Direct naar artikelinhoud
Als taalkundige hou ik er juist van hoe het Nederlands verandert
EssayTaalverandering

Als taalkundige hou ik er juist van hoe het Nederlands verandert

Loopt het Nederlands gevaar door al dat Engels? Welnee, zegt Nicoline van der Sijs. ‘Als jongere oudere geniet ik van leenwoorden die ik uit de hiphop leer kennen, zoals doekoe, fissa, mattie, nakken, skeer en smatje.’

Regelmatig krijg ik brieven van lezers over opvallende taalveranderingen. Zo verbaasde iemand zich onlangs over een nieuw woord: ‘Ik las laatst over een smombie, wat is dat voor iemand?’ Een ander schreef nostalgisch: ‘Mijn moeder gebruikte vroeger het mooie woord tandhaken als ze ergens erg veel zin in had, maar dat hoor ik nooit meer.’ En sommige lezers mopperen: ‘U schreef laatst twintiger jaren, maar ik heb op school geleerd dat dat een germanisme is en dat het de jaren twintig moet zijn. Laatst schreef u ook al je kan, terwijl het natuurlijk je kunt moet zijn!’

Ook op X is taalverandering een regelmatig terugkerend onderwerp, maar daar is de toon vaak wat feller en worden zware woorden als taalfout, taalverval en taalverloedering niet geschuwd. Uit de ironische of spottende ondertoon in de meeste draadjes blijkt dat de X’ers het er expres wat dik opleggen. Iemand die hun als onderwerp van een zin gebruikt in plaats van zij, krijgt van lollige betweters commentaren als ‘Hun is geen onderwerp. Behalve Attila’ of ‘Pas op voor de Hunnen, want hun hebben het gedaan’.

Die dooddoeners zijn trouwens minder origineel dan de schrijvers denken, want in een boek uit 1697 kwam ik al als reactie op iemand die hen en hun door elkaar haalde, tegen: ‘Hunnen zijn een oud volk’ en ‘hennen leggen eieren’.

Taalveranderingen zijn een fascinerend onderwerp dat mij als taalkundige al vele decennia van de straat houdt. En (spoiler alert), ik maak me geen enkele zorgen over de gezondheidstoestand van het Nederlands. Als de jeugd hij wilt en je kan zegt in plaats van hij wil en je kunt, is dat geen taalfout maar een taalvernieuwing. Ze werken namelijk een onregelmatigheid in het Nederlands weg: hij wilt volgt het voorbeeld van hij loopt, je kan dat van ik/hij kan.

Evenmin maak ik me er zorgen over dat het Nederlands wordt overspoeld door Engelse leenwoorden. Ja, we nemen meer Engelse leenwoorden over dan vroeger. Maar veel daarvan verdwijnen ook weer snel. Zo ontdekte ik dat 40 procent van de Engelse leenwoorden die we rond 1990 hebben geleend, inmiddels niet meer wordt gebruikt. Weet u nog wat actionoffice, intertype of mockturtle betekenen? Dat is een overtuigend bewijs van het zelfreinigende vermogen van de taal.

Taalveranderingen zijn een weerspiegeling van maatschappelijke, culturele en politieke veranderingen. En de taalgebruikers – ook u! – zijn de baas over de taal: de taalgemeenschap beslist welke veranderingen er plaatsvinden. Iedere generatie wil de taal opfrissen en aanpassen aan de behoeftes van de eigen tijd. Daarom drukt iedere nieuwe generatie zich net even anders uit dan de vorige. Die botsing tussen generaties leidt tot verontwaardigde ingezonden brieven over de zogenaamde ‘taalfouten’ van de jeugd. Veel effect hebben die meestal niet.

Nicoline van der Sijs.

Nicoline van der Sijs (1955) studeerde Slavische talen en promoveerde in 2001 op het Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Ze was hoogleraar historische taalkunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en publiceerde allerlei boeken op het gebied van taalverandering. Haar boek 15 eeuwen Nederlandse taal werd in 2020 bekroond met de Taalboekenprijs.

Feit is dat

Voor onderzoekers zoals ik is het verma­kelijk om te zien dat de meeste taalver­anderingen überhaupt niet in het vizier van de brievenschrijvers komen.

