Levenslessen van een basketbaltrainer
Een rolmodel, iemand die je in je jeugd (harde) lessen leert voor de rest van je leven, dat gun je iedereen. Mijn vriend Jan Verhoeven en ik ontmoetten zo’n tweede vader in onze basketbaltrainer.

Er is een goede reden om het eens over basketbal te hebben. Marcel Welch is namelijk onlangs 80 jaar geworden, en dat hebben we gevierd met een reünie, waarbij wethouder Abigail Norville hem namens de gemeente Rotterdam de Erasmusspeld en Jan Loorbach hem namens de Nederlandse Basketbal Bond de bondspenning opprikte.
Wie is Marcel Welch? Marcel Welch was leraar geschiedenis aan de Hervormde Zuidermavo aan de Fichtestraat in Rotterdam-Zuid. En in de gymzaal bij die school trainde hij de jeugd van de Rotterdamse basketbalvereniging RZ (Rotterdam-Zuid). Ik heb daar gespeeld, en dat kwam door Jan Verhoeven.
In mijn jonge jaren speelde ik op zaterdagmiddag basketbal op een veldje aan het Kloosplantsoen in Ridderkerk. Daar liepen ook een aantal jongens van de gereformeerde gemeente (een mij tot dan toe onbekende mensensoort), en een van hen was Jan Verhoeven. Hij werd later advocaat bij Wille & Donker. We raakten bevriend en zijn dat altijd gebleven.
Een zeker fanatisme verenigde ons. Jan wees mij erop dat ik, als ik tenminste echt goed wilde worden, beter bij RZ kon komen spelen, waar hij zelf al lid van was. Hij adviseerde mij ook om naar de Guido de Bres te gaan. Dat alles luidde een grote verandering in mijn leven in.
De trainingen bij RZ werden dus gegeven door meneer Welch (we gebruikten uiteraard nooit zijn voornaam). Meneer Welch was een kleine Surinamer, slechts 1,68 meter lang. Maar in de jaren waarin hij zelf in het eerste van RZ had gespeeld, was hij een fenomeen tussen alle lange mannen geweest. Zijn geringe lengte compenseerde hij door een enorme snelheid en vooral door een ongelooflijke sprongkracht. Hij schoot over de langste spelers heen en kon zelfs dunken.

Meneer Welch was een heel goede trainer, en ons team (jongens van 16, 17) werd in 1980 en 1981 Nederlands kampioen. In de zomervakantie kwamen we twee weken lang bij elkaar om drie keer per dag te trainen. Hij leerde je verdedigend voetenwerk tot je dacht dat je benen onder je romp vandaan zouden exploderen. Hij leerde je vooral veel af: niet gelijk dribbelen om te scoren, maar eerst kijken, alle opties openhouden, en vooral in dienst van het team spelen.
Maar hij dwong ook op een andere manier veel respect af. Door zijn discipline: je kwam nooit te laat, je gaf nooit op en je deed wat je beloofde. Door zijn moraal: je mopperde niet op je moeder, ook al ‘zeurde’ je moeder over de vele was die het sporten met zich meebracht: „Moeders zeuren nooit, al zijn kinderen soms weleens vervelend.” Je had respect voor je tegenstander en de scheidsrechter. Toen onze beste speler mot kreeg met een scheidsrechter, zette Welch hem onverbiddelijk op de bank, hoe spannend de wedstrijd ook was.
Hij liep niet te preken, maar grove taal of vloeken accepteerde hij niet
Succes was het succes van het team. Toen Welch in 1974 kampioen van Nederland was geworden en daar thuis van na zat te genieten, dacht hij vooral aan zijn trainer Jan Bruin, want het was „ongelooflijk wat die man allemaal voor ons en voor de club heeft gedaan.” Hij hield ondertussen zijn prioriteiten op orde. Toen RZ een jaar later in Israël tegen Maccabi Tel Aviv moest spelen, bleef hij thuis omdat hij zijn leerlingen op hun schoolonderzoeken moest voorbereiden.

Respect dwong hij ook af door zijn geloof. Hij liep niet te preken, maar grove taal of vloeken accepteerde hij niet. Tijdens zo’n zomerkamp moesten we ons bijvoorbeeld dertig keer opdrukken en dan schieten, en dat vele keren achter elkaar. Een van de jongens zakte bij dat opdrukken door zijn armen, viel op zijn gezicht en noemde als vloek de Naam van Jezus. „Zie je nu wel hoe hard je Hem nodig hebt?” was het commentaar van Welch. Op mij –toen op een keerpunt in mijn leven– hebben die woorden een diepe indruk gemaakt.
Vele jaren gingen voorbij en toen was er dus die reünie, op de warme, laatste zaterdagmiddag van mei. Na veertig jaar zagen Jan en ik onze meneer Welch terug, een verraste en bescheiden, ingetogen en zelfs ootmoedige man. Er waren zo’n tweehonderd (oud-)RZ’ers op af gekomen, die herinneringen, sterke verhalen, high fives en stevige hugs met elkaar deelden, oude plakboeken op de tafels.
En er waren mensen van de Evangelische Broedergemeente van Rotterdam Centrum, zijn kerkelijke thuis, die hem ook voor de vrijwilligersprijs had voorgedragen. Toen ik hem feliciteerde, zei meneer Welch dat het God was geweest die hem in die zestig jaar altijd had geholpen en geïnspireerd om zijn werk te doen.
Hij werkte in een wijk en onder jongeren die allesbehalve geprivilegieerd waren geweest. „Dank dat jullie gekomen zijn om mij te tonen dat je mij niet vergeten bent”, zei hij in zijn dankwoord. „God zegene jullie. Ik bid en hoop dat jullie alleen maar zegeningen mogen ontvangen, naast een goede gezondheid.”
Jan en ik concludeerden, in de metro terug naar huis, hoe goed en vormend deze jaren voor ons waren geweest. En hoe belangrijk het is om in je jonge leven zo’n tweede vader en rolmodel te ontmoeten, om discipline en harde lessen voor de rest van je leven te leren. Zo’n periode in je leven en zo’n ontmoeting in zo’n omgeving gun je iedereen.
De auteur is historicus en publicist, en doceert kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium.