Direct naar artikelinhoud
Reportageeen reis naar Brussel

Joris van Casteren moest met zijn vriendin naar vijandig België, en weer terug

Joris van Casteren en Sara El-Gabalawi in hun auto, met de cello tussen hen in.Beeld Erik Smits

In België zijn Nederlanders niet meer welkom. ‘Prima dat ze hun eigen bevolking willen uitroeien maar kom ons alsjeblieft niet besmetten.’ Verslag van een nerveuze rit. 

Vlak voor de grens krijgt Sara El-Gabalawi (28), mijn Amerikaanse vriendin, een niesbui. Het zullen de zenuwen zijn, of het stof op mijn dashboard, want ziek zijn we niet, ook niet geweest. We rijden op de A16 richting Antwerpen.

Ik zeg dat ze niet moet niezen als we worden aangehouden. ‘Don’t you be smart with me now!’, klinkt het vanaf de bijrijdersstoel. Tussen ons in, veilig in de koffer, ligt haar cello, een kostbaar en onvervangbaar instrument, in 1880 in Frankrijk gebouwd.

Het is zondag 22 maart, we zijn onderweg naar Brussel, waar Sara woont. Aan het Koninklijk Conservatorium rondt ze haar master’s of music af. Over de hele wereld heeft ze op festivals opgetreden, als freelancer speelde ze in allerlei ensembles, in Nederland onder meer in het Rotterdams Philharmonisch en het Residentie Orkest.

Haar visum verloopt in oktober, het was de bedoeling in deze periode zo veel mogelijk audities te doen in de hoop op een vaste aanstelling in een orkest in Nederland, België of Duitsland, zodat ze niet naar de Verenigde Staten terug hoeft, waar de markt voor klassieke muziek kleiner is.

Vanwege een vorig jaar in werking getreden maatregel die muzikanten uit de EU voorrang geeft, was dat al lastig. Nu met de coronacrisis is het onmogelijk: de weinige audities waarvoor ze nog in aanmerking kwam, zijn geannuleerd of opgeschort.

***

België heeft de grenzen gesloten, als Nederlander mag ik het land niet meer in. Tegelijkertijd mag Sara, die bij mij in Amsterdam was toen België strenge maatregelen afkondigde, met haar type verblijfsvergunning niet in Nederland zijn, al lijkt niemand in België of Nederland dat helemaal zeker te weten.

We hebben besloten dat ze bij mij blijft: in Brussel kent ze niemand, het conservatorium is gesloten. Een aantal zaken die ze nodig heeft bevinden zich in haar appartement: een medicijn, documenten om in geval van nood naar de VS te kunnen terugkeren, het eigendomscertificaat van de cello en meer bladmuziek, om in vorm te kunnen blijven.

Morgen heeft ze een afspraak met haar huisarts. Die kan dan meteen, als dat tenminste mogelijk is, een verklaring van gezondheid uitschrijven. Volgens de jongste geruchten zou je die nodig hebben bij een eventuele repatriëring naar Amerika.

België heeft meerdere overgangen met containers en betonblokken gebarricadeerd, omdat Nederlanders de grens overstaken om goedkoop te tanken, hoewel er naar verluidt ook Belgen waren die in Nederland naar winkels gingen die bij hen zijn gesloten. Op de snelweg zullen geen containers staan, maar het Belgische ministerie van Binnenlandse Zaken en Veiligheid heeft laten weten dat op elke toegangsweg streng zal worden gecontroleerd, we worden gegarandeerd aan de kant gezet.

Gisteren belde ik met een Belgisch corona-informatienummer. Een woordvoerder zei dat onze trip hem geen ‘onnodige verplaatsing’ leek. Maar hij wist het niet zeker, de situatie was ‘te specifiek’. Hij sloot niet uit dat we bij de grens zouden worden teruggestuurd, waarbij het de vraag is of Sara Nederland weer in mag. Wat als zij in België moet blijven?

Als we door mochten, moesten we op Belgisch grondgebied rekening houden met boze reacties, waarschuwde de woordvoerder. Want veel Belgen, aangevuurd door minister Maggie De Block die de Nederlandse aanpak ‘gevaarlijk’ noemde, zijn ontstemd over de in hun ogen lakse Nederlandse maatregelen tegen verspreiding van het virus.

Kon Sara niet zelf met het openbaar vervoer op en neer? Haar rijbewijs is hier niet geldig, de Flixbus die ze gewoonlijk neemt rijdt niet meer, er is alleen beperkt treinverkeer tussen Rotterdam en Antwerpen. In een auto met Nederlands kenteken heeft ze op de terugweg bovendien meer kans Amsterdam te bereiken dan wanneer ze met haar Belgische verblijfsvergunning en Amerikaanse paspoort per trein – een dagreis vanwege het vele overstappen – een poging zou wagen.

De cello moet mee, de cello moet altijd mee. Het instrument is als een kind, het kan niet onbewaakt achterblijven. Als we in Brussel vast komen te zitten, zoals Fermina Daza en Florentino Ariza in Gabriel García Márquez’ Liefde in tijden van cholera (1985) op hun boot vast komen te zitten, kan ze in ieder geval nog voor me spelen.

