Direct naar artikelinhoud
Eenzame uitvaart

Het had meneer K. voor de wind kunnen gaan, maar hij kreeg in zijn leven klap op klap

Het had meneer K. voor de wind kunnen gaan, maar hij kreeg in zijn leven klap op klap
Beeld Merel Corduwener

Meneer K. werd ondanks een valse start in zijn leven een uitzonderlijk getalenteerd automonteur. Op de dag dat hij werd uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek bij Ferrari, werd hij door een bestelbus aangereden. Alles kapot, nooit meer geheeld.

Een vroegere vriend die hem al een poos niet had gezien besloot op zondag 18 februari aan het einde van de middag bij meneer K. (45) langs te gaan. Tussen de twee was een verwijdering ontstaan omdat de vroegere vriend nog steeds aan de cocaïne zat, een slechte gewoonte die meneer K. juist probeerde af te zweren.

Niet dat het verder zo goed met hem ging, hij dronk nog altijd liters bier op een dag, soms in combinatie met whisky, en rookte er veel wiet bij. Daar bovenop kwamen nog eens de vele pijnstillers die hem na een afschuwelijk ongeluk waren voorgeschreven en de medicatie die hij als epilepticus slikte.

Poule des Doods

Schrijver Joris van Casteren doet in de Volkskrant verslag van zijn wederwaardigheden als coördinator bij het begeleiden van eenzame uitvaarten in Amsterdam. Daarbij leest een dichter, aangesloten bij de zogenoemde Poule des Doods, een gedicht voor de gestorvene voor.

In de Sportstraat in Amsterdam-Zuid belde de vroegere vriend aan bij de gelijkvloerse woning die meneer K. als invalide toegewezen had gekregen. Toevalligerwijs bevond die zich naast het huis waar hij in november 1978 was geboren; één van de redenen waarom meneer K. weigerde zijn rommelige stulp te verlaten, hoezeer hulpverleners daar vanwege gezondheidsrisico’s ook op aandrongen.

Er kwam geen gehoor, ook niet toen de vroegere vriend de struiken opzij boog en op de vuile ramen bonkte. Door de vergeelde vitrage kon hij niet goed zien of er beweging kwam in de puinhoop binnen.

Hij hoopte dat z’n oude makker thuis was, hij zat krap en had dringend wat nodig, de rillingen liepen over z’n lijf. Gelukkig had hij nog een sleutel, gekregen toen hij kind aan huis was hier, omdat meneer K. vanwege zijn handicaps en de vele troep die hij moest ontwijken er soms wel een kwartier over deed voor hij de voordeur bereikte.

De sleutel paste nog, maar de deur ging moeizaam open omdat er vuilniszakken achter stonden. Tussen het bed met ongewassen lakens, dat voor het gemak van de wijkverpleegkundige in de woonkamer was opgesteld, en een bijzettafel met een imposant bouwsel van bierblikken, lag meneer K. in zijn grauwe ondergoed op de grond, het hoofd in een emmer die hij als kwispedoor gebruikte.

Meneer K. voelde koud aan, de vroegere vriend belde in paniek met 112. Al snel verscheen een ambulance in de Sportstraat en daarna een halve politiemacht. Het adres stond bekend als ‘overlastgevoelig’, de situatie leek enigszins verdacht. Als meneer K. was vermoord zou de dader vanwege de grote hoeveelheid troep in de woning gemakkelijk sporen hebben kunnen wissen. De vroegere vriend, bekend in de systemen, kwam ook niet erg betrouwbaar over.

Hij was volstrekt onschuldig, zou achteraf blijken, maar op dat moment zat hij flink in de rats. Ze bleven hem maar vragen stellen. Paranoïde vanwege de abstinentie, en daarnaast al enkele jaren stevig in de ban van bizarre complottheorieën, bracht hij enkele bange uurtjes door voordat ze hem eindelijk lieten gaan.

