Direct naar artikelinhoud
Reportage

Een ‘school’ voor jongeren met een verstandelijke beperking, opgericht door ouders: ‘Sieb wil helemaal niet geitjes verzorgen op een boerderij’

Sieb (blauwe polo) en Jan houden hun favoriete tosti omhoog, Justin leest rustig door.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Jongeren met een verstandelijke beperking belanden na het voortgezet speciaal onderwijs vaak in een dagbesteding, terwijl uit onderzoek blijkt dat ze nog niet uitontwikkeld zijn. Vandaar dat ouders van kinderen met het syndroom van Down hun eigen ‘scholen’ oprichten.

Aan tafel zitten vier jongens heel hard te bedenken wat ze op hun tosti willen. ‘Kaas’, schrijft Jan (16) geconcentreerd op het groene vel dat voor zijn neus ligt. Daarna pakt hij grijnzend een bruine stift en schrijft er ‘poep’ bij. ‘Een tosti kaas-poep’, verkondigt hij triomfantelijk. ‘Viezerik’, grinnikt Justin (20), die naast hem zit.

Sieb (16), aan de andere kant van de tafel, noteert kaas, boter, appelstroop en banaan. ‘Dat is lekker hoor!’, roept hij, als hij de verbaasde blik van zijn begeleider ziet. Ze sputtert niet tegen. Op het Paratus Plus College in Odijk, dat vorige maand is geopend, bestaat er geen goed of fout.

Over de auteur
Irene de Zwaan is verslaggever van de Volkskrant en schrijft over jongerencultuur en onderwijs

De zes jongeren – twee van hen zijn deze dinsdagmiddag afwezig – hebben het syndroom van Down. Het programma dat ze volgen is hoofdzakelijk gericht op het vergroten van hun zelfstandigheid. Voordat ze de tosti’s mogen nuttigen, moeten ze dus eerst de ingrediënten opschrijven, boodschappen doen en de tafel dekken.

Dagbesteding

Het Paratus Plus College is geen gewone school. Of beter gezegd: het mag geen school heten. De financiering komt namelijk niet uit het onderwijspotje van de overheid, maar uit het persoonsgebonden budget van de jongeren. Officieel is het daarmee een zorginstelling die dagbesteding biedt, maar van die benaming krijgt Bertina Slager ‘een beetje de kriebels’.

Slager is een van de initiatiefnemers van het Paratus Plus College. Ze heeft twee zoons, een tweeling. De een, Arie, zit op het atheneum. Zijn broer Sieb heeft het syndroom van Down. Op de praktijkschool werd hij geweigerd en het voortgezet speciaal onderwijs was niets voor hem – ‘het voelde voor hem aan als een ziekenhuis’ – maar tegelijkertijd hunkert hij wel naar kennis. ‘Tijdens de vakantie zijn we met het gezin naar Parijs geweest’, zegt ze. ‘Sieb wilde alles weten over de Notre Dame, vanwege Quasimodo.’

Les op het Paratus Plus College in Odijk met begeleider Huug van der Ven.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Het vooruitzicht dat haar zoon in een dagbesteding zou belanden, voelde voor Slager (fleurige jurk, kruis om haar nek) onbevredigend. ‘Sieb wil helemaal niet werken voor Brownies en Downies (lunchrooms waar jongens en meiden met een beperking meedraaien, red.) of geitjes verzorgen op een boerderij. Hij wil gewoon voor een regulier bedrijf aan de slag. En dat kan hij ook, mits hij daarvoor de juiste begeleiding krijgt.’

Vandaar dat Slager samen met Minka Verheul (de moeder van Jan) het heft in eigen handen heeft genomen. Ze mogen twee dagen per week gebruikmaken van Singel40, een horecagelegenheid aan rivier de Kromme Rijn in Odijk. De eigenaar werkte vroeger in het speciaal onderwijs en draagt het initiatief aan warm hart toe.

Hormonen

Het Paratus Plus College is de tweede vervolgopleiding voor jongeren met een verstandelijke beperking die is ontstaan vanuit een ouderinitiatief. Het is uit nood geboren, stelt Silvie Warmerdam, die drie jaar geleden in Breda de vergelijkbare Alez Academie opzette, waar jongeren met een verstandelijke beperking een werk-leertraject kunnen volgen. ‘Deze groep leert langzamer dan reguliere leeftijdsgenoten, maar krijgt daar in het huidige onderwijssysteem het kortst de tijd voor’, zegt Warmerdam. ‘Terwijl deze jongeren zich juist na hun 18de, als ze door de puberteitshormonen heen zijn, nog heel goed kunnen ontwikkelen.’

