Direct naar artikelinhoud
Interview

Patricia Snel schreef een boek over Amsterdamse wezen in een Drentse kinderkolonie: ‘Schorriemorrie uit de steden, opgesloten in een niemandsland’

Patricia Snel.Beeld Marcel Bakker

Patricia Snel (56) baseerde haar roman De vondeling van Veenhuizen op het waargebeurde verhaal van twee Amsterdamse weeskinderen die vanuit een warm Amsterdams nest belandden in de hardvochtige wereld van de kinderkolonie in het Drentse Veenhuizen. ‘Ik heb me als een boktor ingegraven.’

Ze zag een flits. Een flits van een jongetje, toen ze liep over het grasveld van wat het Vierde Gesticht wordt genoemd. De begraafplaats in het Drentse Veenhuizen is onderdeel van een van de voormalige Koloniën van Weldadigheid, waar twee eeuwen geleden kansarme gezinnen en wezen naartoe werden gestuurd om te werken in ruil voor onderdak, eten en scholing. In de kinderkolonie werkten de jongens op het land, de meisjes in de huishouding of de textielfabriek.

Drie ‘gestichten’ waren er voor de 8600 wezen die ernaartoe werden ‘opgezonden’, zoals dat heette; in het vierde, het laatste, liggen tienduizend kolonisten, onder wie meer dan tweeduizend kinderen – gestorven onder erbarmelijke omstandigheden. Het is een massagraf zonder gedenkteken. Patricia Snel (56) stak tijdens haar wandelingen altijd een kaarsje op bij de treurbeuk op het grasveld.

Na jaren als expat in Singapore en op de Kaaimaneilanden woont de schrijfster in hartje Amsterdam, tussen De Duif en het Amstelveld, op de Gratia Deo, een voormalig vrachtschip uit 1926. Haar eigen ‘holletje’ op de beste plek van de stad, maar om de drukte te ontvluchten, verblijft ze met regelmaat nabij Veenhuizen, in het Drenthe waar ze vanaf haar kinderjaren vakanties doorbracht met haar ouders en broer.

Snel heeft zeven thrillers op haar naam staan, maar had na de laatste, in 2019, gezworen nooit meer een boek te schrijven. De verhouding tussen wat ze eraan overhield en de hoeveelheid arbeid die ze erin stak was totaal uit balans en ze had met de boot bezit gekregen dat zorg én geld vergt. Ze werd freelance redacteur en schrijfcoach en was heel content met haar leven. Zou ze ooit nog iets schrijven, had ze tegen zichzelf gezegd , dan moest het iets zijn wat er écht toe doet.

En toen liep ze, met op haar koptelefoon de ‘podwalk’ over Veenhuizen van Daan Schuurmans uit de reeks Het verhaal van Nederland, over het Vierde Gesticht en zag ze dat jongetje. “Het gevoel was zo sterk, ik wilde meteen alles weten wat er in Veenhuizen was gebeurd. Ik ging door naar de boekhandel en kocht alle boeken over die Koloniën van Weldadigheid.” In het Nationaal Gevangenismuseum in Veenhuizen stuitte ze op het boekje De wees van Amsterdam van M.C. Rudolfs, een pseudoniem van Karel Möller.

Karel werd het jongetje waar ze over móést schrijven. Dus is er nu De vondeling van Veenhuizen, een roman gebaseerd op het verhaal dat Möller optekende over het Eerste Gesticht. Halverwege de 19de eeuw kwam hij met zijn zus Lize in Veenhuizen aan. Ze kwamen uit een warm nest in de Amsterdamse Handboogstraat; hun moeder was gestorven aan de tering, hun vader krankzinnig geworden.

“De tranen liepen over mijn wangen toen ik het las. Al die jaren dat ik over het Vierde Gesticht had gewandeld, wist ik niet dat Lize er begraven lag. Ik ben niet religieus, maar als ik heel eerlijk ben, denk ik dat het verhaal door mij gevonden wilde worden. Ik zie ook de resonantie in het nu, met de misstanden in de jeugdzorg, de toeslagenaffaire. We zijn tweehonderd jaar verder, maar zo lang is het niet geleden, zes generaties max.”

Waarom heeft u ondanks uw omstandige bronnenonderzoek gekozen voor een fictieve weergave?

