Direct naar artikelinhoud
Slagveld in de Tweede Wereldoorlog door Loys Petillot.Beeld Universal Images Group via Getty
Essay Dodenherdenking

Dichter Ingmar Heytze: De stilte op 4 mei is het mooiste gedicht zonder woorden

Dichter Ingmar Heytze (54) vertelt op 4 mei in de Domkerk de drie oorlogsverhalen die hij van zijn vader heeft gehoord – en het vierde verhaal waar hij pas veel later achter kwam.

Mijn vader had drie verhalen over de oorlog. Het eerste is kort en wonderlijk. Ik noem het Vissen met de moffen. Het gaat zo: mijn vader vertelde hoe hij en andere jongens uit de straat met een paar Duitse soldaten meeliepen naar het fort om de hoek. Daar gooide een van de soldaten een handgranaat in de gracht. Nadat die was ontploft met een mooie onderwaterdreun en een klein fonteintje, mochten de jongens in het water springen en de vissen, die verdoofd door de knal kwamen bovendrijven, bij elkaar scharrelen. Ze kregen allemaal wat mee voor thuis.

Het tweede verhaal zou je Schatgraven kunnen noemen. Vlak na de capitulatie begroeven veel Duitse soldaten hun uitrusting en wapens. Mijn vader en zijn vrienden groeven die spullen achter hun rug weer op. Een van zijn buurjongens was op die manier aan een Luger-pistool gekomen. Naast een Duitse helm had mijn vader ook een bajonet met een bloedgeul en een dolk met houten gevest buit gemaakt. Als kind heb ik ze met schuurpapier gepoetst tot ze blinkend schoon waren. Mijn vader zei dat dat niet de bedoeling was. De helm hing ik omgekeerd op mijn kamer als bloempot voor een hangplant. Dat vond hij een prima idee.

Dan was er nog het derde verhaal. Laten we zeggen: Bridgen met onderduikers. Twee van de vier onderduikers die bij mijn opa en oma in huis zaten op de Willem Barentszstraat te Utrecht, hadden vóór de oorlog een Bridgehome gehad en speelden op professioneel niveau. Tijdens partijen met mijn opa en oma gooiden ze soms al vrij vroeg in het spel de kaarten neer, omdat ze zagen hoe het zou aflopen. Mijn vader zei: ‘Ik was daar altijd verbaasd over, omdat ik dacht: iemand kan zich toch nog vergooien?’

Ingmar Heytze

Dichter en performer Ingmar Heytze (1970) schrijft poëzie voor mensen die niet van gedichten houden. In 2000 was hij de eerste huisfilosoof van het Centraal Museum en van 2009 tot 2011 de eerste Utrechtse Stadsdichter. Eind vorig jaar verscheen zijn verzameld werk Voor jou altijd alles bij Uitgeverij Podium. 

Kortom: de oorlog van mijn vader was een jongensboek. Het was spannend, maar er gebeurden geen echt nare dingen en iedereen overleefde het. Ik heb daar nooit vraagtekens bij gezet. Hij wás immers een jongen toen hij de oorlog meemaakte – hij was negen toen de bezetting begon en veertien toen hij die wapens opgroef – en ik was een jongen toen hij die verhalen aan mij vertelde. Dat mijn jeugd gelukkig en zorgeloos was, ervoer ik niet als buitengewoon. Het was gewoon zoals het was. Zoals ieder kind kon ik me geen andere jeugd voorstellen dan de mijne.

Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

Waarschijnlijk zijn dit de bekendste vier dichtregels van Leo Vroman (1915-2014). Ze vormen het slot van het gedicht Vrede, dat twaalf keer zo lang is als dit kwatrijn. Deze regels worden ieder jaar omineuzer. We naderen immers een belangrijk omslagpunt in de geschiedenis van ons herdenken: het moment dat er niemand meer in leven is die de oorlog uit eigen ervaring kan navertellen.

Eeuwig tekort aan menselijkheid

We zullen nooit weten wanneer het precies zover is, maar die dag kan niet ver weg meer zijn – misschien nog tien jaar, misschien nog vijftien. Vanaf dat moment zal zelfs de Tweede Wereldoorlog een historische gebeurtenis uit het verleden zijn, waarover we weliswaar enorme archieven vol studies, procesverslagen, getuigenissen en andere documentatie hebben – veel meer dan iemand in één mensenleven tot zich zou kunnen nemen – maar waarover we geen nieuwe vragen kunnen stellen, of althans geen nieuwe antwoorden meer zullen krijgen.

