Direct naar artikelinhoud
Untitled ArtworkBeeld Nanne Meulendijks
Kort verhaalEmpathie

Jente Posthuma: ‘Ik zocht naar het kwaad maar ik zag mensen’

Waarom stort schrijver Jente Posthuma zich tóch ‘als een kamikazepiloot’ in dat moeilijke gesprek tijdens een etentje, hoewel ze niet van discussiëren houdt? Een kort verhaal ter gelegenheid van 4 en 5 mei.

In Yoga beschrijft Emmanuel Carrère een afschuwelijk nieuwsbericht dat hij ooit las en nooit meer uit zijn hoofd heeft gekregen. Nu zit het ook in mijn hoofd. Tijdens een lunch met mijn uitgever begin ik erover. Zij heeft het boek ook gelezen.

Dat afschuwelijke nieuwsbericht, zeg ik. Ik zal het niet herhalen voor het geval je het vergeten bent. Anders zit het weer in je hoofd.

Ik ben het vergeten, zegt ze.

Ik zal het niet herhalen, zeg ik. Maar ik wil het graag herhalen en moet me schrap zetten om het niet te doen.

Aan het eind van het boek vliegt hij nogal uit de bocht, zegt mijn uitgever.

Ja, zeg ik. Als hij die veel jongere vriendin krijgt. Hij was best wel een Franse eikel, maar hij doorzag dat bij zichzelf. En dan komt die jonge vrouw en wordt hij weer een cliché.

Jente Posthuma.Beeld Bas Uterwijk

Jente Posthuma

Op uitnodiging van debatcentrum De Balie in Amsterdam schreef Jente Posthuma voor 4 en 5 mei een verhaal over empathie. Dit is een ingekorte versie, het complete verhaal staat op de website van De Balie. Posthuma (1974) debuteerde in 2016 met Mensen zonder uitstraling. Ze is met haar boek Waar ik liever niet aan denk (2020) genomineerd voor de International Booker Prize, de prestigieuze Britse prijs voor boeken die zijn vertaald naar het Engels. Uitreiking: 21 mei.

De eerste keer dat ik lunchte met mijn uitgever, begon ik ergens halverwege te huilen. We hadden het over de angst van mijn moeder en die van mijn vader en over hoe ik me verstop, omdat ik bang ben voor mensen, een onderwerp in mijn volgende boek. Het was iets in haar aandacht, de oprechtheid ervan, waardoor ik me niet groot kon houden en het verraste me toen ze kwam met een verhaal over haar moeder en hoe ze met soortgelijke thema’s te maken heeft gehad. Tot dan had ik haar alleen gepantserd gezien, in grotere gezelschappen op de uitgeverij.

Tijdens deze tweede lunch vraagt ze hoe het gaat en ik zeg ‘goed, maar met de wereld gaat het niet goed’. Ik kijk uit het raam en zeg: ik ga niet wéér huilen. Ze lacht. Ik zeg dat ik op zwemles zit. Ze zegt dat ze vroeger op nationaal niveau waterpolo speelde. Wat? Maar dat is een keiharde sport, zeg ik.

Ik dacht dat ze zacht was. Nu blijkt ze toch weer hard.

Yoga van Emmanuel Carrère, zeg ik tegen mijn zen-meditatieleraar na afloop van een les. Dat gaat niet alleen over yoga, maar ook over meditatie, en gekte. Op het einde na vond ik het wel goed. Omdat hij zichzelf niet spaart.

Nieuwe hoofden en een heleboel armen

In de les hadden we het over de gemoedsrust die je nodig hebt om je echt bij anderen betrokken te kunnen voelen. Emotionele reacties leiden tot het tegendeel, zegt mijn leraar. Compassie vraagt om het vermogen om niet direct te handelen naar je emoties. Hij vertelde over Avalokiteshvara, de bodhisattva (verlichte geest) van het mededogen. Zij kon elke hartenkreet te horen, haar hoofd explodeerde ervan. Na die explosie ontstonden er nieuwe hoofden en een heleboel armen met handen die ieder een oog in hun palm hielden. Nu kon ze al het lijden aanhoren zonder erdoor overweldigd te raken en een helpende hand bieden. Niet blind, maar met open ogen, benadrukte hij. Want niet elk helpen is behulpzaam.

Ik dacht aan een filmpje waarin een Palestijns kind in een Ronaldo-shirtje vertelt hoe hij aan het voetballen was toen het hoofd van zijn buurjongen explodeerde. Zijn hersenen lagen eruit, zegt hij. Hoe kunnen we hier blijven, roept hij in tranen. Dit is geen leven.

