Direct naar artikelinhoud
De formatie bevindt zich op een hellend vlak in de asielkwestie
Column

De formatie bevindt zich op een hellend vlak in de asielkwestie

De historicus Johan Huizinga (1872-1945) meende dat de democratie voor haar voortbestaan een elite van de geest en het intellect nodig heeft. ‘Zonder dat loopt zij steeds gevaar te stranden op de onbeschaafdheid der massa’s’, schreef hij in 1943, midden in de Tweede Wereldoorlog, dus hij wist waarover hij het had.

Het was volgens Huizinga na 1918 al snel misgegaan met deze in Europa nog weinig beproefde staatsvorm door de opkomst van wat hij als het ‘hypernationalisme’ omschreef. ‘In meer dan één groot Rijk scheen plotseling het eigen volk de norm en het ideaal van alle streven, de bron en het doel van alle recht, van alle cultuur, van alle zedelijkheid en wijsheid’.

Huizinga beschouwde dit hypernationalisme als het sluitstuk van ‘het verval en de verdwazing van het publieke leven’ dat hij waarnam. Op alledaags niveau zag hij het verschijnsel terug in ‘kwajongensachtigheid in het kwadraat’. Dat was in zijn ogen geen plotseling uitgebroken ziekte, maar gedrag dat was begonnen met het verval van de parlementaire gebruiken, zoals het verlies van ernst, wellevendheid en waardigheid.

Zwakke kanten

Om een aantal redenen kan het geen kwaad de waarnemingen van de historicus op te halen. Ze laten zien dat wat er in onze dagen in het parlement en daarbuiten op de sociale media aan spelbederf zichtbaar is, niets nieuws is. Dat maakt het niet minder onheilspellend. Huizinga schetste een iets te rozig beeld van het parlement in de 19de eeuw, maar hij wist maar al te goed waar het bederf op kon uitdraaien.

Ook zijn denklijn was niet nieuw. Al vanaf de klassieke oudheid bestaat er beduchtheid voor de democratie, omdat zij kan ontaarden in chaos, zoals een monarchie kan omslaan in tirannie. De Romeinse denker en politicus Cicero schreef dat een democratie haar aantrekkingskracht ontleent aan de vrijheid en gelijkheid van de burgers. Maar, waarschuwde hij, deze idealen kunnen doorslaan in anarchie en dwang van een meerderheid, als zij niet worden getemperd door gematigdheid en verdraagzaamheid.

Cicero maakte in Rome de overgang van de republiek naar het keizerrijk mee. Op basis van zijn kennis en ervaring in de politiek was hij voor een mengeling van monarchie, aristocratie en democratie, want elk van die staatsvormen afzonderlijk had naast voordelen, ook zwakke kanten waaraan zij kon bezwijken.

Je had goede koningen, maar één slechte koning kon het bewind veranderen in een tirannie. Enkelen weten meer dan één en dat heeft een aristocratisch of regentenbestel voor op een monarchie. Zij kan beter talenten en bekwaamheden organiseren, maar ook ten prooi vallen aan vriendjespolitiek en corruptie. Je kon volgens Cicero dus maar het beste een gemengde staatsvorm hebben.

Het spook van het hypernationalisme

Met een beetje goede wil zou je ons bestel in zijn grondslagen kunnen zien als een vereniging van het beste van alle staatkundige werelden, een toonbeeld zelfs van getemperde machten die elkaar in evenwicht houden. Je kunt het ook als een succes zien in termen van vrijheid, welvaart en sociale bescherming. Toch is er het een en ander goed misgegaan, waardoor het spook van het hypernationalisme, met als kern ‘eigen volk eerst’, weer de kop kon opsteken.

Deze altijd sluimerende politieke kracht, die een zware wissel trekt op de gematigdheid en verdraagzaamheid die Cicero als de ademtocht van de democratie zag, is nu zelfs een relatief dominante macht geworden. De oorzaak is in mijn ogen veel meer de zwakte van de heersende machten, die tot uitdrukking kwam in de bestuurlijke schandalen rond de toeslagen en het Groningse gas, dan de intrinsieke kracht van de reactie. De autoritair geleide PVV heeft tot nu toe veel geschreeuw geproduceerd, maar weinig wol. Zij ziet zich als stem van het volk en zet zich af tegen ‘de elite’.

In de formatie lijkt het erop dat de partij een uitzonderingstoestand nodig heeft om het ‘eigen volk’ te bevredigen en de vreemdeling buiten de poort te houden. Dat informateur Van Zwol deze week met ongewone nadruk en verwijzend naar de coronatijd, deze uitweg wees om tot een asielakkoord te komen, geeft te denken. Hier lijkt de ambtelijke creativiteit over te gaan in riskante argeloosheid. De geschiedenis van de Weimar-republiek heeft geleerd dat het uitroepen van een noodtoestand het einde van een democratie kan inluiden. Het geeft de staat vergaande bevoegdheden burgerrechten op te schorten.

Bondskanselier Merkel waarschuwde na het uitbreken van de coronacrisis in 2020 dat de overheid ‘uiterst terughoudend’ behoort te zijn in het beperken van grondrechten. Opgegroeid in een politiestaat, de DDR, wist ze waar ze het over had. ‘Zulke beperkingen kunnen alleen worden aanvaard in absolute noodzaak. Ze mogen nooit lichtvaardig en slechts op tijdelijke basis worden genomen.’

Het is haast onvoorstelbaar dat VVD en NSC op het hellend vlak meegaan.

Hans Goslinga schrijft elk weekend een beschouwing over de staat van onze politiek en onze democratie. Lees ze hier terug.