Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Kader Abdolah over dementie: ‘Je geheugen verliezen is pijnlijk, maar ook heerlijk’

Kader Abdolah: ‘Ik was blij voor mijn moeder dat ze al haar tergende herinneringen kwijtraakte: de gevangenzetting van haar kinderen, mijn vlucht.’Beeld Jef Boes

De dementie van zijn moeder wekte bij Kader Abdolah (64) een groot verlangen op om zijn eigen geheugen kwijt te raken. ‘Ik moest losraken van de oorlog. Los van de ayatollahs. Los van de moordenaars van mijn broer. Los van de emigratie.’ In zijn nieuwe roman Farao van de Vliet stopte hij die ambivalentie in de figuur van een Nederlandse egyptoloog met alzheimer.

Veel Hollandser dan Delft kun je een stadje niet bedenken. Een windmolen die gezellig rondwiekt. Klompen en kazen op elke straathoek, lekkerbekjes à volonté op het marktplein. Waterlopen die het centrum elegant doorsnijden. Ja, ook een coffeeshop links en rechts. En natuurlijk dat alomtegenwoordige Delfts blauw.

BIO • geboren als Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani in Arak (Iran) op 12 december 1954 • Perzisch-Neder­land­se schrijver • de naam Kader Abdolah is een eerbetoon aan twee in Iran geëxecuteerde vrienden • studeerde in 1977 in Teheran af in de natuurkunde • publiceerde in 1980 twee clandestiene verhalenbundels • moest in 1985 vluchten • vestigde zich in 1988 in Nederland • debuteerde in 1993 in het Nederlands met de verhalen­bundel De adelaars • schreef van 1996 tot 2011 wekelijks een column in de Volkskrant: Mirza • bekende boeken: Het huis van de moskee (2005), verkozen tot op één na beste Neder­land­se roman ooit; De koran en De boodschapper (2008), een ‘ver­taling’ en een ‘be­werking’; De koning (2011); Papegaai vloog over de IJssel (2014) en nu Farao van de Vliet   

Precies hier, in dit toeristisch lucratieve decor, heeft de Nederlands-Iraanse vluchteling-schrijver Kader Abdolah sinds enkele jaren zijn tenten opgeslagen, nadat hij decennialang in Zwolle woonde. Hij ziet er 100 procent de ironie van in. “Vergeet bovendien niet dat Delft een koninklijke stad is. Alle Nederlandse koningen die doodgaan, komen hier bij me langs en worden hier begraven”, doceert hij met een luide lach.

In de gauwte lijst hij een paar historische feiten voor me op. “Hier een paar honderd meter verder staat het huis van schilder Vermeer. En Willem van Oranje werd in Delft vermoord, en begraven in de Oude Kerk. En zag je het standbeeld van Hugo de Groot, de opsteller van de Nederlandse zeewetten?”

Toch vormt zijn appartement – in een majesteitelijk voormalig universiteitsgebouw – een échte Perzische enclave, waar alle ornamentiek Arabische cultuur uitademt. Tot je naar buiten kijkt en de rivier ziet voorbijstromen. “De Hollandse wateren en luchten zijn er altijd voor me”, zegt Abdolah, terwijl hij zijn baseballpetje afzet en naast zich op tafel legt. Hij praat als vanouds in robuuste staccatozinnen. Hoekig en boordevol tonicum, vaak omgeven met brede armgebaren, alsof hij niet één interviewer maar een publiek van duizend man aan zijn lippen moet kluisteren.

In zijn nieuwe roman Farao van de Vliet zocht Abdolah hardnekkig naar een “lichter, meer Nederlands poldermodel van literatuur bedrijven”, zegt hij. Dat klinkt cryptisch. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? “Ik probeerde een oer-Nederlands decor te verzoenen met een verhaal over de Egyptische oudheid en vriendschap.” Pas later ontdekte Abdolah verrassende autobiografische parallellen.

In het boek maken de egyptoloog Herman Raven alias Zayad Hawass en zijn vriend Abdolkarim Ghasem lange wandeltochten langs een vliet, nee, niet in Delft maar wél in Den Haag. De plot wordt voortgestuwd door een geheim dat de dementerende Herman in zijn kelder met zijn leven beschermt. Het heeft te maken met koningen en mummies. Langzaam duiken motieven uit eerdere Abdolah-romans op: ontheemding, een verlangen naar terugkeer én de kracht van beproefde vriendschap.