Wat moet ik doen met Gaza, had ik mijn leraar gevraagd. Hoe kan ik mijn gemoedsrust bewaren zonder mijn ogen hiervoor te sluiten? Ik heb gedoneerd, petities getekend, gedemonstreerd, maar het is niet genoeg. Dat je geraakt wordt is menselijk, zei hij. Maar dat geeft ongemak en dat wil je wegnemen door iets te doen. Alleen gaat dat niet. Oog hebben voor je omgeving kan ook op een bescheiden manier, door de waarde te zien van wat er om je heen is. Vraag niet van jezelf om meer te doen dan dat.

Dat is veel te vrijblijvend, zei ik

Als mijn man thuiskomt van de supermarkt vertel ik hem over het Palestijnse kind met het geëxplodeerde hoofd. Ik wil het niet horen, zegt mijn man maar ik praat toch door. Ik volg hem naar de keuken, waar hij de boodschappen uitpakt, en stop pas met praten als hij een zak iets-kruimige aardappelen op tafel legt. Waren de vastkokende aardappelen op, vraag ik. Hij knikt. Ik haat die kleine Albert Heijn.

Even later hoor ik hem in het trappenhuis praten met onze benedenbuurvrouw. We spraken haar nog niet sinds haar moeder overleed. Vorige week hadden we haar een berichtje gestuurd. Wat app jij haar, had ik mijn man gevraagd. Veel sterkte, zei hij. En dat ze het gewoon moet vragen als ik iets voor haar kan doen. Dat is veel te vrijblijvend, zei ik. Je moet iets concreets aanbieden. Toen mijn moeder stierf vond ik het fijn dat een vriendin van mijn ouders ons elke dag eten bracht.

Zelf dacht ik nog even na over mijn bericht en toen ik niets kon verzinnen waar ze iets aan had, schreef ik: Wat een verdrietig nieuws. Als ik iets voor je kan doen, aarzel dan niet om het te vragen. Lieve Jente, bedankt voor je steun! schreef ze terug. Dat waardeer ik zeer.

Een kamikazepiloot met haperende motor

Op de verjaardag van een vriendin zit ik aan tafel tussen twee bekende schrijvers, allebei Joods en kind van Holocaust-overlevenden. Wat vond jij van het optreden van Ramsey Nasr bij Op1, vraagt de een aan de ander. Ze doelt op het tv-fragment waarin Nasr zich afvraagt wat de waarde van Palestijnse levens voor ons is. Kennen wij ook de namen van hún dode baby’s, hún vernederde grootouders en vermoorde kinderen?

Ik vond het sentimenteel, zegt de tweede bekende schrijver. Maar verder ok. De eerste schrijver vond het niet ok en ze somt op wat er niet klopt aan Nasrs betoog. Mijn hart begint te bonken omdat ik me er als niet zo bekende niet-Joodse schrijver beter niet mee kan bemoeien, maar ik weet dat ik dat toch ga doen.

Sorry, zeg ik. Beide schrijvers kijken me aan. Ik durf me niet zo goed in dit gesprek te mengen, begin ik, omdat ik niet dezelfde emotionele band met Israël en de geschiedenis heb als jullie. Geen probleem, zegt de tweede schrijver vriendelijk. Je kunt zeggen wat je wil. Misschien bracht hij het wat theatraal, zeg ik over Nasr, maar inhoudelijk vond ik het goed wat hij zei.

De eerste schrijver fronst. Hakkelend ga ik door over de berichtgeving over Palestijnen, hoe journalisten het woord ‘omgekomen’ gebruiken in plaats van ‘vermoord’ en Palestijnse kinderen die door Israëlische militairen zijn gegijzeld ‘minderjarigen’ noemen. De eerste schrijver kijkt nu nog bozer en de andere nog steeds vriendelijk, maar wat hij zegt kan ik niet goed verstaan. Een kamikazepiloot met haperende motor ben ik, die suizend neerstort zonder doel te raken.

Dapper of juist naïef en lomp

Ik druip af naar de keuken, waar ik een andere Joodse schrijver tref, iemand die zich openlijk uitspreekt tegen het optreden van de Israëlische regering. Hij roert in een grote pan boerenkool en ik vertel over het moeizame gesprek. Dapper, zegt hij, dat je je toch hebt uitgesproken. Zijn compliment maakt me trots en ongemakkelijk. Was ik dapper of juist naïef en lomp?

