sentimenten, zonder sadisme.

Auschwitz

Inmiddels is de Tweede Wereldoorlog begonnen. Höss valt wederom op en klimt snel in rang. Hij is nu Hauptsturmführer (kapitein). Plichtsgetrouw en een harde werker. Om sociale activiteiten geeft hij weinig. In april 1940 krijgt hij de opdracht om in het westen van Polen een concentratiekamp uit de grond te stampen, bedoeld voor dwangarbeiders. Handig gelegen langs de spoorwegverbinding tussen Katowice en Krakau. Een kamp dat de wereld zou leren kennen als Auschwitz. Höss is vereerd. Al zijn organisatorische en innovatieve vaardigheden worden aangesproken.

Drie maanden na de start van de bouw kijkt hij, in zijn zwarte uniform, toe hoe de allereerste groep Poolse dwangarbeiders onder de ijzeren poort door schuifelt, met daarboven het cynische Arbeit macht frei. Zelf betrekt hij met Hedwig en de vijf kinderen een villa, net buiten het kamp. Het ontbreekt hen aan niets. ‘De tuin was een paradijs van bloemen,’ schrijft Höss. ‘De gevangenen grepen elke gelegenheid aan om een kleine, vriendelijke daad te verrichten. Niet één van hen is ooit slecht behandeld in ons huis. Het grootste plezier van mijn vrouw was om elke gevangene in ons huishouden een cadeautje te geven.’

De ijzeren poort van Auschwitz met de cynische woorden erop.

Een klein jaar later telt Auschwitz al meer dan 10.000 gevangenen. Höss’ ijver blijft niet onopgemerkt. Als Himmler in maart 1941 Auschwitz bezoekt, is hij dusdanig onder de indruk dat hij hem opdracht geeft het kamp uit te breiden tot 30.000 geïnterneerden én er een tweede kamp bij te bouwen: Birkenau. Dat moet onderdak bieden aan 100.000 Russische krijgsgevangenen, voorbestemd om als dwangarbeider verhuurd te worden aan Duitse bedrijven als IG Farben, Krupp, Siemens en Bayer.

Ruim 10.000 Russische krijgsgevangenen dienen het kamp uit de grond te stampen. Maar de bouw verloopt traag. Als Höss achter raakt op schema, laat hij nóg meer de zweep over zijn dwangarbeiders leggen. Het overgrote deel van hen sterft door honger en andere ontberingen. Maar de verloren tijd wordt ingehaald. Birkenau is nu een feit, ruim 20.000 hectare groot. Met barakken zonder ramen, tot de nok gevuld met stapelbedden.

De eindoplossing

Dan wordt Höss naar Berlijn geroepen. Himmler brengt hem op de hoogte van de Endlösung. De ‘eindoplossing’ voor het Joodse vraagstuk. Auschwitz, nu nog een concentratiekamp, wordt een vernietigingskamp. Himmler vertelt dat er al enkele kleine, geheime vernietigingskampen in het oosten zijn, maar die beschikken niet over voldoende capaciteit om de Endlösung door te voeren. Dus viel zijn oog op Auschwitz. Aan Höss de opdracht om gedetailleerde plannen te maken voor de implementatie van een industriële vergassingsinstallatie in Auschwitz. De opdracht is strikt geheim. Hij mag er enkel met SS-Sturmbannführer Adolf Eichmann over praten.

Höss omschrijft de opdracht als ‘buitengewoon en monsterlijk’, maar tegelijkertijd noteert hij: ‘Himmlers bevelen, uitgevaardigd in naam van de Führer, waren heilig. Er werd niet over nagedacht, er werd niet over gediscussieerd.’

Dus is er werk aan de winkel. Höss heeft nu niet alleen het bevel over een concentratiekamp, maar ook over een vernietigingskamp in wording. Hij brengt werkbezoeken aan kleinere kampen, zoals Treblinka en Chelmno. Daar gebruiken ze speciale vrachtwagens die per rit veertig tot negentig mensen kunnen doden met uitlaatgassen. Maar hij is niet onder de indruk. De methode is ruw en inefficiënt, en de vermoorde aantallen zijn te klein.