Noa, Justin, Sieb en Jan.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

De negen jongeren, onder wie Warmerdams’ 19-jarige zoon Daniël, volgen voor onbepaalde tijd (‘zolang ze een leerbehoefte hebben’) een traject bij de Alez Academie. Ze krijgen drie dagen per week les, waarvan één dag op een mbo-instelling, waar ze in de ochtend samen met mbo-studenten in de klas zitten. De overige dagen lopen ze bij voorkeur stage bij een regulier bedrijf. ‘Bij ons hangt er nu elke week een Jumboshirt aan de waslijn te drogen’, zegt Warmerdam. ‘Dat maakt Daniël gelijkwaardiger ten opzichte van zijn broers, die ook bijbaantjes hebben.’

Warmerdam heeft hoge verwachtingen van de jongeren, maar is tegelijkertijd realistisch. ‘Er zijn jongeren met een verstandelijke beperking die het prima vinden om naar een dagbesteding te gaan, en dat is helemaal oké. Maar er zijn er ook die gefrustreerd raken en juist ontzettend blij worden van verder leren. We zien dat onze jongeren echt onverwachte sprongen maken.’

Landgoed

De potentie van jongeren met een verstandelijke beperking wordt onvoldoende benut, concludeerden onderzoekers drie jaar geleden al. In opdracht van onder meer het ministerie van Volksgezondheid en het ministerie van Onderwijs onderzochten ze een groep van dertig oud-studenten van Parc Spelderholt. Dit landgoed in Beekbergen, ooit gebouwd als buitenverblijf voor een jonkheer, is sinds 1997 in handen van een stichting die een ontwikkelingstraject aanbiedt aan jongeren (18-25 jaar) met een lichte tot matige verstandelijke beperking – variërend van het syndroom van Down tot autisme en leerproblemen.

De tachtig jongeren onderhouden gezamenlijk het landgoed, waarop zich een hotel met 33 aangepaste kamers bevindt en een kasteel waar congressen en bruiloften worden georganiseerd. Gedurende een periode van vier jaar verblijven de jongeren doordeweeks op de campus. Uit het rapport blijkt dat ze daarna zelfstandig genoeg zijn om (onder begeleiding) op zichzelf te wonen.

De onderzoekers stellen dat het woon-leer-werkconcept van Parc Spelderholt niet alleen positief is voor het zelfbeeld en de kwaliteit van leven van de jongeren, hun ouders en broertjes en zusjes, maar dat ook de maatschappij hiervan profiteert: ze leunen er immers minder op.

‘Het betaalt zich dus terug’, zegt Annette Fritschy, directeur van Parc Spelderholt. ‘De jongeren komen heel bescheiden en verlegen binnen. Je ziet ze gaandeweg echt groeien en loskomen van hun ouders.’ Ze lacht: ‘Ja, er bloeien ook weleens liefdes op.’

Diploma

Tijdens het ontwikkelingstraject leggen de jongeren examens af die voldoen aan de wettelijke eisen. Aan het eind krijgen ze een Spelderholt-diploma. Dat de financiering desondanks vanuit de zorggelden moet komen, vindt Fritschy jammer. ‘Daarmee ontneem je deze jongeren kansen. Je ziet nu dat veel ouders het te spannend vinden om deze stap te zetten, omdat ze bang zijn dat hun kinderen de Wajonguitkering verliezen als ze na dit traject echt aan het werk gaan. Terwijl dat nu juist het hele idee is achter de Participatiewet.’

Vanuit de overheid bestaan er diverse ontwikkelingsprogramma’s voor jongeren met een verstandelijke beperking, reageert een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs desgevraagd. ‘Zo zijn er mogelijkheden om een deel van een mbo-opleiding te volgen als het volgen van een volledige mbo-opleiding niet lukt’, zegt ze. ‘Daarmee kunnen zij een zogenoemde praktijkverklaring halen waarmee ze op de werkvloer de werkzaamheden verder kunnen aanleren.’

Het voortgezet speciaal onderwijs heeft volgens de woordvoerder drie verschillende uitstroomprofielen, waarbij leerlingen met een verstandelijke beperking afhankelijk van hun capaciteiten worden voorbereid op een vervolgopleiding, baan of dagbesteding. Volgend jaar zal tijdens een evaluatie worden gekeken of leerlingen daadwerkelijk op de juiste plek terechtkomen, passend bij hun uitstroomprofiel. Ook is er een wetsvoorstel in de maak dat regelt dat jongeren langer (tot hun 20ste) op het voortgezet speciaal onderwijs kunnen blijven, ‘als dit in hun belang is’.

In de praktijk komt het nu niet vaak voor dat mensen met een verstandelijke beperking betaald werk hebben, zegt Gert de Graaf, medewerker onderwijs, opvoeding en wetenschap bij de Stichting Downsyndroom. Naast dat ouders bang zijn dat hun kind zijn uitkering kwijtraakt, hebben werkgevers niet altijd de tijd en de ruimte om iemand met een beperking goed te begeleiden. ‘Je kunt niet zomaar zeggen: hier is je taak, voer die maar uit. Je moet andersom denken: welke capaciteiten heeft deze persoon en welke taken kan ik daaraan koppelen? Daar is begeleiding en persoonlijke aandacht voor nodig.’