Navelstreng

Met de navelstreng om z’n nek werd meneer K. op 25 november 1978 geboren. Het ging allemaal maar net goed. Later zag hij daar een teken in, een eerste aankondiging van het vele onheil dat hem zou gaan overkomen.

Zijn moeder was een eenvoudige, lieve vrouw die helaas wat veel dronk. Ze had als verpleegster in het ziekenhuis gewerkt, maar dat was vanwege toenemend verzuim geen succes geworden.

Haar vader was een Friese schipper die betrokken was bij de aanleg van de Afsluitdijk, haar moeder een huisvrouw uit Alkmaar. Ze had een broer, als het financieel weer eens tegenzat, schoot hij te hulp. Met die generositeit was het over toen de broer een achterdochtige en zeer zuinige vrouw aan de haak sloeg.

Ze trouwde op haar 22ste met een regelrechte klaploper, een semicrimineel figuur die ze in de kroeg had ontmoet. Voortdurend was hij de hort op, berooid zat ze thuis op hem te wachten.

Tien jaar na de bruiloft kregen ze een zoon. Eigenlijk wilde hij helemaal geen kind, het was een ongelukje. Als vader stelde hij geen mallemoer voor, het kind leek hem bang te maken, als het huilde werd hij agressief.

In 1981 werd het huwelijk ontbonden, ze was blij dat de nietsnut opdonderde. Als alleenstaande moeder met een uitkering had ze weinig te besteden, maar ze zorgde dat het de jongen aan niets ontbrak. Ze verwende hem zo veel als ze kon, hij mocht zowat alles.

Ze was een genereuze, volkse vrouw. Haar woning in de Jasonstraat, waar ze na de scheiding naartoe verhuisden, in het verlengde van de Sportstraat, stond voor iedereen open.

Regelmatig kookte ze voor buurtgenoten die het ook niet breed hadden, ongelukkige soortgenoten die een geheim verbond vormden in het weelderige stadsdeel Zuid. De bijeenkomsten mondden vaak uit in drankgelagen, ze kneep een oogje toe als haar zoon stiekem de glazen van de gasten leegdronk. Het kalmeerde hem, gewoonlijk was hij erg druk.

Hij speelde graag met lego, op school zei een leraar dat hij technisch was. Voor de deur voerde hij brommertjes op, zijn handen glommen van het vet. Hij groeide als kool, op z’n 12de had hij enorme voeten.

Onverwacht kwam zijn vader weleens langs, uit schuldgevoel omdat hij de verjaardag van zijn zoon weer was vergeten. Die bezoekjes verliepen stroef. Ze zouden op een keer gaan zeilen, vanwege het beroep van de Friese opa leek hem dat leuk. De jongen fietste naar de Sloterplas waar hij bij het haventje uren stond te wachten op een vader die niet kwam.

Gabber

Een poosje was hij gabber, in een trainingspak snoof hij zich op raves ongans met z’n kale kop. In ledigheid verstreken zo wat jaren, tot hij op de hts werd aangenomen, waar hij koos voor autotechniek. Eenmaal afgestudeerd kwam hij bij Ford in Hoofddorp terecht, hij was uitzonderlijk goed in het werk en werd hoofdmonteur.

De baas was een aardige man, een soort vaderfiguur die wel betrouwbaar leek te zijn. De jongen had meer in z’n mars, de baas schreef enkele aanbevelingsbrieven, onder meer naar Ferrari.

Op het einde van een lange werkdag poetste meneer K. gehurkt in een hoek van de garage zijn gereedschap schoon toen een collega in volle vaart een bestelbus achteruit inparkeerde. Als een mug werd hij geplet tegen de muur.

Zwaargewond voerden ze hem af, bijna alles wat kon breken was gebroken. Terwijl hij kermend van ellende in het ziekenhuis lag stuurde Ferrari een brief waarin stond dat hij op gesprek mocht komen.

De onvoorzichtigheid van een ander hielp een droom aan gort, een droom waarmee in één klap de pech en tegenslag uitgewist had kunnen worden die zijn afkomst tot dan toe met zich mee had gedragen.