Dat de  uitdrukking  het  is  een  feit  dat  in  de  vo­rige eeuw verkort is tot feit is dat – geen ­brie­venschrijver die het heeft opgemerkt. De ­nieuwe bijvoeglijke naamwoorden ­recordveel (regen) en recordlage (tempe­ratuur) zijn tot nu toe onder de radar van onze woorden­boek­makers gebleven. Taalveranderingen zijn dus een fact of life, net zoals de reacties daarop. Hoe de ‘gewone’ taalgebruiker in het verleden dacht over bijvoorbeeld leenwoorden, is helaas niet bekend. Klaagden onze voorouders er in het begin van de jaartelling over dat hun kinderen verderfelijke Latijnse leenwoorden als kaas en muur verkozen boven wrongel en wand? We zullen het nooit weten.

Vanaf de dertiende eeuw zijn er gelukkig wél getuigenissen, namelijk van literaire schrijvers. Taal en taalveranderingen vormen een terugkerend thema in de Nederlandse literatuur. De meeste aandacht gaat daarin uit naar leenwoorden: schrijvers voelden fijntjes aan dat taalcontact een belangrijke, waarschijnlijk zelfs de belangrijkste motor voor taalveranderingen is. Wat vonden zij van leenwoorden?

De dertiende-eeuwse dichter Jacob van Maerlant beschouwde leenwoorden als pure taalverrijking. Hij adviseerde collega-dichters dan ook om zoveel mogelijk rijmwoorden te halen uit andere talen als Frans, Latijn, Grieks en Hebreeuws. Misschien werd er wat al te goed naar Van Maerlant geluisterd, want in 1623 spotte een anonieme dichter in de bundel Zeeusche Nachtegael dat Nederlanders wel erg veel leenwoorden bezigden:

Het is haar niet ghenoegh te spreken hare taal,
Sy spreken Fransch, end Schots, Latijn, end als de Waal. [...]

Volksschrijver Bredero noemde het met leenwoorden doorspekte Nederlands ironisch ‘een mooie mengelmoes’. In de negentiende en twintigste eeuw brachten germanismen en anglicismen de schrijverspennen in beweging. Dat gaf de tijdgeest goed weer, want in die periode nam het aantal leenwoorden uit het Duits en Engels fors toe. Zo schmierde de legendarische Charivarius, pseudoniem van dr. G. Nolst Trenité, in 1936 over de Engelse mode:

’t Is de fashion bij die modegekken
Hun taaltje met – slecht-uitgesproken – Engelsch te doorspekken:
‘All right!’ ‘Thanks!’ ‘Sorry!’ ‘Never mind!’ ‘Dear me!’ ‘Bye-bye!’

De Engelse woorden die Charivarius noemt, zijn inmiddels helemaal geaccepteerd. Nu ja, helemaal? Niet iedereen reageert zo goedgemutst op leenwoorden als Charivarius. Zo schreef een lezer me defaitistisch: ‘Waarom is het woord event opeens acceptabel? Wat mij betreft is dit een typisch geval van onnodig Engels en is het een lui en lelijk alternatief voor evenement, maar het staat in de Van Dale dus het zal wel weer mogen.’

Jongerentaal

Voor schrijvers is geen enkel woordje ‘onnodig’ – Van Maerlant wees er al op: hoe meer variatiemogelijkheden, hoe meer vreugd. De mooiste bewijzen daarvan leveren hedendaagse rappers. Zij putten uit de straattaal, de jongerentaal waarin woorden uit talloze talen worden gemixt. Een spetterend voorbeeld van zo’n meertalig woordenspel is de rap van De Jeugd van Tegenwoordig:

Een hoop lol, de vorm hilarisch
Gele wervelwind, de storm kanarisch
Banaan in m’n oor, hoor het commentaar niet
Jasje, dasje, pinne-pasje
Glitterdrankje, in het handje
Buitenlandje, binnenlandje, pimp een dansje in het Fransje
Oui oui, in het Fransje

Als jongere oudere geniet ik van de nieuwe leenwoorden die ik uit de hiphop leer kennen, zoals de Sranantongo-woorden doekoe (‘Iedereen houdt van doekoe’ rapte Def ­Rhymz), fissa, mattie, nakken, skeer en smatje, en de Arabische leenwoorden herres en kifesh. Kent u ze niet: ze staan in Van Dale. Hiphopartiesten verrijken het Nederlands trouwens ook met creatieve nieuwvormingen: De Jeugd van Tegenwoordig muntte straatmeermin en slettin en Ome Omar verzon gangsterlijkheid.

