Direct naar artikelinhoud
Interview100 jaar

‘Ik zet steeds vaker het Journaal uit, als ik zie hoe respectloos sommige politici over anderen praten. Waardeloos’

Alie Verheij-Markerink, 100 jaar.Beeld Aurélie Geurts

Alie Verheij-Markerink is 100 jaar. Hoe kijkt deze onbetaalde noeste werker aan tegen de eeuw die achter haar ligt?

Alie Verheij-Markerink is een blijmoedige vrouw, die niet bepaald kleinzerig te noemen is. Een half uur voor aanvang van het interview belt haar dochter met de mededeling dat haar moeder is gevallen en vermoedelijk een paar rugwervels en haar linkerbeen heeft gekneusd. Ondanks de pijn wil de bijna 101-jarige het interview toch laten doorgaan. ‘Afleiding zal vast helpen’, zegt ze bij de kennismaking in haar eenkamerappartement, over haar zere been wrijvend. En ze steekt meteen van wal, vertellend over de ‘Kapelwoning’ uit 1769 op een landgoed van een jonkheer, waar haar vader is opgegroeid. Het piepkleine huisje is gerenoveerd en wordt sinds kort verhuurd aan toeristen. Met voorzieningen waar de generatie van haar vader zich geen enkele voorstelling van had kunnen maken: een vaatwasser, nespresso-apparaat en bluetooth speaker. ‘Je moet alles zien in de tijd’, zal Alie Verheij-Markerink herhaaldelijk opmerken.

Wat weet u van het leven op het landgoed?

‘Dat het huisje heel krap was. Beneden was alleen een woonkamer met een tafel en een keukentje, waar mijn grootouders en de zeven jongens, onder wie mijn vader, sliepen. Boven een kleine zolder, daar sliepen de drie meisjes met zijn allen in één bed. Er was geen geld en er was geen weelde, maar altijd te eten.

‘Mijn grootvader was tuinman voor de familie Boreel van het landgoed Beeckestijn in Velsen, waarop dit huisje stond, het was dus eigenlijk een dienstwoning. Hij verbouwde er ook fruit en groente, zoals aardbeien en aardappelen. Als kind ging ik er graag heen, lopend vanaf ons huis in Santpoort-Zuid, om mijn grootouders op te zoeken. Later werd het huisje eigendom van de gemeente. Pas na de renovatie ben ik uitgenodigd voor de opening. Het is heel luxe geworden, er zit nu een badkamer in. Het wordt verhuurd aan maximaal twee personen. Moet je nagaan: het gezin waarin mijn vader opgroeide, woonde er met zijn twaalven. Dat moet je zien in de tijd.’

U heeft een dienstbaar leven geleid, volgens uw dochter.

‘Dat is vanzelf gegaan. Als kind was ik al jong gewend mijn ouders te helpen want je zag dat ze altijd druk waren. Mijn moeder hielp ik in het huishouden en mijn vader op het bedrijf. Ik had drie broers en twee zussen. Ik moest altijd alle bedden opmaken. ‘Dat kunnen de jongens toch zelf wel?’, zei ik tegen mijn moeder. ‘Nee, dat kunnen ze niet’, antwoordde ze. Mijn moeder was streng en altijd bezig, maar had beslist ook aandacht voor ons kinderen. Ze heeft maar een paar jaar lagere school gehad. Als ik huiswerk zat te maken, deed ze vaak mee. ‘Ik wil ook sommen leren maken’, zei ze dan.

‘Mijn vader had een eigen tuindersbedrijf naast ons huis in Santpoort-Zuid, waar hij groente en fruit teelde en tulpenbollen kweekte. In de zomer stonden we met zijn allen in de schuur bollen te pellen. Mijn drie broers mochten doorleren na de lagere school, ik niet. Ik ging als dienstmeisje werken bij een gezin met een zieke moeder: bedden opmaken, stoffen, kleden uitkloppen, alles met de hand. Ik heb mijn ouders weleens gevraagd of ik ook iets anders mocht doen dan werken in het huishouden, maar dan kreeg ik te horen dat het niet kon, omdat er zoveel te doen was. Je ontwikkelen zat er in die tijd niet in als meisje. Aan de ene kant vond ik dat jammer, maar ik was ook tevreden. Ik was niet de enige met zo’n leven.’

Welke keuzes zou u hebben gemaakt als u nu jong zou zijn geweest?

‘Dan had ik willen leren voor maatschappelijk werker of verpleegkundige en was ik een baan gaan zoeken in de zorg. Ook na mijn huwelijk heb ik altijd hard gewerkt. Ik ben er nooit voor betaald, maar ik heb het met plezier gedaan. Mijn man was dertig jaar lang koster van een gereformeerde kerk in Bussum. We woonden in het huis ernaast. Er was een groot zalencomplex in het gebouw waar veel werd georganiseerd, ook ’s avonds: vergaderingen, clubjes, feesten. We waren er alle dagen in de week druk mee. Ik zorgde altijd voor de planning van activiteiten, de koffie en thee, ook na de kerkdiensten, en maakte na afloop van een bijeenkomst de ruimte schoon. Vaak kwamen leden van de kerk bij mij langs om te praten, ook jongeren die hun verhaal kwijt wilden over hun situatie thuis of het geloof. Ik kon altijd goed zwijgen, nooit vertelde ik iets door. Dat had ik geleerd in de oorlog.’

Hoe heeft u de oorlogsjaren beleefd?