Opnieuw leren lopen

Hij leerde opnieuw lopen, dat wel. Terwijl de artsen hadden gezegd dat hij dat nooit meer zou kunnen. Van de kracht in het grote sterke lijf was weinig meer over, hij werd volledig arbeidsongeschikt verklaard.

Hij kreeg de benedenwoning in de Sportstraat, zijn oude moeder zorgde de eerste jaren voor hem, hoewel zij verderop in de Jasonstraat ook steeds behoeftiger werd. Op krukken strompelde hij naar de supermarkt en terug. In het huisje verging hij van de pijn, de medicijnen die hij kreeg dempten hooguit een beetje. Met bier en wiet erbij ging het stukken beter, dan viel hij tenminste in slaap.

Er leek wat hoop te gloren toen hij ondanks al z’n defecten een vriendin kreeg, ze woonde om de hoek, in de Simsonstraat. Ze had hetzelfde postuur als hij, groot en stevig, hij was direct verliefd.

De vriendin, kok van beroep, bleek te kampen met geestelijke problematiek. Ze bekraste zichzelf en bestreed de stormen die haar gemoed teisterden met zwaar geschut. Samen raakten ze op drift, een gevreesd alcoholisch koppel dat de buurt onveilig maakte. In zijn onderhoudsarme achtertuin organiseerden ze barbecues die uitvaagsel uit de hele stad aantrok.

Meneer K. had een bootje op de kop getikt, hij doopte het Vrijdag de dertiende, het lag aan de Olympiakade. Met z’n dronken geliefde aan boord tufte hij door de grachten, onder bruggen bedreven ze met veel kabaal de liefde.

In 2016 overleed de vriendin, ze had zich volkomen kapot gezopen. Meneer K., die vanwege de epilepsie regelmatig viel en dan weer wat brak, lag op dat moment met een heupfractuur in het ziekenhuis.

Het was de bedoeling dat hij na die opname naar een afkickkliniek zou gaan, in een poging het drankgebruik te temperen. Het verdriet was zo groot dat hij daar direct vanaf zag. Hij wilde niets meer voelen en dronk vanaf dat moment alleen maar meer.

Er kwam ook cocaïne aan te pas, de vriend die hem op 18 februari vond zorgde daar wel voor. Met hem en nog een kameraad bezocht hij laveloos de Efteling. Dankzij opgespaarde zegels van de supermarkt waar ze hun bier kochten, konden ze met korting naar binnen. Bij de Fata Morgana verstrooiden ze stiekem een deel van de as van de gecremeerde vriendin, hij wist zeker dat ze dat mooi zou hebben gevonden.

Zelfdestructie

Hulpverleners en een lieve kennis die politieagente was geweest zagen met lede ogen aan hoe meneer K. zich verder de vernieling in hielp. Zijn drang tot zelfdestructie kreeg een impuls toen eerst de kat en daarna zijn moeder overleed.

Het kostte de wijkverpleegkundige de grootste moeite hem in ieder geval eenmaal per week onder de douche te krijgen en schone kleren aan te trekken. Om te zorgen dat hij niet meer zou vallen op straat werd een scootmobiel geregeld, hij was net 40.

Met het elektrische voertuig kon hij op een veilige manier de supermarkt bereiken. Soms kocht hij voedsel, vaak alleen maar bier. Daarna zoefde hij door naar de coffeeshop waar hij om gruis vroeg, een goedkope mix restanten van allerlei soorten cannabis.

Thuis sloeg hij om de haverklap tegen de grond. Vanwege de epilepsie, maar vaak ook omdat hij struikelde over rondslingerende troep. De wijkverpleegkundige trof hem op een keer aan in de positie die hem later fataal zou worden, bijna was hij gestikt in het slijm dat zijn mond tijdens insulten vulde. Meneer K. zei dat niets hem nog wat kon schelen. Bewust koos hij voor de riskante zaligheden, dan was de verschrikkelijke pijn tenminste draaglijk.