De tank van de tijd rijdt ook over deze oorlog heen en dendert onverstoorbaar door naar de volgende catastrofe. De Holocaust was niet de eerste genocide in onze geschiedenis en evenmin de laatste. Het was zelfs niet de eerste volkenmoord door Duitsland in de vorige eeuw, en niet de eerste oorlog die met ‘wereldoorlog’ werd aangeduid. Hij krijgt zijn eigen vitrine, misschien een zaaltje, in het grote museum van menselijk onvermogen dat teruggaat tot Kaïn en Abel, tussen alle andere afgrijselijke gebeurtenissen als gevolg van ons kennelijk eeuwigdurend tekort aan menselijkheid.

Als er iets is dat me doet huiveren, is het de absolute zekerheid van de komst van dat moment. Want wie komt morgen met verhalen?

Onverteld verhaal

Deze vraag werd actueel voor me toen ik ontdekte dat er ook een vierde verhaal is, dat mijn vader me nooit heeft willen vertellen. Ik hoorde het pas vorig jaar van mijn moeder, een aantal maanden nadat hij was overleden. In dat verhaal is mijn vader een jongen met geheimen waar levens van afhangen, en een moeder die hem af en toe een draai om zijn oren geeft als ze thuiskomt na een dag hard werken. Niet omdat ze zo’n rotwijf is, maar omdat ze onder enorme druk staat: het is oorlog, ze is kostwinner voor haar man en twee kinderen en ze hebben onderduikers in huis.

Mijn vader moest geregeld in het souterrain van zijn ouderlijk huis aan de Willem Barentszstraat staan en zo onopvallend mogelijk door de gordijnen turen als er spullen en eten voor de onderduikers werden gebracht. Wanneer de kust niet veilig was, moest hij tegen de bezorgers ‘doorlopen!’ sissen.

Ingmar HeytzeBeeld Keke Keukelaar

U merkt het al: dit is een heel ander verhaal – een bevroren moment, een situatie, een beeld, een scène, meer niet, dat jongetje in die kelder dat zo onopvallend mogelijk door een gordijn staat te turen. Als hij zich vergist, riskeren ze een inval en deportatie.

Vorige week werd mijn oudste dochter elf jaar, zo’n beetje dezelfde leeftijd die mijn vader had toen hij op wacht moest staan in het souterrain. Als ik me voorstel dat zij zo’n immense verantwoordelijkheid zou moeten dragen, schiet ik vol.

Toch een tik van de oorlog

Het probleem met verhalen over de oorlog is natuurlijk veel complexer dan het feit dat ervaring onherroepelijk verandert in overlevering. Mensen vertellen verhalen om elkaar te ontroeren en amuseren, om aandacht of iets anders te krijgen, om politieke macht te verwerven of om kruidenmengsels uit te venten. Er zijn duizenden redenen om een verhaal te vertellen, en de meeste deugen niet helemaal.

Ik heb geen enkele reden om aan de waarheid van mijn vaders drie verhalen te twijfelen. Maar hij vertelde ze, bewust of onbewust, toch ook om de vierde waarheid te verbergen: dat hij wel degelijk een tik van de verschrikkingen van de oorlog heeft meegekregen.

Er is door talloos veel andere overlevenden onnoemelijk veel erger geleden dan door mijn vader. Maar als dit verhaal hem even weinig had gedaan als die andere drie, had hij het me vast wél verteld. En als ik het eerder had gehoord, had ik mijn vader er graag mee gefeliciteerd dat hij die tik niet aan zijn kinderen heeft doorgegeven. En ik zou hem hebben bedankt dat mijn jeugd, mede daardoor, zorgelozer was dan de zijne moet zijn geweest.

Oorlogstrauma’s werken door

Want dat is natuurlijk wat er niet klopt aan de gedachte dat een oorlog sterft met het heengaan van de laatste overlevende – oorlogstrauma’s kunnen generaties achter elkaar doorwerken, ruimschoots lang genoeg om over te gaan in nieuwe trauma’s door nieuwe oorlogen.

De oorlog – het zegt veel over mijn leeftijd dat ik daar één duidelijke oorlog mee bedoel, en dat ik niet verwacht dat iemand vraagt: ‘welke oorlog?’ – ligt nog altijd als een zware bastoon onder ons denken. Maar die toon is langzaam maar zeker aan het wegsterven. Hij wordt niet alleen steeds zachter: er komen ook steeds meer andere tonen overheen te liggen. Sommige zijn het aanhoren waard, andere zijn ten diepste onbetrouwbaar en vals. Maar dat ze er zijn, is niet vreemd. Wij staan vandaag even stil om te herdenken, de rest van de tijd draait de wereld gewoon verder.