In ieder geval blijft Abdolah zijn bekende stijl hondstrouw: een eenvoudige taal, weinig franjes, af en toe een herhaling om de lezer didactisch bij de hand te nemen.

U kondigt dit boek aan als een Abdolah die een geheel nieuwe koers vaart. Toegegeven, een roman met Egypte als leidmotief en met een Haagse egyptoloog met alzheimer, dat hadden we niet meteen verwacht?

“Als schrijver weet je nooit hoe je hoofd en je lichaam gaan werken. Ik verlangde de laatste twee jaar naar iets anders. Na dertig jaar schrijverschap stond ik op een keerpunt. In ieder geval verlangde ik naar het stadium waarin ik mijn complete geheugen was verloren.

“Niet toevallig, natuurlijk. Ik was de afgelopen tijd heel dicht bij mijn moeder, via de telefoon en via Skype, want ze woont nog in Iran en daar kan ik niet heen. Zij begon haar geheugen te verliezen. Met soms grappige taferelen tot gevolg. Soms belde ik haar en dacht ze dat ik mijn vader was. Een volgende keer dacht ze dat ik mijn broer was. Pijnlijk, zul je zeggen. Maar ook heerlijk.”

Waarom kan geheugenverlies weldadig zijn? ‘Als je geen last van het verleden hebt, heb je geen last van het heden. Dat is op zich een geschenk van het leven’, laat je optekenen.

“Ik was blij voor haar dat ze al haar tergende familieherinneringen geleidelijk kwijtraakte: de gevangenzetting van haar kinderen, de vlucht van haar zoon... Het moet een soort verlichting zijn geweest. Een mentale reset. Daarbovenop kon ik als schrijver met haar een rollenspel spelen. Dus vroeg ik me af: wat als ik in staat zou zijn al mijn herinneringen af te schudden? Ik wilde niets meer te maken hebben met religie, islam, ayatollahs, cultuur, dood, revoluties…En zo schoot me op een nacht de figuur van een in Den Haag wonende egyptoloog te binnen, Herman Raven.”

Een werkelijk bestaande figuur?

“Nee, helemaal niet. Een personage dat voor me opdook. Ik was nochtans met een ander project bezig: het in een nieuwe vorm gieten van de Duizend-en-een-nacht. Ik had zelfs een afspraak met de uitgever over mijn deadline. Maar elke nacht weer bleef ik Herman Raven volgen die ook aan geheugenverlies leidde. Ik wist niet waar hij me zou brengen. Ik volgde hem en het was héérlijk (legt hand op zijn borst) Het was een opluchting om niet meer over zulke zware thematieken te hoeven schrijven.”

Dementie is toch geen licht thema?

“Hangt ervan af. Dit boek gaat ook over een geheime passie voor Egypte, over vriendschap, over wandelen langs het Hollandse water én over ouder worden. Ik dacht trouwens dat er niets van mijzelf in dat boek zat. Maar tot mijn grote verbazing stelde ik vast dat dit het meest autobiografische verhaal was dat ik ooit heb geschreven. Omdat door het personage van Abdolkarim, de trouwe vriend van Herman, ontheemding er toch weer is ingeslopen. En waarom moet Herman per se die koninginnenmummie uit zijn kelder terugbrengen naar Egypte? Een vriend zei me, toen hij het manuscript had gelezen: ‘Dat is de mummie in de kelder van je eigen geheugen.’ Misschien had hij gelijk.”

Wat bracht u tot de Egyptische oudheid? Was u er al langer door gefascineerd?

“Goeie vraag. Ik heb veel musea bezocht, zoals iedereen wellicht, het British Museum, het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden…. Ik vond het allemaal zo pijnlijk. Ik krijg de tranen in mijn ogen als ik zie dat een farao of een koningin daar in een vitrine ligt, terwijl ze thuis moeten zijn. Wat doen ze daar? Ze zijn tegen hun wil en wens, met wortel en al, uit hun graf getrokken en toegeëigend. Dat blijft een moeilijke zaak.”

Bent u zelf vaak in Egypte geweest?