Zijn plaatsvervangende kampcommandant, Hauptsturmführer Karl Fritzsch, komt met een idee. Als ze nu eens, als experiment, negenhonderd Russische krijgsgevangenen vergassen in het oude crematorium van het kamp? Zijn voorstel is om het bestrijdingsmiddel Zyklon-B te gebruiken.

Höss stemt in. Hij schrijft: ‘De Russen kregen het bevel zich uit te kleden. Daarna gingen ze stilletjes het mortuarium binnen, zogenaamd om ontluisd te worden. Toen het gas naar binnen werd gegooid, klonk een enorm geloei. Gevangenen wierpen zich tegen de deuren, maar die hielden het.’

Het experiment is geslaagd. Höss is gerust. Het grootschalig doodschieten van mannen, vrouwen en kinderen (‘holocaust by bullets’) is niet langer nodig: ‘Ik was opgelucht dat al die bloedbaden ons bespaard zouden blijven.’ De massavernietiging kan nu min of meer geautomatiseerd verlopen.

Vergassingen

Inmiddels is het juli 1942. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen draaien, laat Höss het grote mortuarium in de bossen ombouwen tot gaskamer. Vergassen en cremeren onder één dak, een uitstekende oplossing van een logistiek probleem. Echter met één nadeel: de tocht vanaf het perron naar de gaskamers is nu twee kilometer. Tijdens werkbezoeken aan kleinere vernietigingskampen heeft Höss gezien hoe rommelig die kan verlopen als grof geweld wordt gebruikt. Daarom instrueert hij zijn SS’ers om vriendelijke praatjes aan te knopen met de gevangenen. Ze mogen ook met de kinderen spelen, hen op de arm nemen.

Langs de route naar de gaskamers laat hij bordjes plaatsen met daarop de tekst ‘Zur Desinfektion en zum Baden’. De blikken Zyklon-B laat hij aanvoeren door een vrachtwagen, uitgedost als een voertuig van het Rode Kruis.

Maar niet iedereen laat zich om de tuin leiden. Höss, die bij veel vergassingen aanwezig is, schrijft: ‘Een vrouw kwam naar me toe, wees naar haar vier kinderen en fluisterde: “Hoe kun je zulke mooie, lieve wezentjes doden? Heb je dan helemaal geen hart?” Een oude man siste me toe dat Duitsland zwaar zou boeten voor deze massamoord op de Joden. Zijn ogen gloeiden van haat. Maar hij liep kalm de gaskamer in.’

En over een andere jonge vrouw: ‘Ze rende heen en weer om alle kleine kinderen en bejaarde vrouwen te helpen met uitkleden. (...) Daarna ging ze met de allerlaatsten mee de gaskamer in. In de deuropening draaide ze zich om en zei: “Ik wist dat we hier naartoe werden gebracht om vergast te worden. Toen op het perron de selectie plaatsvond, wilde ik niet bij de gezonde mensen worden ingedeeld. Ik wilde op de kinderen passen. Ik hoop dat het snel zal gaan. Tot ziens.”’

‘Eén vrouw probeerde haar kinderen uit de gaskamer te gooien, net voordat de deuren sloten. Dat raakte iedereen die er getuige van was’

Het is een scala aan herinneringen: ‘Het was heel belangrijk dat de aankomst en het uitkleden in een zo rustig mogelijke sfeer plaatsvonden. Maar sommige vrouwen slaakten de meest verschrikkelijke kreten terwijl ze zich uitkleedden, rukten zich de haren uit het hoofd of schreeuwden als maniakken. Zij werden onmiddellijk weggeleid, kregen achter het gebouw een nekschot.’

Hij noteert ook: ‘Anderen probeerden hun baby’s te verstoppen tussen stapels kleding. (...) Eén vrouw probeerde haar kinderen uit de gaskamer te gooien, net voordat de deuren sloten. Dat raakte iedereen die er getuige van was.’

Heinrich Himmler bezoekt Dachau in 1936, waar Höss destijds werkzaam was.