Rappers introduceren ook grammaticale vernieuwingen. Voor een onzijdig zelfstandig naamwoord zetten ze soms het lidwoord de in plaats van het: de boek, de geld en de meisje, bekend van de megahit Waar is de meisje van rapgroep De Hoop. Op X leidt dat tot de nodige kritiek, maar de keuze is helemaal niet zo gek: driekwart van de Nederlandse woorden heeft namelijk het lidwoord de. Een rapper met een meertalige achtergrond die onzeker is over het te kiezen lidwoord, zit dus meestal goed als hij de kiest. En het is goed denkbaar dat het Nederlands in de toekomst nog maar één lidwoord overhoudt. Als ik dat tijdens een lezing vertel, gruwelen sommige aanwezigen, maar daarbij vergeten ze dat een taal als het Engels moeiteloos toekan met het ene lidwoord the.

Het meisje die

Terwijl de weg naar één lidwoord in het ­Nederlands nog lang lijkt, ligt die naar één betrekkelijk voornaamwoord binnen handbereik. Het stereotype voorbeeld is het meisje die, dat officieel het meisje dat moet zijn. Toen deze vorm in de jaren tachtig van de vorige eeuw voor het eerst werd opgemerkt, werd hij toegeschreven aan immigranten. Nederlandse hiphoppers maken er dankbaar gebruik van. Zo rapt De Jeugd van Tegenwoordig: ‘Zie ik daar ’n sletje, die ik nog kon van Centje’ en Kraantje Pappie, van deels Molukse afkomst, dicht: ‘Ik zie in essentie niet per se een conflict / Maar het is je meisje die nu op de grond ligt.’

Het is goed mogelijk dat rappers het universele die salonfähig hebben gemaakt, maar incidenteel kwam het al eerder voor. Al in de zeventiende eeuw schreef iemand een oud wijf ..., die van waersegghen had verstandt. Ondertussen neemt het gebruik ervan explosief toe, óók onder Nederlandse moedertaalsprekers, zo blijkt op X, en ook in kranten. Zelfs in Trouw is te lezen ‘Een meisje die dat hoort’ en ‘Een klein meisje, die aan de hand van de Argentijnse doelman Emiliano Martínez mee het veld op mocht lopen’. De toename heeft een logische verklaring: met één universeel betrekkelijk voornaamwoord wordt het Nederlands regelmatiger. Migranten geven de taalverandering een duwtje in de goede richting, maar dat lukt alleen doordat de verandering volkomen natuurlijk is.

Joost van den Vondel veranderde in heruitgaven van zijn werken groter als overal in groter dan. Daarmee komen we op een tweede motor voor taalveranderingen: de standaardtaal. Vanaf de zeventiende eeuw gingen geleerden en schrijvers een standaardtaal boetseren, een bovenregionale schrijftaal waaruit zoveel mogelijk dialectverschijnselen weggesaneerd werden. Zo’n taal was nodig omdat er steeds meer boeken gedrukt werden die verspreid werden over het hele Nederlandse taalgebied en dus voor iedereen begrijpelijk moesten zijn.

Taalregeltjes

Vanaf dat moment ontstonden er allerlei taalregeltjes. Die schrijven voor welke vorm in de schrijftaal gekozen moet worden. Zo moest men volgens P.C. Hooft een verschil maken tussen de persoonlijke voornaamwoorden u en mij/me en de bezittelijke voornaamwoorden uw en mijn, en niet langer ‘hij slaat mijn’ of ‘me been’ te schrijven.

Gaandeweg werd het volgen van de taalregels een sociale verplichting in plaats van een keuze. Hierdoor ervoeren schrijvers de standaardtaal steeds meer als een dwangbuis. Al in 1686 pleitte dichter Johannes Vollenhove ervoor om de spreektaal te volgen, en bijvoorbeeld (de)welke te veranderen in die, en het overbodige zijnde te schrappen. Naar dat advies is slecht geluisterd, want nog steeds kom je zinsneden tegen als de regels welke en thuisgekomen zijnde.