***

De grens komt in zicht, Sara niest niet meer. We verwachten douaniers, matrixborden, legervoertuigen, prikkeldraad desnoods. In plaats daarvan zien we niets, geen enkele vertegenwoordiging van welk gezag dan ook. De grens is net zo lek en onzichtbaar als anders: een bord waar ‘België’ op staat, meer niet.

Onopgemerkt rijden we het afgesloten land in. Verderop moet een fuik zijn, dat kan toch niet anders? Plotseling worden we ingehaald: een Nederlander in een aftands autootje dat niettemin een zeer hoge snelheid bereikt. In razende vaart neemt het autootje de eerste afslag, die naar de provinciale weg richting de grensovergang bij Zundert leidt, terug naar Nederland dus. Aan die weg is een tankstation gevestigd, dit moet zo’n uitgekookte hamsteraar zijn.

Er komt geen fuik, de weg blijft spookachtig leeg. Pas als we Antwerpen naderen, zijn er meer personenauto’s: Belgen die ons verwonderd aanstaren. Boos lijken ze niet: geen getoeter, geen obscene gebaren, niemand die ons van de weg probeert te drukken.

Zo bereiken we in twee uur Brussel, vlugger dan ooit. Maandag lopen we door de stad, op weg naar Sara’s huisarts. De straten zijn leger dan in Amsterdam, veel meer winkels zijn gesloten, er is nauwelijks beweging. Mondkapjes zijn in de meerderheid, supermarkten voeren een streng deurbeleid.

We passeren het Beursplein, waar we elkaar in de zomer van 2018 ontmoetten. Ik werkte in schrijversresidentie Passa Porta in de Dansaertstraat aan mijn boek Moeders lichaam (2019) en had een wandeling gemaakt. Zij kwam uit de ondergrondse tramhalte tevoorschijn, op een trap passeerden we elkaar. Vijf minuten later staarden we elkaar opnieuw aan, in de drukke menigte die doorgaans op het nu uitgestorven Beursplein is te vinden. We lachten verwonderd, ik vergaarde moed en sprak haar aan.

Zo’n ontmoeting is ondenkbaar nu. Mensen beschouwen elkaar als leprozen, niemand lacht, wat ook moeilijk gaat met een mondkap, die het spreken eveneens bemoeilijkt, zeker als je alle twee zo’n ding draagt. Er hangt een onheilspellende stilte, soms verstoord door geluidswagens van de politie die oproepen vooral binnen te blijven. De vele Brusselse clochards houden zich netjes aan de voorschriften. Ze hebben geen huis om zich in terug te trekken, slechts een slaapzak en een stuk karton, die zich op vereiste afstand van elkaar bevinden.

In parken mag vooralsnog worden gewandeld, recreëren is verboden. De bankjes zijn met lint omwikkeld en van waarschuwingsborden voorzien: ‘Corona! Verboden te zitten! Interdit de s’asseoir!’ Wandelaars dienen afstand van elkaar te houden. Een overijverige agent bracht de dystopische nachtmerrie van de week nog iets dichterbij toen hij twee mannen wilde verbaliseren die volgens hem te dicht naast elkaar liepen. Het bleek om een getrouwd stel te gaan, ze woonden al twintig jaar samen.

***

Een etmaal later dan gepland, de doktersafspraak werd wegens drukte verplaatst, vangt de terugreis aan. Een Brusselse flatgenoot, op de hoogte geraakt van onze clandestiene trip, toonde zich begripvol maar heeft ons gevraagd de lift- en deurknoppen in het appartementencomplex niet met onze blote handen aan te raken, iets wat we ook met het oog op de eigen gezondheid al niet deden.

We komen immers uit Nederland, waar de regering de ernst van de crisis onderschat. ‘Prima dat ze hun eigen bevolking willen uitroeien, maar kom ons alsjeblieft niet besmetten’, liet de flatgenoot in een spraakbericht aan Sara weten. We voelen ons melaatsen.

We laden de auto in, cello op de achterbank. Ik til een zware koffer met de spullen waarvoor we kwamen en extra kleding in de achterbak. Vanuit de woningen waarin ze zich verschansen kijken bewoners van de Lincolnstraat met stijgende verbazing toe. We tanken bij een pomp aan de Stallelaan, om niet voor benzinehamsteraar te worden aangezien – boete 4.000 euro! – zet ik de achterklep open, Sara gaat aan de voorzijde voor het abjecte nummerbord staan.

De Nederlandse grens is open, ik hoef Sara niet naast de koffer of onder haar cello te verstoppen. Vlotjes, er staat alleen een vrachtwagenfile, rijden we bij Hazeldonk de grens weer over. Aan de andere kant is de situatie heel anders dan op de heenweg: douane en Rijkswacht zijn massaal aanwezig, elk voertuig wordt gecontroleerd. We hebben geluk gehad, al is mijn vriendin vanaf nu een ongewenste immigrant.