“Een non-fictieboek had gekund, maar mijn kracht ligt veel meer in het filmisch vertellen van verhalen, dat is de manier waarop ik naar de dingen kijk. Voor dit verhaal hoefde ik eigenlijk alleen maar de stippen te verbinden. Karels verhaal werd de blauwdruk. Het vehikel dat ik daarnaast nodig had, is het streetsmart Amsterdamse weesmeisje Neeltje waarmee Karel en Lize bevriend raken. Ze staat voor vriendschap, liefde en veerkracht als tegenwicht in die barre omstandigheden. Zij is het straatkatje, en wat ik nog met het verweesde meisje in mezelf moest uitvechten is in het boek terechtgekomen. Wat dat betreft is het ook een innerlijke reis geweest.”

“De meeste personages in het boek hebben echt bestaan, zoals de directeur van de koloniën Wouter Visser en generaal-majoor Johannes van den Bosch, die ‘tweede assessor’ was van de Commissie van Weldadigheid die ik in mijn tweede verhaallijn opvoer. Het waren hoge heren die eigenlijk de beste bedoelingen hadden, ze wilden de armenzorg gratis maken. Maar dat was theorie, het verhaal van Karel en de wezen is de praktijk.”

“Ik heb al hun verhalen gereconstrueerd aan de hand van literatuur en archieven. Heel belangrijk waren de boeken over de koloniën van Wil Schackmann en Angelie Sens. Ik kon me, als ik er niet uitkwam, ook verlaten op behulpzame historici. Ik heb me als een boktor ingegraven, het werd een obsessie, een soort honger.”

Om het verhaal te kunnen vertellen, verkaste u naar Drenthe. Wat bracht dat u?

“Sowieso rust. Ik kon terecht in een appartement in het oude spinhuis bij het voormalige Derde Gesticht. Dat staat er niet meer, wel dat spinhuis, met uitzicht op de plek waar Lize Möller had gezeten, er zijn nu in een carrévorm bloemen gezaaid. Ik heb mezelf daar ruim een halfjaar opgesloten, om de rust te vinden om te schrijven zonder alle prikkels van Amsterdam. Het was juist in die eenzaamheid dat ik het verlaten gevoel van die wezen kon ervaren, het verlorene – en daarbij werkten mijn zintuigen beter, werd mijn verbeelding meer geprikkeld.”

U gebruikte net de woorden obsessie en honger, maar is het niet ook een missie? U wilt een vergeten verhaal onder de aandacht brengen.

“Klopt. Toen ik besefte dat ik dit boek wilde schrijven, wist ik: dat wordt een hele reis. Het is me ook niet altijd in dank afgenomen door mijn directe omgeving, omdat alles ervoor moest wijken. Ik wil deze vaderlandse geschiedenis vertellen. Een miljoen Nederlanders zijn nazaten van iemand uit de Koloniën van Weldadigheid en maar acht procent weet ervan. De koloniën zijn Unesco Werelderfgoed, recent toegevoegd aan de Canon van Nederland.”

“Het boek Het pauperparadijs van Suzanna Jansen kent inmiddels iedereen wel, dat gaat meer over de kansarme gezinnen die in Veenhuizen terechtkwamen. Dit verhaal is nog pre-pauperparadijs, over de drie Gestichten – ik gebruik nadrukkelijk die hoofdletter voor de gebouwen, niet te verwarren met een inrichting voor geesteszieken – die werden neergezet om voornamelijk weeskinderen op te vangen. Daar begint het verhaal van Veenhuizen mee. ”

“Het is een verborgen geschiedenis, er is niet eerder een roman geschreven over de vele weeskinderen die er de dood vonden – door ziektes, gebrek aan liefde, heimwee. Niemand weet er bijna van en ik vind het nogal wat. Die kinderen waren zogenaamd het schorriemorrie uit de steden. Ze zaten opgesloten in een soort niemandsland, sliepen in hangmatten in zalen waar het koud en vochtig was. Ze moesten hard werken, de zaalopzichters en wijkmeesters waren vaak hardvochtig, het stonk, er was altijd herrie en ruzie. Karel Möller staat symbool voor die 8600 wezen. Deze verlaten kinderen zijn tweehonderd jaar in het donker verborgen gebleven. Ik hoop zo dat hun ongehoorde verhalen naar het licht worden gebracht.”

Patricia Snel, De vondeling van Veenhuizen, Xander uitgevers, €22,99, 336 blz.