‘Het was een spannende tijd van je mond houden. We hadden zes onderduikers in huis, in de schuur en op zolder. Ook mijn broers leefden op zolder, om te ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland. Ze kwamen alleen in het donker naar buiten. Dat was vervelend voor mij en mijn zusjes, want dat leverde ons extra werk op, omdat zij niks konden doen. We hebben het geluk gehad dat ons huis telkens werd overgeslagen bij razzia’s van de Duitsers.

‘Ik herinner mij nog dat we afscheid namen van mijn buurjongen Wim, voordat hij naar Duitsland moest om te werken. Ik moest huilen. We hadden verkering, dat stelde nog niet zoveel voor hoor, we gaven elkaar alleen een hand. Dat moet je zien in de tijd. Twee jaar later kwam hij thuis. Ik had de zenuwen; hoe zou het weerzien zijn, na al die tijd? Ik mocht de tweede dag na zijn thuiskomst langskomen, maar ik was eigenwijs en ging meteen de eerste. Toen hebben we elkaar voor het eerst omhelsd. Wim zei: ‘We geven elkaar een kus.’ De volgende dag zijn we samen op de fiets naar Schiphol gegaan, naar een familie die hij graag wilde zien. Die dag is onze liefde echt begonnen, en altijd gebleven. Pas zeven jaar later, in 1952, konden we trouwen, want we hadden geen cent en moesten eerst sparen.’

Sprak uw man over zijn ervaringen als dwangarbeider?

‘Als ik ernaar vroeg, werd hij onrustig en zei: ‘Daar praten we niet over. We zijn niet goed bediend door de Duitsers’. Het is mij nooit gelukt iets uit hem te krijgen over die tijd. Het zal niet veel goeds zijn geweest wat hij heeft meegemaakt. Wel weet ik dat hij daar erg ziek is geweest en pleuritis had opgelopen. Daardoor heeft hij nooit meer zijn werk als elektrotechnicus onder de grond kunnen doen, zoals voor de oorlog. Hij werd koster, maar liever was hij zijn oude vak blijven uitoefenen.’

Wat is de grootste tegenslag die u heeft gekend?

‘Dat Wim en ik maar één kind hebben gekregen was het allerergste. Ik was bijna 30 jaar toen we trouwden, en dan denk je: nu komen er kinderen. Maar ik kreeg de ene na de andere miskraam, vier achter elkaar. Uiteindelijk hebben we één kind gekregen. Daarna kreeg ik weer een miskraam en zei de huisarts dat we beter konden stoppen. Lag het aan mij, lag het aan Wim? Het ligt aan ons allebei, zeiden we maar. In onze familie kwamen meer miskramen voor. Zou er een verband zijn met de bollenstreek waar we zijn opgegroeid? Door het werk als koster, hadden we gelukkig veel kinderen van de kerk om ons heen.’

Alie Verheij-Markerink met haar man Wim en dochter Suze, in Santpoort.Beeld Aurélie Geurts

Haar dochter Suze, aanwezig bij het interview, zegt: ‘Je had veel surrogaatkinderen. Dat kwam omdat je een luisterend oor voor ze had. Ze kwamen vaak logeren. Je was er altijd voor de ander. Jullie leven draaide om de kerk. Dat werd ik zat, op mijn 16de ben ik het huis uitgegaan.’

Vond u het jammer, dat uw enige kind zo jong het huis uitging?

‘Dat was heel gewoon, ze ging leren voor verpleegkundige.’

Ze vertrok ook omdat het leven van haar ouders om de kerk draaide.

‘Dat was eenvoudig zo, het was ons werk, dat slokte ons zeven dagen in de week op. Misschien was het daarom toch goed dat we maar één kind hadden gekregen.’ (Na een stilte, op fluistertoon:) ‘Mijn dochter is tekortgekomen, ik had niet genoeg tijd voor haar.’

Suze: ‘Achteraf begrijp ik dat, je deed het werk met overtuiging.’

Heeft u een verklaring voor uw hoge leeftijd?

‘Nee. Ik ben de enige uit het gezin die nog in leven is, terwijl ik als kind altijd de zwakste was. Ik mankeerde van alles: longontsteking, blindedarmontsteking. Ik ben nog goed bij de tijd en en heb graag veel mensen om mij heen. Totdat ik hier anderhalf jaar geleden kwam wonen, was ik altijd op pad, op de fiets, met de trein en later op de scootmobiel. Hier in dit huis zit ik bijna nooit alleen op mijn kamer, ik ben zoveel mogelijk beneden, onder de mensen. Je moet niet met je armen over elkaar zitten en niksen, of alleen maar tv kijken, dan leef je niet.’

Kijkt u nooit televisie?

‘Jawel, ik kijk naar het Journaal. Maar steeds vaker ben ik in staat het halverwege uit te zetten, als ik zie hoe respectloos sommige politici over anderen praten. Daar word ik niet goed van. Waardeloos is het. Er is geen eerbied meer voor een ander en zijn mening. Ik begrijp niet waarom het er zo hard aan toegaat. Ik zeg niet dat we vroeger alles beter deden, maar we hadden wel respect voor elkaar.’

Alie Verheij-Markerink

geboren: 5 mei 1923 in Velsen

woont: in een woonzorgcentrum in Bussum

beroep: huisvrouw en vrijwilliger

familie: een dochter, twee kleinkinderen, een achterkleinkind

weduwe: sinds 2003

Sinds kort maakt de auteur van deze interviews ook een podcast: De 100-jarige - interviews met eeuwelingen. Hier te beluisteren of in de podcast sectie van de Volkskrant app. Ook op andere luisterplatforms kunt u deze podcast vinden. 

Video wordt geladen...