Luuk Koelman: 'Ik zit op een bankje in het park als ik een man met zo'n klein wit geval tegenkom'
'Het dribbelde alsof het wist dat zijn bestaan nooit groots en meeslepend zou worden, maar toch van plan was om er maar het beste van te maken'
Op een doordeweekse ochtend zat ik op een bankje in het park. De zon scheen en ik had even niets beters te doen. Voetstappen naderden. Een man kwam voorbij, met graatmagere benen in een net iets te strak maatpak. Hij had de tred van iemand die nooit écht te laat komt, maar altijd nét op tijd.
Aan een veel te korte riem volgde een hondje, zo’n klein wit geval. Het dribbelde alsof het wist dat zijn bestaan nooit groots en meeslepend zou worden, maar toch van plan was om er maar het beste van te maken.
Ter hoogte van mijn bankje hield de man halt. Het hondje bleef ook staan, niet uit gehoorzaamheid, maar vanwege de wetmatigheid der dingen. De man bukte en klikte het riempje los. ‘Ja! Ja!’ moedigde hij aan. Zijn stem had iets schrils. Dit was overduidelijk iemand die vindt dat alles beter gaat met een beetje aanmoediging. ‘Toe maar! Ja! Ja!’
Het beestje keek hem even aan en kuierde toen richting een kastanjeboom. Daar begon het ritueel: snuffelen aan de bast. De man wachtte. Eerst gelaten, toen lichtelijk geïrriteerd. De boom werd centimeter voor centimeter geïnspecteerd, alsof hij net nieuw was neergezet en het hondje belast was met de oplevering. De man zuchtte. Hij bukte, handen op de bovenbenen: ‘En wat doet Rocky dan?’ Zijn stem klonk zowel enthousiast als vertwijfeld.
Minuten verstreken. Het hondje rook en rook. De man keek op zijn horloge. Zijn planning liep uit, nog voor de dag goed en wel begonnen was. En toen, eindelijk, werd de boom verlaten. Niet omdat het snuffelen voltooid was, maar omdat zich midden op het grindpad blijkbaar een plekje bevond dat nóg lekkerder rook. Rocky draaide een paar rondjes, keek om zich heen alsof hij wilde controleren of er publiek was en zakte toen door zijn achterpoten. Een keuteltje volgde, tergend langzaam.
De man knikte, zichtbaar opgelucht, alsof hier net een logistiek probleem was opgelost. Hij toverde een zakje tevoorschijn en raapte het drolletje op. Zoals het hoort. Het hondje was intussen drukdoende met sleetje rijden. Hij trok zich met zijn voorpoten vooruit, het eigen achterwerk stevig in het gras gedrukt.
‘Rocky!’ riep de man, de riem alweer paraat. ‘Híérrr!’
Het beestje draaide zich om. Daar stonden ze, bewegingloos tegenover elkaar, als in een western. Twee wezens, aan elkaar verbonden door lotsbestemming.
‘Rocky...’ gromde de man.
Maar het hondje was niet onder de indruk. Het geeuwde, krabde zich, leek zelfs even na te denken. En besloot toen in tegenovergestelde richting te vertrekken. Op een drafje het park in, blij met de vrijheid die het toeval hem schonk.
De man bleef staan. Heel even. Toen zette hij de achtervolging in. In gestrekte draf, de armen stijf langs het lijf. ‘ROCKY!’ galmde het over het veld.
Ik keek beiden na en dacht: misschien hoeft je leven helemaal niet groots en meeslepend te zijn. Misschien is het al heel wat als je iemand hebt die met jouw stront in een zakje achter je aan rent.
- Adobe Stock