Direct naar artikelinhoud
InterviewJeroen Saris

Nabestaanden van foute Nederlanders vrezen ‘dat de pleuris uitbreekt’ en pleiten voor langzame openbaarmaking van dossiers

Een foto gemaakt in het Amsterdamse Concertgebouw, waar in de oorlog een feest werd georganiseerd voor de ‘kinderen der frontstrijders’ door een tak van de NSB.Beeld Fotodienst der NSB / Centraal Nederlandsch Fotopersbureau

Nabestaanden willen niet dat iedereen de strafdossiers van foute Nederlanders thuis vanaf de bank kan inzien. Het is beter ze eerst alleen vanuit bijvoorbeeld bibliotheken toegankelijk te maken, zegt voorzitter van de Werkgroep Herkenning Jeroen Saris. ‘Het is heel pijnlijk soms.’

‘De onrust is groot’, zegt Jeroen Saris. ‘We worden gebeld, we krijgen brieven en e-mails, het leeft heel erg, vooral bij oudere mensen die net na de oorlog zijn geboren. De jongere generaties staan er wat rustiger in. Die zijn eerder benieuwd dan angstig.’

De 73-jarige Saris – ooit wethouder in Amsterdam – is voorzitter van de Stichting Werkgroep Herkenning, opgericht in 1981. De stichting vertegenwoordigt nabestaanden van foute Nederlanders. Veel van die nabestaanden maken zich zorgen over de dossiers die op 1 januari openbaar gemaakt zullen worden – dossiers van circa 450 duizend oorlogsmisdadigers, NSB’ers, collaborateurs die na de bevrijding massaal werden opgepakt en vaak jaren in gevangenissen en interneringskampen zaten. Ze liggen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), dat deel uitmaakt van het Nationaal Archief.

Over de auteur
Rik Kuiper is regioverslaggever van de Volkskrant in de provincies Utrecht en Flevoland. 

Deze week pleitte de Werkgroep Herkenning voor een ‘gefaseerde openbaarmaking’ van de dossiers, die onder meer verhoren, getuigenverslagen en lidmaatschapskaarten van nationaal-socialistische organisaties bevatten. De eerste twee jaar zouden de documenten niet voor iedere internetgebruiker beschikbaar moeten komen, maar alleen voor bezoekers van stadhuizen, bibliotheken en archieven, klinkt de wens van de werkgroep.

Waar zijn nabestaanden bang voor?

‘Dat in de familie de pleuris uitbreekt. Dat er oude verwijten naar boven komen. En dat er zaken onthuld worden die tot nu toe geheim zijn gebleven. Er zijn verzetsstrijders die verraad hebben gepleegd, broers en zussen hebben elkaar verraden, ouders en kinderen. Het is heel pijnlijk soms.’

Ze vrezen ook aantijgingen van derden, las ik in uw persbericht. Wat bedoelt u daarmee?

‘Dat is een ingewikkelde formulering voor het fenomeen dat de buurman naar je toe komt en zegt: ‘Hahaha, je vader was zo fout als een deur.’ En dat hij daarmee wellicht je kinderen verrast.’

Er wordt binnen families nog steeds veel gezwegen over het NSB-verleden.

‘Mijn ouders spraken er ook niet over. Uiteindelijk moest ik het uit de krant vernemen. Ik was 18 jaar oud, ik kwam op school en mijn klasgenoten hielden Vrij Nederland omhoog. Op de voorpagina stond een stuk over mijn vader. Toen ik hem er thuis naar vroeg, gaf hij het allerlafste antwoord: ‘Ik dacht dat je het wel wist.’ Zo’n verrassing slaat in als een bom.’

Uw voorstel: gooi de documenten niet direct online. Wat bereikt u daarmee?

‘Er zijn ongeveer 450 duizend dossiers. Die worden nu gedigitaliseerd en op 1 januari moet eenderde daarvan online komen, zodat iedereen ze kan inzien. De rest volgt de komende twee jaar. Wij zouden dat graag anders zien. Door de dossiers eerst alleen toegankelijk te maken in – bijvoorbeeld – bibliotheken, verhogen we de drempel. Dat geeft nabestaanden wat langer de tijd aan het idee te wennen dat de stukken helemaal openbaar worden. Ze kunnen dan eerst zelf gaan kijken wat er in het dossier staat, als ze dat nog niet gedaan hebben.’

Want uw stichting is niet tegen de openbaarmaking zelf?

‘Nee. De datum van openbaarheid staat niet ter discussie. Deze zaken hoeven niet tot in de eeuwigheid verborgen te blijven. Het is ook goed dat de samenleving meer inzicht krijgt in de manier waarop verdachten van collaboratie berecht zijn. En dat kan alleen als die dertig miljoen pagina’s gedigitaliseerd worden.’

Uw stichting praat mee over de dilemma’s die komen kijken bij openbaarmaking. Hoe?

‘We zitten samen met onder anderen onderzoekers, verzetsorganisaties en vertegenwoordigers uit de Joodse gemeenschap in een ethisch beraad. Daar spreken we onder meer over de begeleidende informatie bij de documenten, over de privacy van nabestaanden en over wat allemaal openbaar gemaakt moet worden. In sommige dossiers zitten bijvoorbeeld geboortekaartjes, persoonlijke brieven en foto’s. Hoort dat er allemaal bij?’

In dat beraad heeft u vast ook gesproken over die gefaseerde invoering. Kreeg u de handen er niet voor op elkaar?

‘Nog niet. Het voorstel ligt nu op tafel. Maar ik weet niet of het idee zal aanslaan. Daarom hebben we besloten het nu zelf naar buiten te brengen. Er zijn trouwens wel plannen om de documenten de eerste tijd niet vindbaar te maken voor zoekmachines als Google. Dat juichen we toe.’

De projectleider van het consortium dat de digitalisering doet, noemde uw plan voor een gefaseerde invoer in Trouw ‘erg complex’.

‘Dat vind ik niet zo’n indrukwekkende uitspraak. Hoe complex is het nou om de website alleen op computers in bibliotheken en overheidsinstellingen te tonen? Wat is daar ingewikkeld aan?’

U wilt ook dat nabestaanden in beroep kunnen gaan tegen openbaarmaking van bepaalde stukken als ze zich ‘onevenredig benadeeld voelen’.

‘Klopt. Wij vinden dat er een beroepscommissie moet komen voor schrijnende gevallen. Die gaat verzoeken behandelen om bepaalde documenten uit het systeem te halen. Zoals het er nu uitziet, komt zo’n commissie er ook.’

Wanneer bekeek u zelf het dossier van uw vader eigenlijk voor het eerst?

‘Rond mijn 60ste. Ik zat in een crisis en mijn therapeut dacht dat mijn woede voortkwam uit mijn familiegeschiedenis. Toen ben ik die stukken gaan lezen. Dat heeft me enorm geholpen. Nu kan ik er rustig over praten.’

En straks kan iedereen die stukken dus lezen.

‘Dat vind ik niet erg. Mijn vader heeft gedaan wat hij gedaan heeft. Het was zijn leven. Als mensen erover lezen, prima. Maar ik ben wel blij dat ik het eerder gelezen heb.’

In een eerdere van dit interview stond dat het ethisch beraad zich al had gebogen over gefaseerde openbaarmaking. Dat is niet zo. Er ligt een voorstel het binnenkort te bespreken.