Vergassingen duren nooit langer dan een kwartier. Om zijn SS’ers zoveel mogelijk te sparen, laat Höss speciaal geselecteerde Joodse gevangenen (het zogenoemde Sonderkommando) de lijken uit de gaskamers slepen. Hij schrijft: ‘Het gebeurde regelmatig dat Joden van het Sonderkommando de lichamen van familieleden tegenkwamen tussen de lijken. Ze waren daardoor duidelijk aangedaan, maar het leidde nooit tot een incident.’ En even later, verwonderd: ‘De wijze waarop Joden leefden en stierven, was voor mij een waar raadsel dat ik nooit heb kunnen oplossen.’ Höss lijkt alles over te schrijven uit zijn herinnering: ‘De kleinere kinderen huilden meestal. Maar als hun moeders of leden van het Sonderkommando hen troostten, werden ze rustig en gingen de gaskamers in, met hun speelgoed in de hand. (...) Het viel me op dat vrouwen die vermoedden of wisten wat hen te wachten stond, toch de moed opbrachten om grapjes met de kinderen te maken, ondanks de doodsangst die ik in hun ogen zag.’

Tevreden

Hoe dan ook, Himmler is tevreden. Maar Höss maakt zich zorgen. Veel SS’ers vragen om overplaatsing. Ze hebben moeite met het vergassen van Joden die vloeiend Duits spreken. Een enkeling wil zelfs weten of het doden van duizenden vrouwen en kleine kinderen nu echt nodig is. Höss zelf worstelt ook. Op een avond wipt Eichmann langs. Na een overdaad aan alcohol bekent Höss hoe zijn maag week wordt, elke keer als hij kinderen de dood instuurt. Eichmann schampert. Kinderen laten leven? Op een dag zijn ze groot en zinnen op wraak.

Höss schaamt zich voor zijn zwakte. Hij vermant zich: ‘De ijzeren vastberadenheid waarmee we de bevelen van de Führer dienen uit te voeren, kan alleen verkregen worden door alle menselijke emoties te onderdrukken. Deze uitroeiing móét plaatsvinden, zodat Duitsland voor eens en voor altijd verlost zal zijn van een meedogenloze tegenstander.’

Dus doet hij wat hij vindt dat hij moet doen: urenlang toekijken. ‘Omdat ik degene was naar wie iedereen keek. Ik moest aan iedereen laten zien dat ik niet alleen de bevelen gaf en de regels opstelde, maar ook bereid was om aanwezig te zijn bij welke taak dan ook, die ik mijn ondergeschikten oplegde. (...) Iedereen loerde naar me om te zien welk effect de vergassingen op mij hadden. Elk woord dat ik erover zei, werd op een goudschaaltje gewogen. Ik moest boven alles voorkomen dat mijn diepste twijfels en gevoelens zichtbaar zouden worden.’

Dat laatste valt niet altijd mee: ‘Op een keer gingen twee kleine kinderen zo op in hun spel dat ze weigerden zich door hun moeder de gaskamer in te laten leiden. Zelfs de Joden van het Sonderkommando aarzelden om hen op te pakken. De smekende blik in de ogen van de moeder, die wist wat er stond te gebeuren, zal ik nooit vergeten. Maar de mensen zaten al in de gaskamer, werden onrustig. Dus moest ik handelen. Ik knikte naar mijn onderofficier. Hij tilde de spartelende kinderen op en beende met hen, elk onder één arm, de gaskamer in. De moeder huilde hartverscheurend. Mijn medelijden was enorm. Maar ik mocht niet de geringste emotie tonen.’

Gezinsleven

Intussen maakt Höss elke avond lange tochten op zijn paard, zwervend door de nabijgelegen bossen, zijn hoofd leegmaken, in de hoop zo alle afschuwelijke beelden kwijt te raken: ‘Ik was niet langer gelukkig in Auschwitz toen de massale uitroeiingen waren begonnen.’ Maar tegelijkertijd: ‘Ik kon geen ergere straf bedenken dan dat mijn werk me zou worden afgenomen.’

In de weekenden kijkt hij met Hedwig hoe hun kinderen zwemmen en ravotten aan de oevers van de Sola. Höss vindt het een marteling om hen zo gelukkig te zien. Voor hem is het inmiddels duidelijk dat Duitsland de oorlog gaat verliezen. Hij maakt zich geen enkele illusie over het lot dat hen te wachten staat.

Op een avond begint Hedwig vragen te stellen. Alle stank, de laag as in de bloementuin. Ze wil weten of alle geruchten over massale vergassingen waar zijn. Höss knikt, ontkent niet. Hij schrijft: ‘Zij is de enige, buiten alle ingewijden om, tegen wie ik het ooit heb verteld.’ Dat blijkt ook funest voor hun relatie. Hedwig wil niet meer met hem slapen.

