Terug naar de krant

Curaçaose kunstenaar José Maria Capricorne (91): ‘Ik vond de kleuren in Nederland maar wat triest’

Leeslijst interview Beeldende kunst

José Maria Capricorne In het Stedelijk Museum Breda is het omvangrijke en kleurrijke oeuvre van José Maria Capricorne (91) te zien. „Als je in Nederland geboren en getogen bent, dan kijk je anders naar kleur dan iemand die in de tropen is geboren.”

Leeslijst

‘Op een keer was ik in het Rijksmuseum, toen er een wit jongetje naast me kwam staan die zijn handje op de mijne legde. Vervolgens begon hij te wrijven om te zien of de kleur eraf zou komen.” Het is halverwege de jaren vijftig als de Curaçaose kunstenaar José Maria Capricorne (1932) dit meemaakt. Hij is dan net aangekomen in Nederland om daar een opleiding te volgen aan de Amsterdamse Grafische School om kunstenaar te worden. Nu – hij is inmiddels 91 – heeft hij een solo-expositie in het Stedelijk Museum in Breda, waar hij lang heeft gewoond en gewerkt.

De expositie biedt een mooi overzicht van het oeuvre van de kunstenaar, waarin invloeden van onder andere Cobra zich mengen met Caraïbische thema’s. Capricornes werk is warm, kleurrijk en roept met zijn zachte vormen een vrolijke verwondering op, die vaak in contrast staat met de onderwerpen die erin worden verwerkt. Hij schildert veelal figuratief, waarbij mythische figuren als ‘Nansie’ worden uitgebeeld. Dit scheppingsverhaal over de spin Anansie keert in vrijwel alle Afrikaanse diaspora-variaties terug. Met De Zwarte Traan gaf Capricorne uiting aan het diepe verdriet van de Curaçaose bevolking rond de volksopstand ‘Trinta di Mei’, 30 mei 1969. Het schilderij Moederboom, tevens de titel van de solo-expositie, is een ode aan de plantage ‘Esperanza’.

Bij hem thuis in Nijmegen vertelt hij hoe zijn werk zich ontwikkelde, en hoe belangrijk zijn levensjaren in Curaçao waren voor zijn werk.

Hoe was het om op te groeien in het Curaçao van de jaren dertig en veertig?

„Mijn moeder had een grote plantage met fruitbomen, tamarindebomen en mispels. We hielden er ook dieren. Mijn vader had een timmerbedrijf. Hij maakte antieke meubels en doodskisten. Mijn broer en ik hebben vaak gespeeld in die doodskisten. Als kind sta je natuurlijk anders tegenover de dood.”

José Maria Capricorne, Kinderspelen
Foto Studio Tromp

Hoe staat u nu tegenover de dood?

„Ach, je leeft en je gaat dood, hè. Gelukkig ook maar.”

Wat weet u nog van de plantage van uw moeder?

„Mijn betovergrootmoeder was binnen mijn familie de eerste slaafgemaakte die vanuit het Afrikaanse continent werd verscheept en te werk werd gesteld op Curaçao. Toen in 1863 de slavernij wettelijk werd afgeschaft, kon mijn moeder de plantage ‘Esperanza’, wat ‘hoop’ betekent, kopen van de anderhalve gulden die ze had gespaard. Na de afschaffing van de slavernij was het niet zo dat de problemen waren opgelost. Shell kwam naar Curaçao, en daarmee kwam ook de vervuiling. Ze waren toentertijd niet zo voorzichtig, want er werd nogal eens ruwe olie verloren, wat uit de schepen de haven in lekte. Als kind zag ik geregeld de olievlekken in het water. Shell richtte ook scholen op. Ik ging er ook heen, het was een ambachtsschool waar je werd opgeleid om te werken in de olieraffinaderij. Toevallig had ik een leraar die ook kunstenaar was. Een middag per week konden we bij hem thuis leren tekenen. Ik kwam heel veel bij hem thuis.”

Wist u toen al dat u kunstenaar wilde worden?

„Ik ben altijd van het tekenen geweest. Mijn ouders stimuleerden het ook. Er was op Curaçao ook het Curaçaos Museum. Dat was opgericht door een dokter, Chris Engels. Er hing voornamelijk werk van de heer Engels zelf, en van Nederlandse kunstenaars. Soms van witte Antillianen. In de koloniale tijd waren er Europeanen die dachten dat ze verheven waren boven mensen van kleur. Inmiddels is dat wel anders hoor, er hangen nu ook Antilliaanse kunstenaars in het museum.”