De rest van de avond blijf ik uit de buurt van de schrijver die boos op me werd. Ik sta achter mijn woorden maar geneer me voor de manier waarop ik ze bracht: ik roerde in iets wat dieper is dan ik kan overzien. Over het oorlogsverleden van haar familie heeft ze veel geschreven, op een manier die haar woede en angst goed invoelbaar maakt. In boeken en interviews met Holocaust-overlevenden las ik veel over de schaamte die ze hebben gevoeld omdat ze tot iets onwaardigs werden gereduceerd en daardoor niet anders konden dan zich ook zo gedragen. Zij kenden het kwaad in anderen, en dat in zichzelf. Dat maakt ze nog geen heiligen. Dat maakt ze mensen die iets onvoorstelbaars hebben doorstaan.

Als kind was ik geobsedeerd door dat onvoorstelbare. Het dagboek van Anne Frank was niet genoeg. Ik bestudeerde de foto’s van concentratiekampen, van de bevrijde gevangenen, ik tuurde naar hun holle ogen waarin iets was uitgedoofd. Ook het uitgestreken gezicht van Josef Mengele bestudeerde ik en de priemende blik van Adolf Hitler. Zoals ik later lang kon kijken naar foto’s van seriemoordenaars, en nog later naar Donald Trump, of Bashar al-Assad, of Benjamin Netanyahu, of Yahya Sinwar, of Mark Rutte nadat Nederland niet voor een VN-resolutie over een staakt-het-vuren had gestemd. Ik zocht naar het kwaad maar dat openbaarde zich niet. Ik zag mensen.

Dit is waarom ik discussies vaak mijd

Overtuiging is een emotie, zeg ik tegen mijn man als ik thuiskom van een meditatieles. Hij is iemand met veel overtuigingen.

Een emotie, herhaalt hij. Dat denk ik niet hoor.

Jawel hoor, zeg ik.

Mijn zen-leraar liet me vandaag op een andere manier naar de dingen kijken. En nu wil ik mijn man over mijn nieuwe inzichten vertellen, maar ze zijn nog zo vers dat ik de woorden niet op een rijtje heb.

De overtuiging die we bij sommige gedachten voelen is niet het resultaat van een rationeel proces, zoiets lukt me nog wel om op te lepelen. Je denkt dat je een overtuiging hebt omdat je daar bewijs voor hebt, maar het is andersom: omdat je overtuigd bent ga je allerlei gebeurtenissen zien als het bewijs daarvan.

Mijn man kijkt bedenkelijk en dat snap ik. Zo kort samengevat is dit geen goed verhaal. Het is wetenschappelijk bewezen, zeg ik snel, om ervanaf te zijn.

Dit is waarom ik discussies vaak mijd. Ik kan er niets van omdat ik geen zin heb om stelling te nemen, te verharden, te moeten winnen, want dan maak je geen contact. En dan blijven mensen boze wezens, en blijf ik bang.

Mijn angst voor mensen is een overtuiging die ik graag los zou laten maar waar ik steeds opnieuw bewijs voor zoek. In oude foto’s van concentratiekampen, in filmpjes van Palestijnse kinderen zonder ouders of beelden van Hamas-strijders die rondrijden met het half ontblote, vervormde lijk van een jonge Israëlische vrouw.

Nee, waarom zou ik je haten, roept ze vrolijk

Blijf alert, zegt mijn overtuiging. Leer te zwemmen zodat je niet naar de bodem zakt. Ondanks mijn zwemlessen voel ik in het water vaak een lichte paniek. Ik ben bang voor water en voor mensen, ik vind de wereld een bedreigende plek. Maar ik heb geen oorlog meegemaakt, ik heb nooit gezien wat er op de bodem ligt. Heb ik dan wel recht van spreken?

Maanden later zie ik de bekende schrijver die boos op me was op het Boekenbal.

Haat je me? vraag ik.

Nee natuurlijk niet, roept ze vrolijk. Waarom zou ik je haten.

Om de dingen die ik zei.

Er is veel lawaai dus ik buig me voorover om iets dichter bij haar oor te praten. Misschien had ze me op die verjaardag wel helemaal niet verstaan, gaat door me heen. Of heb ik mezelf in mijn hoofd veel belangrijker gemaakt dan ik was. Die kans is groot. Maar, wat ook best waarschijnlijk is: misschien is deze vrouw wel helemaal niet zo haatdragend als ik dacht.

Lees ook:

Hier ben ik weer!, wilde Jente Posthuma zeggen. Maar de wereld zat op slot

Hoe is dat: publiceren tijdens de pandemie? In mei verscheen de tweede roman van Jente Posthuma. ‘Mijn boek behoort nu tot een kwetsbare groep.’