Maar plicht is plicht; Befehl ist Befehl. Onvermoeibaar stelt Höss alles in het werk om de vergassingsprocedure zo soepel mogelijk te laten verlopen. Hij laat nog twee enorme ondergrondse gaskamers bouwen. En crematoria ernaast, voor de logistiek. De goederentreinen rijden nu af en aan, dag na dag, week na week, maand na maand. Meer dan 10.000 mensen kunnen nu per dag worden vergast én gecremeerd. Hoge nazileiders en SS-officieren komen langs om het state of the art vernietigingsproces met eigen ogen te aanschouwen. Höss schrijft: ‘Sommige officieren, die eerder luidkeels oreerden over de noodzaak van dit alles, vielen stil. Anderen werden onpasselijk toen ze via het glazen kijkgaatje de Endlösung in de praktijk zagen.’

Als duidelijk wordt dat de opmars van het Rode Leger niet te stuiten is, neemt het gezin in januari 1945 de benen. Rudolph en Hedwig nemen voldoende gif mee om ook de kinderen niet in handen van de Russen te laten vallen. Begin mei horen ze dat de Führer dood is. Duitsland capituleert. Höss en zijn vrouw weten dat zij ook de hand aan zichzelf zouden moeten slaan. Maar ze kunnen het niet.

Het gezin splitst zich op. In zijn eentje weet Höss nog negen maanden uit handen van de geallieerden te blijven. Hedwig niet. Zij geeft uiteindelijk zijn verblijfplaats prijs. Bij zijn arrestatie, op 11 maart 1946, wordt hij bijna doodgeslagen door enkele Britse soldaten, die van Joodse komaf zijn.

Höss wordt uiteindelijk niet berecht in Nürnberg, maar zijn uitgebreide getuigenis aldaar – de allereerste van een hooggeplaatste nazi – vergemakkelijkt wel de veroordeling van alle nazikopstukken die er terechtstaan.

‘Als ik bevel had gekregen mijn vrouw en kinderen te doden, dan had ik dat gedaan. Ik zou op bevel ook mezelf hebben gedood’

Het proces

In mei 1946 dragen de Britten hem over aan de Poolse autoriteiten. Het proces start op 11 maart 1947 in Warschau. Höss antwoordt dat hij alles enkel uit plichtsbesef deed: ‘Als ik bevel had gekregen mijn vrouw en kinderen te doden, dan had ik dat gedaan. Ik zou op bevel ook mezelf hebben gedood.’ Liever beschouwt hij zichzelf als ‘een radertje in het wiel van een grote vernietigingsmachine die vrouwen en kinderen doodde’. Maar deden geallieerde vliegtuigbemanningen niet hetzelfde met hun bommen op Duitse steden? Höss ziet geen fundamenteel verschil. ‘Ik blijf, zoals ik altijd ben geweest, een overtuigd nationaalsocialist. (...) Dat kan ik niet zomaar overboord gooien.’

De Poolse criminoloog en psychiater Stanislaw Batavia onderzoekt hem. Zijn oordeel: niet psychisch gestoord. Höss is geen irrationele, losgeslagen sadist, maar veel eerder een uiterst normale man, een kleine bureaucraat met een kruideniersmentaliteit. Maar ook voor Batavia blijven veel vragen onbeantwoord. Hoe kan een familieman die vanuit de gevangenis zulke mooie brieven schrijft aan zijn vrouw en kinderen, zo wreed zijn, zonder ook maar enige respect voor menselijk leven? Alsof er twee personen in hem zitten.

Höss gaat niet in beroep tegen zijn doodvonnis. Hij voltooit zijn autobiografie en eindigt met: ‘Ik heb een vol en gevarieerd leven geleid. Ik heb mijn ster gevolgd waarheen die me ook leidde.’ Alsof het hem allemaal overkomen is. Per ongeluk in de verkeerde trein gestapt.

Voormalige gevangenen dienen met succes een verzoekschrift in bij de rechtbank om hem op te hangen in Auschwitz, direct naast de gaskamer. En zo geschiedde. Het is de allerlaatste executie in het kamp waar de gehangene zelf twee miljoen mensen de dood in joeg.