James Worthy

James Worthy: 'Ik zit met mijn zoon en zijn gebroken duim bij de eerste hulp als we een oude man zien met een pijnloze pijn'

‘De man heeft niks. Geen wond, geen breuk, geen grimas. Maar hij zit hier. Net als wij. Alsof hij zijn naam wil zetten op de lijst van mensen die nog meetellen’

Ik zit op de eerste hulp omdat mijn zoon zijn duim heeft gebroken tijdens zijn allereerste boksles. Zijn moeder en ik wilden dat hij wat sterker zou worden, maar de boksles heeft alleen maar aangetoond hoe breekbaar hij is.

We wachten al een uur. De EHBO voelt als wachten op een date die al veel te laat is, maar je blijft zitten. De nieuwsgierigheid wint het van de tijd die je verdoet. Je zit in een plastic stoel, onder tl-licht, naast een koffieautomaat die espresso belooft, maar alleen lauw verdriet schenkt. 

Naast ons zit een oude man. Wollen jas, beige broek, ogen die te vaak in de verte kijken. Hij zegt niks. Hoest soms, maar niet overtuigend. Na een tijdje begint hij zacht tegen niemand in het bijzonder te praten. ‘Er zit iets in m’n borstkas. Een schaduw misschien. Of een trilling. Het voelt alsof ik van binnenuit opgegeten word.’

Een verpleegkundige knikt beleefd en loopt door.

Mijn zoon kijkt op van zijn telefoon en fluistert: ‘Ik denk niet dat hij iets heeft, hoor.’

Ik knik. Niet omdat ik het zeker weet, maar omdat ik het begrijp.

De man heeft niks. Geen wond, geen breuk, geen grimas. Maar hij zit hier. Net als wij. Alsof hij zijn naam wil zetten op de lijst van mensen die nog meetellen.

Misschien heeft hij geen reden om thuis te zijn. Of is thuis juist de plek die het meest pijn doet. Misschien komt hij hier niet om geholpen te worden, maar om even verzorgd te worden. Iets anders. Iets wat niets met medicijnen te maken heeft. De oude man draagt een soort pijn die niet te meten is. En die je ook niet kunt wegslikken. En als ik eerlijk ben, ik herken het.

Ik heb ook vaak op plekken gezeten waar ik eigenlijk niets te zoeken had. Kunstopeningen waar ik niks voelde. Kerken waar ik naar buiten wilde schreeuwen. Gesprekken waarin ik me vastklampte aan woorden, alleen maar om niet stil te vallen. Soms zit de pijn niet in het lichaam, maar in de leegte van je naam die niet genoemd wordt.

Uiteindelijk wordt mijn zoon geholpen. Hij krijgt een spalk en het advies om zes weken niet te boksen. Hij knikt, maar ik weet dat hij die informatie morgen alweer vergeten is. Jongens zijn zo. Ze willen sneller helen dan ze breken.

Als we opstappen, blijft de oude man zitten. Hij rommelt wat in zijn jaszakken, alsof hij zoekt naar bewijs van een klacht die hij zelf is vergeten. ‘Ik heb ook hoofdpijn,’ zegt hij. ‘Een steek die ik niet kan plaatsen, maar wel voel. Een satéprikker in mijn oude schedel.’

Ik buig me naar hem toe en zeg:
‘Sterkte, meneer.’

Hij knikt traag, met een glimlach die niet helemaal af is. En dan zegt hij: ‘Ze zijn aardig hier.’

Ik knik terug. Want dat klopt. Soms heb je niet meer nodig dan dat. Aardige mensen, een stoel en iemand die vraagt waar het pijn doet, ook al weet je zelf niet precies waar.

Column
  • Adobe Stock