China investeert spectaculair in groene energie. Maar vervangt de molen echt de kolen?

Met zijn uitgestrekte woestijnen als decor zet China vol in op hernieuwbare energie. Het doel om in 2030 de uitstoot van broeikasgassen omlaag te krijgen, wordt misschien dit jaar al gehaald. Maar is er nou echt sprake van een ommekeer?

Illustratie Mart Veldhuis

Dit is een verhaal over Chinese woestijnen. Over de afgelegen, uitgestrekte vlaktes in de noordelijke en westelijke uithoeken van het land, zoals de Kubuqi, de Taklamakan en de Badain Jaran. Ze zijn bepaald niet het centrum van de macht, maar wel het terrein van een ronduit imposante ontwikkeling, die zich in relatieve stilte voltrekt en van belang is voor de hele wereld.

Om de schaal ervan te kunnen bevatten is het handig in gedachten te houden dat een gigawatt (GW) het vermogen is om ruwweg een miljoen huishoudens van stroom te voorzien. Nederlandse windparken op de Noordzee hebben momenteel een vermogen van ongeveer 4,7 GW. Het streven is 21 GW in 2030. In datzelfde jaar willen de rijke industrielanden die de G7 vormen tezamen 150 GW aan windmolens op zee hebben bijgebouwd ten opzichte van 2023.

China pakt het op een andere schaal aan. Vorig jaar plaatste het in één jaar tijd voor 76 GW aan windmolens, veelal in de lege regio’s in het noorden en westen. Dat is een uitbreiding met 66 procent, en meer dan de Verenigde Staten in totaal aan windenergie in huis hebben.

Qua zonne-energie was de Chinese groei al net zo spectaculair: in de woestijnen van Binnen-Mongolië, Xinjiang en Gansu wordt het ene na het andere megazonnepark uit de grond gestampt. In de rest van het land worden daken volgelegd met zonnepanelen. In 2023 kwamen er ruim 500 miljoen zonnepanelen bij, goed voor 217 GW, een stijging van 55 procent ten opzichte van 2022.

China was al jaren het land met het grootste vermogen aan hernieuwbare energie. Vorig jaar bouwde het die voorsprong op „buitengewone” wijze uit, aldus het Internationaal Energie Agentschap (IEA), tot een totaal vermogen van ruim 1.400 GW. Ter vergelijking: de VS volgen ver daar achter, met 387 GW.

Hyperfocus op hernieuwbaar

In 2020 gaf president Xi het startschot voor deze hyperfocus op ‘hernieuwbaar’, toen hij besloot dat China voor 2030 zijn uitstoot aan broeikasgassen omlaag moet krijgen en voor 2060 klimaatneutraal moet zijn. Dat was het signaal voor provinciebesturen en (staats)bedrijven in het hele land om enorme investeringen in groene technologie te doen, ook in de productie van elektrische auto’s en accu’s. Zo’n 40 procent van de auto’s in China is nu elektrisch of hybride, tegenover 14 procent in Nederland.

Groene technologie was vorig jaar dan ook de belangrijkste factor in de groei van de Chinese economie. Dit jaar zet de uitbreiding door, mede door een grote toename aan waterkrachtcentrales. En voor wie kernenergie wil meerekenen: het aantal reactoren in China zal de komende jaren ruim verdubbelen. Bijna de helft van alle reactoren die wereldwijd worden gebouwd, is van China.

De ontwikkeling gaat nu zó snel dat het IEA de uitstootpiek al dit jaar verwacht, zes jaar eerder dan gepland. Zeker is het niet, omdat ook factoren als het weer en de industriële activiteit van invloed zijn. Maar ook het Finse onderzoeksinstituut CREA voorziet de piek dit jaar, omdat de groei van het vermogen aan hernieuwbaar voor het eerst de groei in het elektriciteitsgebruik zal overstijgen.

