Direct naar artikelinhoud
Interview100 jaar

Kees van de Kooij is 100 jaar: ‘Mijn vader heeft mij erom vervloekt dat ik geen smid wilde worden. Kapper vond hij een armoedig beroep’

Kees van de KooijBeeld Aurélie Geurts

Kees van de Kooij is 100 jaar. Hoe kijkt deze ‘ijdele’ kapper aan tegen de eeuw die achter hem ligt?

Kees van de Kooij verontschuldigt zich bij binnenkomst meteen dat hij deze dag niet gekleed gaat in kostuum, met een wit overhemd en manchetknopen. ‘Ik ben een ijdeltuit hoor!’, lacht hij. Maar in zijn modieuze grijze vest met een artistieke zijden sjaal, een chique bril en hoed op, ziet hij er ook alleszins patent uit. De 100-jarige heeft zijn hele leven aan dezelfde weg in Hoogland gewoond, totdat hij een halfjaar geleden na een val moest verhuizen naar een zorginstelling buiten zijn geboortegrond. Hij mist de aanloop van dorpelingen en de herkenning op straat, want iedereen in het dorp wist wie kapper Kees van de Kooij was. Aan de gevel van zijn woning annex kapperszaak hingen drie borden met zijn naam en professie, waarvan één goudkleurig, met in zwarte letters gegraveerd: Maître Coiffeur Diplomé, C. van de Kooij.

Hoe is het voor u om na honderd jaar aan een vreemde straat in een vreemde woonplaats te wonen?

‘Er is niks meer aan, ik hoef niet lang meer te leven. Hier in dit huis in Soest weet niemand wie ik ben. In Hoogland kenden ze mij allemaal. Helaas hebben ze het bejaardenhuis daar weggehaald. Tot mijn 100ste was ik erg vitaal; ik kon nog lopen en alles. Na de val is het bergafwaarts gegaan. Mijn leven lijkt op.’

(Hij zucht diep en zegt:) ‘Een zucht geeft lucht. Nu zeg ik: ik ben mijn hele leven een doorzetter geweest. Ook al kan ik niet meer in mijn eigen huis wonen, ik ben een gelukkig mens. Het is mijn aard tevreden te zijn. Mijn hoofd, ogen en oren mankeren niks. Ik kan nog een speld horen vallen.’

Was het uw jongensdroom kapper te worden?

‘Helemaal niet. Ik wilde binnenhuisarchitect worden, of iets in de bloemen. Ik was altijd bezig met: die kast staat verkeerd, die bloemen passen daar niet. Dit plan is mislukt. Ik was klaar met de lagere school toen ik bij een kapper kwam in Amersfoort. Die zocht een knecht. Dat ben ik gaan doen. Dit kwam voorbij en ik ben erin blijven hangen. Ik kreeg al snel veel klanten en het verdiende goed. Ze zeiden: ‘Hij heeft iets met zijn handen’ – en kwamen helemaal met de trein uit Zwolle om door mij geknipt te worden. Als kapper moet je vriendelijk en innemend zijn, dan komen ze weer terug, of je nou wel of niet goed bent in je vak. Maar ik had het geluk dat ik én goed kon knippen én goed met mensen kon omgaan. ‘Kees van de Kooij maakt alle mensen mooi’ werd er over mij gezegd.

‘Ik de avonduren studeerde ik en haalde mijn kappersdiploma en middenstandsdiploma, zodat ik zo gauw mogelijk een eigen zaak kon beginnen in Hoogland. Het werd een kapperszaak voor dames en heren, met twaalf stoelen en vier à vijf kappers in dienst. Ik heb keihard gewerkt, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.’

Welke klanten kunt u zich nog goed herinneren?

‘De vrouwen die elke week kwamen: haren wassen, rollers indraaien, drogen onder de droogkap en uitborstelen. Sommige klanten werden kennissen.

‘Niet alleen heel Hoogland kende kapper Kees van de Kooij, ik had ook klanten uit Bunschoten, Leusden en Nijkerk. De dames uit Bunschoten liepen in klederdracht en hadden zo’n grote kuif. Ze kwamen naar mij voordat ze op vakantie gingen. Dan kleedden ze zich om in mijn keuken en liepen in een gewone jurk en met loshangend lang haar weer de zaak in. Hun haar moest lang blijven – ‘Denk om mijn kuuf’, zeiden ze dan. Ze wilden krullen, zodat ze in de verre landen waar ze naartoe gingen, niet herkend zouden worden als vrouwen uit Bunschoten. Bij terugkeer mocht ik de krullen er weer uitborstelen, daarna kamden ze hun lange haren in een strakke kuif en zetten hun mutsje op.

‘Ik had geen kletszaak, daar hield ik niet van. Zo stond ik ook bekend. Daarom stond altijd de radio aan. Klanten die hun verhaal kwijt wilden, konden na sluitingstijd langskomen. Ik stond altijd in kostuum in mijn zaak, in het blauw of grijs, met stropdas. Ik hou van netjes.’

Lijkt u meer op uw vader of op uw moeder?

