Direct naar artikelinhoud
Voorpublicatie

Geboren in de Jordaan, nu al 35 jaar in een woonwagen: ‘In een huis wil ik niet meer wonen’

Onlangs verscheen het boek Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, met verhalen over het leven in Amsterdam Nieuw-West. Dit is de verkorte bijdrage van journalist Patrick van den Hanenberg die zelf in het stadsdeel woont. 

Het kampje aan de Lakenhal­straat. ‘We leven heel erg op ons eigen, maar ik ben met iedereen goed.’Beeld Joris van Gennip

‘Een paar weken terug kwam een mokkel van de gemeente om de schuren te bekijken, want die worden door de gemeente opgeknapt. Dat mens kijkt even rond in de schuur van mijn zoon en zegt: ‘Waar zijn de drugs?’ Ik kon haar wel voor d’r tyfuskop slaan. Want ze beledigt niet mij, maar ze beledigt mijn kind, dat zich elke dag de pokken werkt in de kou. En zo’n vooroordeel blijft bestaan door die ongeschoolde koeienkoppen op de televisie.”

Laurierstraat

Aan het woord is Anna de Beer, bewoonster van een woonwagen in de Lakenhalstraat bij metrostation Postjesweg. Met ‘die ongeschoolde koeienkoppen’ bedoelt ze de kampbewoners die geportretteerd werden in de realityserie Bij ons op het kamp, die in de zomer van 2020 door RTL werd uitgezonden. Mannen met onduidelijke beroepen, oude auto’s en activiteiten die botsen met de wet.

Anna is in 1963 geboren in een halve woning in de Laurierstraat, als dochter van een vuilnisman. Ze is dus een ‘burgermeisje’, maar kan zich geen beter leven voorstellen dan in een woonwagen, wat in feite niets minder is dan een vrijstaand huis met een tuin en een parkeerplek op eigen terrein, en veel behulpzame familie ­binnen handbereik. Maar het begin van haar kampleven was behoorlijk stroef.

Arpad de Zigeuner

“Toen ik zeven jaar was zijn we verhuisd naar De Punt in Osdorp. Heel kinderrijk, en iedereen kende iedereen. Verderop kwam een kamp aan de Noorderakerweg. We zeiden: ‘Er zijn zigeuners komen wonen op de weg.’ Daar woonde Bert. Ik ben hem in de bioscoop voor de eerste keer tegengekomen, en daarna zagen we elkaar vaker in het buurthuis en op het ijs. Mijn broertje zei een beetje neerbuigend: ‘Ze gaat met zo’n kamper.’ Halverwege de jaren zeventig was de serie Arpad de Zigeuner op televisie. Mijn vader zei: ‘Jij komt de deur niet meer uit voordat ­Arpad hier is geweest.’”

“Mijn vader kon er wel mee overweg dat ik uiteindelijk op dat kamp ging wonen. Maar ik zat er niet lekker. Ga jij maar eens als buitenstaander in Staphorst of Volendam wonen. Wij woonden achteraan op het kamp, er was daar zo’n veldje met allerlei sloopspul. Tante Aa zorgde dat ik op maandag daar en op dinsdag daar, op woensdag daar en op donderdag daar om tien uur op de koffie ging en vrijdag moest ik zelf koffie zetten. Om 11 uur moest ik met mijn schoonvader met de auto naar de Nettomarkt om boodschappen te doen. Ik moest zondagmiddag om 2 uur bij mijn schoonouders eten. Elke zondag. Ik wilde zo graag een keer naar Zandvoort. Nou, dat kon helemaal niet. Moeder was het opperhoofd met al die kinderen, en iedereen luisterde naar haar.”

“Bert was net twintig jaar toen ons eerste kind werd geboren. De eerste drie dagen ging mijn schoonmoeder bij mij op de bank liggen. Dacht je dat ik mijn eigen kind kon voeden? Ik dorst niet eens in de buurt te komen. Ik wilde zo graag mijn eigen baby vasthouden. Dan zei Bert: ‘Ach laat nou maar.’ Hij was ook niet anders gewend. Er stonden daar tachtig wagens, wij helemaal achteraan met alle ooms en tantes. Als ik met mijn kind weg wou, liep ik helemaal om, zodat mijn schoonmoeder niet zag dat ik wegging, want dan werd de kinderwagen helemaal gecontroleerd. Of het kind wel dit of het kind wel dat.”

Hoer van de Jordaan

“Mijn zoon was net een jaar. Op zo’n koffie­ochtend kruipt ie naar de kachel. Mijn schoonmoeder pakt hem op en geeft hem een klap. Nou, toen ging bij mij het licht uit. Ik pakte hem op en riep: ‘Ik maak jullie allemaal dood. Niemand slaat mijn kind.’ Ik ben huilend naar mijn vader gegaan. Binnen drie weken had ik een huis in de Tweede Helmersstraat. Toen werd ik zwanger van mijn tweede. Ik dacht niet aan scheiden, maar ik moest gewoon weg uit dat kamp. Ze vonden het helemaal niks dat ik naar die ‘vlooienwoning in de Helmersstraat’ ging, en ik was de ‘Hoer van de Jordaan’.”

“Bert ging met me mee naar de Helmersstraat. Maar hij werd er niet gelukkig. Hij was altijd weg, richting kamp, richting neefjes, richting sloperij. We konden een mooi huis krijgen in de Schoonboomstraat. Zijn familie kwam er niet. Ja, met een verjaardag, met pijn en moeite. We zijn niet verstoten hoor, maar we gingen nu wel onze eigen gang. Ik ben een persoon, ik ben geen gemeenschap. Ik heb me daar als het ware uitgevochten en dat is niet altijd prettig ­geweest. In de Schoonboomstraat had ik het ­helemaal naar mijn zin. Kinderen op de kleuterschool en de crèche. Toen kwamen die kleine kampjes, dat was nieuw beleid van de gemeente. Bert wou daar heel graag heen, hij is een ­kamper in hart en nieren. Zijn vader werkte in de bouw en ging met wagen en al steeds naar de nieuwe werkplek, waar ook in Nederland. Hij woonde dus op de bouwplaats waar hij werkte en was dan ook meteen de nachtwacht.”

Dooie zooi

“We zijn in het kamp van de Johan Broedelet­straat terecht gekomen. Een dooie zooi, niemand praat daar met elkaar. Toen we de kans kregen om te verhuizen naar de Lakenhalstraat hebben we dat meteen gedaan. Dit rijtje woonwagens staat hier vanaf 1998 en wij waren de eerste bewoners.”

“Ondertussen woon ik alweer 35 jaar op een kamp. Toen ik jong was begreep ik het niet, maar ik zou niet meer in een huis willen wonen. We leven heel erg op ons eigen, maar als je ziek bent, dan weet iedereen het, en dan wordt eten ­gemaakt. Je ligt niet weken dood in je wagen, dat scheelt ook een hoop. Zij van nummer 28 staat altijd te koken voor een hele groep mensen. Ze appt wel eens of ik zuurkool wil. Ik ben met iedereen goed. Ik kan zo met jou overal naar binnen lopen en zeggen dat jij een vriend bent en dan is het prima. Ik moet niet zeggen dat die meneer nieuwsgierig naar mijn leven is voor een stukkie in een boekje over Nieuw-West, want dan kom je er niet in.”

De namen van Anna en Bert zijn niet hun echte namen; die zijn wel bij de redactie bekend.

Non-Fictie
Tussen Andreas­plein en Zwarte Pad
Diverse auteurs, Stichting De driehoek, 
€9,90 
80 blz.