Toch zal Nis Grünberg, hoofdanalist van China-denktank Merics in Berlijn, niet erg onder de indruk zijn als de uitstootpiek inderdaad veel eerder komt. „Om te beginnen, moet je Chinese overheidsstatistieken altijd met een korrel zout nemen. Maar toen Xi deze deadline stelde, moet hij geweten hebben dat China die ruimschoots kan halen”, zegt hij telefonisch. „Niet alleen heeft China de capaciteit om een krankzinnige hoeveelheid hernieuwbare energie bij te bouwen, het kan ook nog een grote efficiency-slag maken in het gebruik van bestaande elektriciteitscentrales en in beter netwerkbeheer.”

Even zwartkijken is op dit punt van het verhaal overigens op zijn plaats. Want hoe mooi het ook klinkt, en los van de vraag hoe lokale gemeenschappen, natuur en milieu worden gekend in de bouwdrift: China’s klimaatdoelen zijn – ook als ze jaren eerder behaald worden – ruim onvoldoende om de opwarming van de planeet onder de 1,5 graden te houden. Om dat te bereiken zou de Chinese uitstoot de komende zes jaar evenveel moeten afnemen als zij de afgelopen twintig jaar is toegenomen.

De belangrijkste vraag is dan ook niet hoe de hernieuwbare sector zich zal ontwikkelen, maar juist wat er gaat gebeuren met fossiele energie. China is immers kampioen in beide: de meeste hernieuwbare energie én al jaren de grootste uitstoot, voor 70 procent afkomstig uit steenkool. China gebruikt meer steenkool dan de rest van de wereld bij elkaar.

En ondanks uitspraken van Xi dat de rol van kolencentrales vooral beperkt zal worden tot reserve voor momenten dat er onvoldoende zon, wind of waterkracht is, is er nog geen rem op de bouw van nieuwe koleninstallaties. Vorig jaar werd er voor 114 GW aan nieuwe centrales goedgekeurd. Slechts een fractie daarvan is ter vervanging van oude, vuilere installaties. De rest is allemaal extra.

Hoe valt dat te rijmen met China’s klimaatdoelen? Het ziet ernaar uit dat Xi’s deadline van 2030 twéé investeringsgolven heeft teweeggebracht: een in zon en wind, en een in steenkool, nu het nog kan, een laatste-ronde-effect.

Toespraken van Xi bestuderen

Volgens Grünberg is dat één verklaring, maar speelt hier vooral dat lokale overheden zoveel opdrachten uit Beijing krijgen – vaak tegenstrijdig bovendien – dat ze niet precies weten wat er van ze verwacht wordt. „Ze gaan dan de toespraken van Xi bestuderen om te bedenken wat prioriteit heeft. Op dit moment schatten ze in dat klimaat belangrijk is, maar dat innovatie, industriële ontwikkeling en zelfvoorzienendheid nog belangrijker zijn.” In de praktijk betekent het dat ze fossiele energie niet durven op te geven.

Een andere oorzaak ziet Grünberg in de manier waarop de overheid met bedrijven omgaat. „De Europese Unie dwingt bedrijven met regels hun uitstoot naar beneden te krijgen. Dat werkt, maar heeft als nadeel dat sommige bedrijven vertrekken. China hanteert veel meer de wortel dan de stok: het moedigt bedrijven aan [bijvoorbeeld met subsidies] om in groene energie te investeren, maar weerhoudt ze niet van het bouwen van kolencentrales.”

Het is dan ook onbekend wat er ná de piek zal gebeuren: daalt de uitstoot in een rechte lijn, blijft die min of meer gelijk of zal hij toch weer stijgen? Afhankelijk daarvan wordt pas duidelijk of al die groene technologie echt een ommekeer teweegbrengt.

Als het lukt, zal China niet nalaten dat als een overwinning op het Westen te presenteren, denkt Grünberg. Klimaatpolitiek is steeds meer ook een internationale krachtmeting. „China zal zeggen: Zie, onze methode werkt en die is beter dan die van jullie. Als we hadden gewild, hadden we nog veel sneller kunnen gaan.”