Ik ken nog verhalen over de oorlog uit de eerste hand. Maar wat moet iemand van elf, vijftien of twintig jaar met deze herdenking? Ik weet zélf al nooit helemaal zeker wat ik moet denken tijdens de twee minuten stilte. Verwar dit niet met onwil: ik weet gewoon niet waar ik moet beginnen.

Moet ik vooral denken aan dat ene kampslachtoffer dat ik persoonlijk heb gekend, onze intens vriendelijke achterbuurman die elke dag rokend uit het raam zat te kijken en op 4 en 5 mei de gordijnen sloot? Dat doe ik ieder jaar hoe dan ook. Maar moet ik niet ook denken aan al die miljoenen mensen die ik nooit heb kúnnen kennen omdat ze zijn vermoord, aan iedereen die sneuvelde tijdens het verdedigen van de vrijheid, tijdens de oorlog en daarna? En aangezien dat allemaal toch al te veel is om op te noemen, waarom zou ik dan niet óók denken aan de slachtoffers van ons koloniale verleden, en aan iedereen die letterlijk op dit moment, aan welke kant dan ook, verrekt in één van de oorlogen die nu in de wereld woeden?

Gevoel van geluk bij herdenking

Herdenken komt voor mij neer op iets wat de filosoof Bertrand Russel gezegd heeft: ‘Het geheim van het geluk schuilt in de aanvaarding van het feit dat de wereld gruwelijk, gruwelijk, gruwelijk is’. Dat ‘gruwelijk’ hoef ik niet uit leggen, maar ‘geluk’? Ja, geluk. Want op 4 mei voel ik me altijd, op een manier die ik niet uit kan leggen, gelukkig als ik om acht uur ’s avonds op het Domplein sta. Omdat er zoveel mensen zijn met het fatsoen om te herdenken, met zin om bij elkaar te komen en opnieuw dat vreemde wonder van de stilte te ervaren, om de dichter Jan Engelman er op de valreep maar bij te halen:

Stil zijn in het wild gewemel
van een wereld zo ontzind,
stil, en dromen van een hemel
waar het zwakste overwint

Uiteindelijk kom ik elk jaar tot dezelfde conclusie: ik herdenk niet zozeer iemand, ik herínner mij iets van vitaal belang. Ik herinner mij dat ik nog steeds leef in een land waar ik mag denken en zeggen wat ik wil, hoe somber ik ook word van de huidige politieke situatie in Nederland en de rest van Europa.

Een kamer zo groot als een land

Als dichter wil ik er graag op wijzen dat we niet alleen hoeven te komen met verhalen. De jonge dichter Joost Oomen wijst er in zijn eerste theatervoorstelling Alle dichters hebben gouden helikopters op dat poëzie niet louter in gedichten zit, maar overal kan zijn. Als we met die bril kijken naar de twee minuten stilte, kunnen we het er misschien over eens worden dat het hier gaat om het mooiste gedicht zonder woorden.

Op elk plein maken we voor die paar ogenblikken een kamer zo groot als een land voor elkaar, waar iedereen heen kan komen om samen te zijn, waar iedereen samen diens eigen gedachten en herinneringen mag ervaren. Misschien is dat waar onze twee minuten stilte naar op weg zijn: een uitbreiding van twee minuten denken aan wie nooit vergeten mogen worden, een zwijgende viering van het feit dat we nog altijd mogen denken en zeggen wat we willen – een nooit eindigende, woordeloze dankzegging aan iedereen die zich verzet heeft, op welke manier en met welke gevolgen dan ook, toen dat recht in gevaar kwam.

4 mei-lezing

Dit essay is een ingekorte versie van de lezing die Ingmar Heytze op zaterdag 4 mei geeft in de Domkerk in Utrecht. Bij de lezing wordt een soundtrack gespeeld door zijn band Asfaltfeeën. De lezing begint om 20.30 uur, na afloop van de Dodenherdenking in de Domkerk. De toegang is gratis.

Lees ook:

Een ticket voor de Dodenherdenking: nodig of zonde? ‘Commotie hoort erbij’

Wie dit jaar naar de Dodenherdenking op de Dam wil, heeft een kaartje nodig.

De verwoesting in de oorlog waar niemand in Nijmegen over sprak

Amerikaanse bommenwerpers sloegen op 22 februari 1944 een enorm gat in het Nijmeegse centrum. Nijmegenaar Bart Janssen verzamelde decennialang de verhalen van overlevenden, over een ramp die nauwelijks werd genoemd.