‘Op mijn moeder. Ze had mooi, donker, grof haar tot aan haar kont. Ze draaide het op en zette het vast met spelden. Mijn moeder was heel sociaal, ze liet alles uit haar handen vallen als iemand om hulp vroeg. Ze gaf geld en kleding aan wie het nodig had. Ik was trots op haar. Pank, mijn vader, had prachtige krullen. Hij ging drie keer per dag naar de kroeg voor een borrel: ’s morgens om 11 uur, ’s middags om een uur of 2 en ’s avonds om half 8. Hij dronk een borrel en ging meteen weer naar huis. In de oorlog was er geen jenever meer, maar toch bleef hij drie keer per dag gaan, voor een glaasje melk. Het ging hem meer om het ritueel dan om de alcohol, een alcoholist was hij niet.’

In wat voor gezin bent u opgegroeid?

‘Ik kom uit een gezin van tien, met vijf jongens en drie meisjes. Ik was de zesde. We woonden in een groot huis naast de werkplaats van mijn vader aan de Hamseweg in Hoogland. Er was geld zat, genoeg om goed van te eten, te drinken en veel kleren te kopen. De mensen in het dorp keken tegen ons op. Mijn vader stond bekend als een rijke man. Mijn zussen hoefden niet elders in het huishouden te werken, wat voor de meeste meisjes gebruikelijk was in die tijd. Alleen als iemand in het dorp omhoog zat, werden ze erop uitgestuurd.

Vader en moeder Kooij omringd door hun kinderen, rechtsonder de jonge Kees.Beeld Aurélie Geurts

‘Mijn vader was smid. Vanaf het jaar 1700 zijn de Van de Kooijs smid. Hij maakte hoefijzers voor de paarden in het dorp en ijzeren hoepels voor om de houten wielen van boerenwagens. In die tijd konden de dorpelingen niet om de smid heen, het was een eerzaam beroep waarmee goed te verdienen viel. Mijn vader verkocht en repareerde ook fietsen. En had een beugel ontworpen waarmee hij mensen fietsen leerde. De beugel zat om de fietser heen, en mijn vader rende ernaast, die beugel vasthoudend aan een handvat. Dat was voor mijn tijd hoor, ik zag die beugel op zolder liggen.’

Was het de bedoeling dat u ook smid werd, om de familietraditie voort te zetten?

‘Mijn vader heeft mij erom vervloekt dat ik geen smid wilde worden. ‘Je bent te lui om te werken’, riep hij. Hij heeft lelijk tegen mij gedaan tot en met. Mijn vader was niet mis, een man die je beslist niet moest tegenspreken – hij was goed met de hand. De Van de Kooijen zijn een beetje driftig. Het vak van smid lag mij niet. Klaar. Mijn moeder steunde mij, ze was een lieve vrouw die voor al haar kinderen haar best heeft gedaan. Als mijn vader wilde dat ik hem zaterdagmiddag kwam helpen in de smederij, verstopte ze mij in de bedstee.

‘Ik heb mijn poot stijf gehouden en het gered. Mijn vader voelde het als een vernedering dat ik kapper werd. Dat vond hij een armoedig beroep. Mijn broers noemden mij minachtend ‘die kapper’, alsof ik geen mens was. Toen ik in 1950 van mijn gespaarde geld een stuk grond kon kopen verderop aan de Hamseweg en daar een huis liet bouwen, was mijn vader groos.’

Was het belangrijk voor u, dat uw vader alsnog trots op u was?

‘Heel belangrijk. Zodra het huis af was, gaf ik een feest en hoorde ik hem tegenover anderen opscheppen dat ik het huis zelf had laten bouwen. Hij hees mij omhoog.’

Heeft u een grote liefde gekend?

‘Nee. Hoogland bestond vooral uit boerderijen, dochters hadden een boer nodig om het bedrijf te helpen voortzetten, geen kapper. Ik heb er nog steeds last van dat het niet gelukt is en ik geen kinderen heb. Met kinderen weet je waarvoor je leeft.

‘Ik heb altijd goed alleen kunnen zijn. Al een halve eeuw ben ik aan het rentenieren. Ik had altijd voor twee gewerkt. De dokter zei op mijn 50ste: als je zo doorgaat, haal je je pensioen niet. Ik ben veel gaan reizen, meestal alleen. Waar ik ook ben, heb ik makkelijk aansluiting. Drie jaar geleden ben ik nog naar Bali gevlogen.’

Kees van de Kooij informeert of het interview niet lang genoeg heeft geduurd. ‘Ik heb zin in een borrel, zullen we naar het restaurant gaan?’

Mag ik u nog één laatste vraag stellen? Is er, terugkijkend op de afgelopen honderd jaar, iets dat u achteraf anders had willen doen?

‘Daar moet ik even goed over nadenken. Na de borrel kom ik er op terug.’

Een uur later, na een rode port en een tosti in het restaurant:

‘Ik was graag architect geworden, maar het werd kapper. Dat is gebeurd. Ik had een mooi inkomen. Als je goed verdiende, was je in de ogen van mijn vader geslaagd. Blijven lachen is belangrijk, ook al loopt het leven anders dan je had gehoopt. Optimisme zit in mijn aard.’

Het valt op dat vrijwel alle 100-jarigen optimistisch zijn. Is dat te leren?

‘Hoe dan? Op een school voor optimistische mensen? Nee hoor, je bent het of je bent het niet.’

Kees van de Kooij

geboren: 23 juli 1923 in Hoogland

woont: in een woonzorgcentrum in Soest

beroep: kapper

familie: neven en nichten