Vollenhoves pleidooi luidde een lange traditie in. In 1865 publiceerde de beroemde Jacob van Lennep De vermakelijke spraakkunst, waarin hij de officiële schrijftaal, doorspekt met naamvallen, op de hak nam. Van Lennep constateerde: ‘De spraakkunsten leeren, hoe men niet spreekt.’

Ook Multatuli verzette zich tegen de kunstmatige schrijftaalregels, zoals blijkt uit zijn bekende verzuchting: ‘Ik leg me toe op ’t schryven van levend hollandsch. Maar ik heb schoolgegaan.’

Die regels gingen in zijn tijd hand in hand met overdreven fatsoens­normen. Zo vertelt Multatuli dat het hem in zijn jeugd streng verboden was om woorden als vroom, waarlijk, bluf en ajakkes te ge­bruiken. Ook gaatje was taboe (‘opening moesten we zeggen!’), vanwege de dubbelzinnige betekenis ervan – a dirty mind is a joy forever.

Het kan verkeren, zou Bredero zeggen.

Verleden tijd

Inmiddels zijn, mede dankzij het schrijversverzet, de strenge schrijftaalregels met verplichte naamvallen verleden tijd. Zelfs de meest rabiate tegenstanders van taalverandering zullen dat niet betreuren. Texting, e-mail en sociale media zorgen momenteel voor een vervolgstap: teksten, berichten en brieven – ook zakelijke – worden steeds informeler en korter. Ze bevatten nieuwe elementen als emoticons, letterherhalingen als leukkk, goehoedd, verkortingen als popi voor populair en constructies als sorry want te laat, waarin want op een voorzetselachtige manier wordt gebruikt, vergelijkbaar met het iets oudere richting in een opmerking richting Piet.

Het schrijven van computerberichtjes heeft een einde gemaakt aan de uitgebreide, clichématige formuleringen waarmee een brief vroeger moest beginnen en eindigen. Ik neem aan dat de meeste taalgebruikers dat, net als ik, als bevrijdend ervaren. Sommige ouders en onderwijzers zijn wel bezorgd dat leerlingen door al het texting niet meer weten welke stijl in een formele brief gepast is. Dat valt enorm mee, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Dankzij texting schrijven en lezen leerlingen meer dan ooit, al zijn het dan korte berichtjes, en ze weten prima in welke situaties ze sms-taal kunnen gebruiken en wanneer niet. Sterker nog: door texting zijn ze gevoeliger geworden voor stijlregisters. Het klinkt als een win-winsituatie.

Het Nederlands zal blijven veranderen. Zelfbenoemde taalnazi’s op X kunnen dat niet tegenhouden. De taalgemeenschap bepaalt hoe het Nederlands eruitziet en welke leenwoorden en constructies mooi, handig of nuttig zijn. Doemdenkers die zich druk maken over taalveranderingen van de jeugd hebben pech: de jeugd heeft de toekomst, dus wen er maar aan.

Ze kunnen beter een voorbeeld nemen aan de schrijvers, dichters en rappers. Die beschouwen taalveranderingen als, in de woorden van De Jeugd van Tegenwoordig, ‘een hoop lol’. Ze pleiten voor vrijheid, blijheid in taalgebruik en bewijzen met hun teksten moeiteloos het ongelijk van de taalpessimisten.

Mijn advies: lees onze schrijvers, luister naar onze rappers en verheug je over de rijkdom van het veranderlijke Nederlands.

Lees ook:

Dit zijn de favoriete woorden van tien talige Nederlanders

Ooit gehoord van ‘hompiekurken’ of ‘amberdrift’? Trouw vroeg tien schrijvers, dichters, presentatoren en muzikanten naar hun favoriete woord.

‘De taalfout van nu is de taal van de toekomst’

Hoogleraar Nicoline van der Sijs is de koningin van de historische taalkunde. Ze zweert bij digitaliseringvan de boekenkast en maalt niet om taalfouten of colleges in het Engels.