Direct naar artikelinhoud
Profiel

Eindelijk erkenning voor Trui van Lier, die in haar crèche Joodse kinderen redde

Portret van Trui van Lier, gemaakt rond 1945.Beeld Het Utrechts Archief

De jonge rechtenstudent Trui van Lier wist met haar crèche jarenlang de nazi’s om de tuin te leiden en redde zo het leven van honderdvijftig Joodse kinderen. Nu wordt ze herdacht in het park waar ze de ondergedoken kinderen liet spelen.

De crèche die Trui van Lier in oktober 1941 in Utrecht opende, bevond zich in een broeinest van nazi’s. Ingeklemd tussen het hoofdkwartier van de NSB en een kazerne, met op de hoek bakker Bosch, een fanatieke NSB’er, en aan de overkant een café waar regelmatig Duitse soldaten verpoosden. Levensgevaarlijk om juist op die plek Joodse kinderen onder te brengen, maar het bleek een perfect rookgordijn.

In een paar jaar tijd zou Trui van Lier met haar crèche de levens van naar schatting honderdvijftig Joodse kinderen helpen redden, maar het echte eerbetoon bleef lang uit. De aandacht ging de afgelopen jaren naar haar nicht Truus van Lier, de onverschrokken verzetsvrouw die in Utrecht een NSB-politiechef doodschoot, waarvoor ze werd opgepakt en gefusilleerd. Truus kreeg een standbeeld, een straatnaam en een biografie. De bescheiden Trui ontving na de oorlog een belastingaanslag omdat ze de administratie over de Joodse onderduikertjes niet op orde had.

Over de auteur
Ellen de Visser is wetenschapsredacteur van de Volkskrant en schrijft geregeld over de Tweede Wereldoorlog.

Nu krijgt ze in Utrecht alsnog erkenning voor haar verzetswerk. Op een talud vlak bij de vroegere crèche groeien blauwe hyacinten die de letters van haar voornaam vormen. Bij de speeltuin in het nabijgelegen Wilhelminapark staan sinds vorig weekend toegangspoorten met haar naam erop, een initiatief van haar familie, gefinancierd met gemeentelijk en particulier geld. Het pad van de crèche naar de speeltuin is belegd met honderdvijftig goudkleurige hartjes. Tijdens de oorlogsjaren stonden in het park overal bordjes met ‘voor Joden verboden’, maar Trui liet de kinderen daar gewoon spelen.

Kindjeshaven

Donderdag vertelde journalist Jim Terlingen, samen met een nicht van Van Lier, in het Utrechtse academiegebouw het verzetsverhaal. Terlingen, die werkt aan de biografie van de Utrechtse verzetsvrouw, sprak op de plek waar zij jarenlang rechten studeerde, totdat ze haar studie verruilde voor een missie die ze belangrijker vond. Ze huurde aan de Utrechtse Prins Hendriklaan een voormalig winkelpand, met geld uit de erfenis van haar overleden moeder. Ze vond een compagnon in Jet Berdenis van Berlekom, die het benodigde diploma kinderverzorging had behaald.

Ze noemde de crèche Kindjeshaven en ving, om vertrouwen te wekken, aanvankelijk kinderen op van rijke buurtbewoners. Toen Van Lier in contact kwam met het Kindercomité, een Utrechtse verzetsgroep, kwamen er steeds meer Joodse kinderen bij haar terecht. Ze bleven totdat er een onderduikadres was gevonden.

Peter Hein was 5 jaar oud toen hij kort in Kindjeshaven verbleef en hij herinnert zich vooral de stapelbedden, de hordes krijsende kinderen en de geur van verschraalde urine. Iedere dag zat hij stil op het bovenste bed, een uitkijkpost van waaruit hij in de verte het park kon zien liggen. ‘Onvoorstelbaar hoe die twee vrouwen daar de boel draaiende hebben weten te houden’, zegt hij. ‘Ze moeten angst en stress hebben gekend, en dan die dagelijkse werklast erbij. Het eten was op de bon. Luiers, beddengoed, kleding, alles moest met de hand worden gewassen. Geen wonder dat het er stonk.’

Van Lier was doortastend en slim, zegt Terlingen. Ze rommelde met papieren van de Joodse Raad waardoor het leek alsof de kinderen slechts half Joods waren. En ze blufte zich een weg door argwanende vragen van de nazi’s. ‘Zij zorgde in de crèche ook voor kindjes van Duitse militairen en Nederlandse vrouwen. Die stonden onder voogdij van de Duitse Ortskommandant met wie ze goed overweg kon.

‘Dat was haar grote troef, en het was zo slim bedacht. Zodra de nazi’s begonnen over Joodse kinderen zei ze: als jullie de kinderen willen hebben, dan neem je ze allemaal maar mee, maar dan krijg je wel te maken met de Ortskommandant.’

Een beetje erkenning

Toen de situatie in de laatste oorlogsmaanden alsnog nijpend werd, dook ze onder. De crèche werd begin 1945 gesloten. ‘Ik heb het uit overtuiging gedaan, niks heldhaftigs, niks bijzonders’, zei ze veertig jaar na de oorlog in een interview. ‘Maar soms denk ik: een beetje erkenning is toch ook niet weg.’

Ze zal hebben gedoeld op de enorme belastingaanslag die ze na de oorlog kreeg opgelegd. Om geen argwaan te wekken had ze voor haar ‘stiekeme kinderen’ inkomsten genoteerd die ze niet had ontvangen. Pas in 1995, zeven jaar voor haar dood, werd dat rechtgezet. Ze kreeg een financiële compensatie en de zilveren medaille van de stad Utrecht.

Biograaf Terlingen heeft inmiddels acht van haar Joodse onderduikkinderen teruggevonden. Peter Hein, een van hen, sprak tijdens de ceremonie in de speeltuin en roemde ‘de heldenmoed’ van de twee crècheleidsters. ‘Als angstig en verward jongetje van 5 jaar zag ik dat niet. Maar nu, tachtig jaar later, als jongetje van 85, ben ik Trui en Jet ongelooflijk dankbaar. Mede dankzij hen heb ik het overleefd en kan ik deze geschiedenis doorvertellen aan mijn kinderen en kleinkinderen.’

3 x Trui van Lier 

Van Lier hield een schaduwadministratie bij van de Joodse kinderen, die ze van een nieuwe achternaam en een vals adres voorzag. Het Utrechts Kindercomité, dat de kinderen naar haar toe bracht, noteerde hun juiste namen, die van hun ouders en hun pleegouders. Die lijsten verstopten ze in het aartsbisschoppelijk paleis in Utrecht. Daar zijn ze na de oorlog teruggevonden, aldus biograaf Terlingen.

Van Lier zette voor haar onderduikkinderen een plan op. Als buurtbewoners geen Joods kind durfden op te vangen, drong ze erop aan dat ze een kind financieel adopteerden. In ruil voor een maandelijkse vergoeding hield Van Lier de donateurs op de hoogte van het wel en wee van hun adoptiekind.

In 1992 kregen Van Lier en Berdenis van Berlekom de Yad Vashem-onderscheiding, de hoogste onderscheiding van de staat Israël voor niet-Joden die tijdens de Holocaust Joden hebben geholpen.