Zijn slonzige bestaan sleepte zich voort. Starnakel reed hij op een dag ter hoogte van de Olympiakade met scootmobiel en al het water in. Aan omstanders die hem op het droge hielpen legde hij uit dat hij op zoek was naar Vrijdag de dertiende, het halfgezonken bootje dat allang was weggesleept.

Stank en troep

Zo ging het niet langer, omwonenden klaagden over stank, troep en overlast. De situatie was gevaarlijk, in de eerste plaats voor meneer K. zelf, die doof raakte aan één oor en de televisie en stereo steeds harder zette. Omdat de scootmobiel door waterschade niet meer werkte trok hij er weer op z’n krukken op uit.

De wijkverpleegkundige praatte op hem in: als hij verstandig was, meldde hij zich aan voor een begeleid wonen-project van het Leger des Heils. Daar werd iedereen fris gewassen en kwam op gezette tijden eten op tafel. Dat wilde meneer K. absoluut niet, hij bleef liever op zichzelf, want hij vreesde met harddrugs in aanraking te komen. In die opvanghuizen, waar hij kortstondig weleens had gezeten, stikte het van de dealers en junks.

Om een doorbraak te forceren begonnen de instanties een slinks spel te spelen waar de bewindvoerder van meneer K. bij werd betrokken, volgens de wijkverpleegkundige en de oud-agente. Het kwam erop neer dat de bewindvoerder geen huur meer overmaakte naar de woningbouwvereniging. Wegens wanbetaling zou dan een procedure worden gestart die tot huisuitzetting moest leiden.

Meneer K. was furieus toen hij lucht kreeg van deze doortrapte tactiek. Hij wilde een advocaat inschakelen, vertelde de lieve kennis die politieagente is geweest. Tot z’n laatste snik zou hij blijven vechten. De insulten namen toe, het werd hem fataal.

Onfortuinlijke neef

Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam ging op zoek naar nabestaanden. De afwezige vader was overleden, net als de vriendelijke oom. Diens zuinige echtgenote leefde nog, maar zij wilde de uitvaart absoluut niet regelen, helemaal niets wenste ze met de dood van haar onfortuinlijke neef te maken hebben.

Omdat meneer K. als gebruiker bekend stond werd het Amsterdamse Drugspastoraat gevraagd om de uitvaart te verzorgen. Voor hen was meneer K. een onbekende, het Drugspastoraat nam contact op met stichting De Eenzame Uitvaart.

De voormalige politieagente gaf aan dat meneer K. gecremeerd wilde worden, aan die wens kon gehoor worden gegeven. Op 5 maart vond een kleine plechtigheid plaats in een uitvaartcentrum aan de Amsterdamse Zuidas. Queen werd gedraaid, want daar hield meneer K. van.

Na je laatste zucht krijg je eindelijk weer lucht.

Een langgerekte droom om naar te ontkomen.

Tegenkracht voor de karrenvracht
die je met een hand zo hard werd afgenomen.

Een wurgslang van presteren om je hals:
wat-als, wat-als.

Zo jong zo oud: kind dat bij gebrek aan een vader
dan maar dubbel van zijn moeder houdt.

Realiteit niet te beteugelen. Sleutelen
om je zorgen te overvleugelen: soelaas van zuigers,
nokkenas en zo en zo veel paardenkracht.

Tot alles als een wrak werd platgeperst. Je houtje-touwtje
weer werd rechtgezet. Feitelijk afgeschreven, toch maar leven.

Wat is houdt op. Wie blijft gaat weg.
Waarna je je als een mot aan het licht aan de leegte hecht.

Huis vol vrienden zonder gezicht
tot de man met de hamer je op de schouder tikt.

Niets blijft. De boot vol water
wordt onderdeel van dat waar hij op drijft.

Zo ga je op in de tijd.
Zo ga je op in de tijd.

Erik Jan Harmens