Direct naar artikelinhoud
Theodor Holman.
Theodor Holman

Wie op die stoel zat, zag alles: een schoen, een ingedeukte koffiekan, een halve, nog brandende tafel, gescheurde boeken

Precies tegenover het nog steeds rokende puin stond een stoel.

Het zitvlak versleten. Elke dag, gedurende zestig jaar, had daar iemand op gezeten.

Hij was van een man geweest.

Hier geboren. Vlak na de Tweede Wereldoorlog. Diens vader was boekhouder geweest en was op die stoel in april ’64 gestorven.

Aanvankelijk durfde de man niet op de stoel te zitten, maar na enige tijd wist hij dat het zijn stoel was geworden. Als hij ging zitten – de stoel stond in 1971 voor de tv – kon hij zich verbeelden zijn vader te zijn. Hij vond de stoel het mooiste in zijn huis. Zoals hijzelf en zijn vader ook was: stevig, eenvoudig, gemakkelijk. In die stoel had hij oorlogen en regimes voorbij zien trekken; als je voor jezelf een klein eiland had, vielen al die veranderingen mee.

Hij waande zich in die stoel onkwetsbaar, want als hij zat was dat zijn land, een gebied van zestig bij zestig centimeter. Toen zijn vrouw was overleden, dacht hij op zijn eiland na over zijn toekomst die niet meer zo ruim bemeten was. De stoel was baarmoeder geweest en nam nu een voorschot op een doodskist. Als hij sterven moest, dan het liefst zoals zijn vader. In die zetel, die troon.

Maar waar was hij tijdens dat laatste bombardement?

Niet in zijn stoel. Misschien in bed. Niet wakker geworden van het luchtalarm, misschien welbewust blijven liggen. Waarom zou men zijn flat willen bombarderen?

De stoel was onbeschadigd uit het huis gedonderd; had misschien een salto gemaakt om recht tegenover de geblakerde gevel en het puin terecht te komen.

Er zat iemand op de stoel die niemand kon zien. De wind waaide door hem heen, voor het geluid van de paniek was hij doof, zelfs voor de dieren was hij onzichtbaar.

Wie daar zat, keek en zag alles. Een schoen, een ingedeukte koffiekan, een halve, nog brandende tafel, gescheurde boeken, wat kleren die leken te slapen op de gevallen balken. Brandweerlieden waren aan het blussen, alsof ze een verleden aan het verdrinken waren. Ergens zou alles vermalen worden tot as dat misschien nog nut had voor het land.

De Onzichtbare overdacht het vanaf zijn stoel. Soms nam de wind wat snippers papier mee. Hij zag de honden snuffelen. Mooie beesten waarvan de staartjes enthousiast kwispelden als ze meenden de rotte geur van dood te ruiken.

“Hij blaft… Snel! Hier is nog iemand,” hoorde hij.

Hij stond op en liep weg.

Theodor Holman (1953) is columnist, schrijver, televisie- en radiomaker. Elke dag, uitgezonderd zondag, lees je hier zijn column. Lees alle columns van Theodor Holman terug.

Reageren? t.holman@parool.nl.