Wat het extra complex maakt, is dat de begeleiding per persoon verschilt. ‘Er zijn naar schatting 13 duizend mensen met een downsyndroom, die allemaal hun eigen talenten en beperkingen hebben’, zegt hij. ‘Er moet dus veel meer op individueel niveau gekeken worden wat deze personen in de gewone samenleving kunnen betekenen. Terwijl het nu erg in onze cultuur ingebakken is dat we voor speciale mensen speciale voorzieningen hebben.’

Collage

Bij het Paratus Plus College in Odijk liggen intussen vier grote vellen papier op de grond, waarop de jongeren de contouren van hun lichaam hebben getekend. De opdracht valt onder het halfjaarlijkse thema ‘Wie ben ik?’. Met behulp van plaatjes uit tijdschriften mogen ze hun eigen collage samenstellen. Justin heeft naast het gezicht van Armin van Buren – ‘daar ben ik fan van’ – wat stripjes uit de Donald Duck opgeplakt. ‘Daar leest mijn moeder me uit voor.’

Jan heeft zijn recente vakantie naar Italië als thema uitgelicht. Zijn collage bestaat naast gerechten als pizza en spaghetti, uit schaars geklede modellen. ‘Want er waren daar heel veel mooie meiden en stoere jongens’, verklaart hij.

Van voor naar achteren: Noa, Jan, Sieb en begeleider-docent Huug van der Ven.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Omdat het Paratus Plus College geen officiële school is, hoeven de medewerkers zich niet te houden aan de wettelijke eisen vanuit de overheid, zoals een curriculum of leerdoelen. Dat is juist wel verfrissend, vindt ‘docent’ (officieel: begeleider) Huug van der Ven. Veertien jaar lang werkte ze in het speciaal onderwijs. Het schoolsysteem is voor deze doelgroep vaak beperkend, is haar ervaring. ‘De jongeren moesten aan een bepaald plaatje voldoen. Ze mochten bijvoorbeeld niet zelfstandig met de bus reizen, terwijl sommige jongeren daar zo veel baat bij zouden hebben.’

Deze jongeren hebben volgens Van der Ven net iets meer nodig dan school. ‘Ze moeten ook leren: wat wil je, wie ben je, wat durf je, wat durf je niet en wat heb je nodig om je te ontwikkelen? Daar was in het voortgezet speciaal onderwijs weinig ruimte voor.’ Bij het Paratus Plus College is die ruimte er wel. Van der Ven maakt geen gebruik van standaard lesmateriaal, maar gaat uit van de methode van mediërend leren, waarbij de jongeren op een zo interactief mogelijke manier vaardigheden opdoen die ze kunnen inzetten tijdens hun stage. Persoonlijke hygiëne, klokkijken, jezelf presenteren – het komt allemaal aan de orde.

Bier

De stages vinden plaats bij reguliere bedrijven, bij voorkeur in de woonomgeving van de jongeren, zodat ze er zelfstandig met het openbaar vervoer naartoe kunnen gaan. ‘Denk bijvoorbeeld aan een bakkerij, een kluswinkel, een supermarkt of een horecaonderneming’, zegt stagecoördinator Brenda van der Hoeven. Het valt haar op dat de meeste werkgevers in eerste instantie enthousiast reageren als ze contact opneemt. ‘Wat ze nu vaak tegenhoudt, is dat ze niet weten waar ze moeten beginnen. En dat ze weinig tijd hebben voor persoonlijke begeleiding.’

Van der Hoeven probeert werkgevers te laten inzien dat iedereen een plek in de maatschappij verdient. ‘Net als reguliere stagiaires, zullen deze jongeren het moeten leren. Om het iets gemakkelijk te maken, bestaat er ook de mogelijkheid dat er een pgb’er of een andere begeleider meegaat om de jongere te ondersteunen bij het inwerken.’

Voor het zover is, kunnen de jongeren nog even oefenen op hun eigen vertrouwde ‘school’ in Odijk. De groep is opgesplitst in tweeën: terwijl de ene helft naar de supermarkt is vertrokken om inkopen voor de tosti’s te doen, dekken Jan en Justin de tafel. De stemming is uitgelaten. Gespreksonderwerp: bier. ‘Jij mag al bier drinken’, zegt Jan tegen Justin, ‘want jij bent al 20.’ Zelf moet de 16-jarige Jan het doen met de meebewegende screensaver van een biertje op zijn telefoon, en zo nu en dan een 0.0’tje. Hij legt de messen naast de borden en kijkt Justin dan met een steelse blik aan. ‘Tosti kaas-poep!’, roept hij. Die giert het uit. ‘Viezerik!’