Publieke kritiek op geloof valt niet te scheiden van afkeer jegens de gelovige
Is het verstandig dat een politicus religiekritiek oefent? Daarover ontstond discussie door een tweet en een column van CU-politicus Gert-Jan Segers (ND, 7 juni). Hij maakte daarin onderscheid tussen haat en kritiek: het haten van joden of moslims is verwerpelijk, maar kritiek oefenen op de islam en het jodendom (of op het christendom, maar dat laat Segers uiteraard aan anderen over) hoort bij onze vrije samenleving.
Ik neem aan dat velen zich hierin herkennen: het geloof veroordelen mag (dat heet kritiek), de gelovige om zijn geloof verafschuwen mag niet (dat heet haat). Toch wringt dit onderscheid, want de grens tussen oordeel en afschuw valt moeilijk te trekken. Zeker als het niet een bekende geldt, gaat een negatieve beoordeling van een geloof makkelijk gepaard met afkeer van de gelovige. En als die anders-gelovige wel een bekende is, dan houd je je doorgaans in als het om kritiek op zijn religie gaat. Je rekent diegene immers tot je kennissenkring, met wie je gepast omgaat. En islamdeskundige Enis Odaci zag nog een ander probleem (ND, 11 juni). Hem viel op dat Segers de islam wel publiekelijk antichristelijk noemt, maar het jodendom niet.
grijs gebi..