José Maria Capricorne, Het Vertrek
Foto Studio Tromp

Na de middelbare school emigreerde u eerst naar Brazilië. Waarom?

Als jongere was ik avontuurlijk, ik wilde wat van de wereld zien. Zo ben ik op mijn twintigste naar Rio de Janeiro geëmigreerd. Ik beschilderde er keramiek in een aardewerkfabriek.”

Hoe kwam u toen op het idee om naar Nederland te gaan?

„In het pension waar ik verbleef, woonde een Nederlandse kok. Hij zei: ‘Waarom ga je niet in Nederland een opleiding volgen op de tekenschool?’ Ik wist op dat moment helemaal niets van Nederland. Hij legde me uit wat je daar allemaal kon leren en toen was ik meteen enthousiast.”

Wat vonden ze van uw werk op de Grafische School?

„Ik gebruikte graag felle kleuren, wat door mijn docenten als ‘ordinair’ werd gezien. Ik vond de kleuren hier maar wat triest. Als je hier geboren en getogen bent, dan kijk je anders naar kleur dan iemand die in de tropen is geboren. Als jij en ik nu op Curaçao zouden praten, dan zou het anders zijn, de zon geeft zo veel kleur. Ik was gewend aan primaire kleuren: geel is geel, rood is rood. Niet alleen in de natuur, maar ook in de kleding die mijn ouders droegen. Door de Cobra-beweging zag ik in dat je je eigen manier van expressie kon tonen. Ik vond dat ik mezelf ook op mijn eigen manier moest kunnen laten zien.”

Uiteindelijk wilde u terug naar Curaçao.

„Ik wilde er de eerste kunstacademie van Curaçao oprichten. Dat is allemaal politiek. Ik praatte in Nederland met veel politici, en uiteindelijk waren ze bereid om middelen te stoppen in een kunstopleiding op de Antillen. Na de oprichting van de Curaçaose Akademie voor Beeldende Kunsten in 1968 werd ik de directeur vanaf 1970, tot aan mijn pensionering in 1988.”

Mijn Nederlandse docenten vonden mijn kleurgebruik maar ordinair

Een jaar na uw aankomst in Curaçao vindt op 30 mei 1969 de beruchte Shell-staking plaats, die uitmondt in een volksopstand. Wat vond u van ‘Trinta di mei’?

„Ik stond daar achter, want Shell betaalde Nederlandse werknemers beter dan de mensen die uit Curaçao kwamen, en tegen zulke ongelijkheid moet je protesteren. Om de onrust neer te slaan, werden gelijk Nederlandse mariniers overgevlogen. Ze gebruikten retoriek als ‘jullie beledigen de koningin’. Maar dat namen de Curaçaoënaars niet zomaar aan. Ze bleven protesteren.”

Ik begreep dat uw moeder met geesten kon praten. Gelooft u in geesten, of dat ze u op een bepaalde manier voeden?

„Ik geloof wel dat je op een bepaalde manier contact kan hebben met overledenen. Want waarom zouden we nu wel zo kunnen praten, en stel dat ik er niet meer ben en ik jou toch iets zou willen doorgeven? In Brazilië kende ik de weg niet, maar toch kan je een gevoel hebben welke kant je wel of niet op moet. Je geest weet bepaalde dingen die je bewust misschien niet weet. Een mens moet op zijn intuïtie kunnen varen, anders overleef je het niet. Kunst maken doe ik ook veel op intuïtie. Je ziet dingen die er niet zijn, maar dan ga je die dingen tekenen.”

José Maria Capricorne: Moederboom is te zien t/m 19/5 in Stedelijk Museum Breda. Info: stedelijkmuseumbreda.nl

Aanvulling (29/4/24): In een eerdere versie van dit artikel stond dat de betovergrootmoeder van Capricorne de eerste slaafgemaakte was die vanuit het Afrikaanse continent werd verscheept naar Curaçao – bedoeld werd: de eerste binnen zijn familie. Ook werd de film ‘Orfeo Negro’ genoemd als inspiratie om naar Brazilië te verhuizen, die film zag Capricorne op een later moment. Dat is hierboven aangevuld.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 29 april 2024.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in