“Slechts een keer, bij de promotie van een van mijn vertalingen. Door familieperikelen moest ik bovendien mijn reis na twee dagen afbreken. Halsoverkop heb ik toen een auto gehuurd om de belangrijkste plekken te zien en in een halve dag tijd de Vallei der Koningen te bezoeken. Zoveel schoonheid en zoveel geschiedenis bij elkaar, dat overweldigde!

“De eerste keer dat ik de Nijl zag, vergeet ik nooit meer. Ik reed door de woestijn en plots veranderde het decor. Opeens een plantje! Een boompje! En een fris windje en een vogel! En dan openbaarde zich die blauwe Nijl. Ik knielde gewoon voor de puurheid van de Nijl, ik boog mijn hoofd als een gelovige voor zoveel macht. Alle geschiedenis lag in de rivier. Als schrijver stond ik bij de moeder van de hiërogliefen en van alle alfabetten. Daarom laat ik in mijn roman Abdolkarim in zijn arbeidershuisje een klein Egypte creëren.”

Kader Abdolah: ‘Ik krijg tranen in mijn ogen als ik een farao of een koningin in Londen in een museum-vitrine zie liggen. Wat doen ze daar? pijnlijk.’Beeld Jef Boes

Een ander leidmotief in Farao van de Vliet is een boek van de Egyptische schrijver Naguib Mahfouz (1911-2006).

“Mahfouz is een Nobelprijswinnaar en De dief en de honden is een van zijn meesterwerken. Ik heb hem lang bij mij gedragen. En eerlijk: we praten nu allemaal over Peter Handke, de Oostenrijker die onlangs de Nobelprijs ontving. Maar waarom koos de Zweedse Academie niet eens voor een veel krachtiger literaire stem uit Egypte, Iran of Afrika? Door omstandigheden komen hun boeken te weinig bovendrijven.”

Vriendschap die op de proef wordt gesteld, dat is eveneens een voornaam thema van dit boek?

“Tijdens het schrijven van dit boek ging een van mijn meest bijzondere vriendschappen teloor. Door verraad? Over een oude vriend van mij hoorde ik geruchten dat hij iets uitgespookt had en ik was de enige die het wist. Ik zat met een geheim opgezadeld. Moest ik naar de politie? Die spanning zat in mij, ik kon niet meer slapen. Vandaar dat ik een poging doe om een vriendschap te analyseren. Abdolkarim voelt dat hij bedrogen is, maar wil tegelijk zijn vriend niet afvallen.”

Er schuilt opvallend veel zorgzaamheid en verbondenheid over dementie in deze roman. Zoals Herman Ravens dochter Merie, die worstelt met het dilemma om haar vader al dan niet thuis te houden. Wordt er trouwens in het Oosten anders omgegaan met alzheimer dan in het Westen?

“Toen we de afgelopen jaren met een dementerende moeder te maken kregen, was de cruciale vraag: moet ze naar een bejaardentehuis? Dat kon zomaar niet. Dat druist in tegen de hele cultuur in Iran. Het woord dementie wordt niet gebruikt in de Arabische wereld. Men zegt: ‘Hij is oud, dat hoort zo.’

“Ooit had ik een demente oom van tachtig die met ons speelde als een kind. Men liet hem begaan. Want de wijsheid is dat je als kind wordt geboren en als kind terug naar de aarde gaat. Merie, de dochter van de egyptoloog, hangt een pasje rond zijn nek en laat hem vrij ronddwalen, ze rekent op de solidariteit van de omgeving. Zo krijgt Herman Raven wel de vrijheid om nog te leven en zijn zin te doen.”

De egyptoloog vergeet ontzettend veel, maar aan zijn cruciale missie rond de mummie klampt hij zich wel vast. Is dat geloofwaardig?

“Ook dat heb ik van mijn moeder geleerd. Weet je, ik was haar eerste kind, de eerste van zes. Dus ik had een aparte status. Als ik nu met haar praat over de telefoon, weet ze dingen van vijftig, zestig jaar geleden nog heel precies. We praten over een foute kruidenier, over oom Kassem… Mijn zussen begrijpen niet dat wij daar zolang kunnen over doorbomen.” (lacht)

Maar wat als de ziekte in een finaal stadium komt?

“Tot nu toe benaderen we alles met een zekere lichtheid. Maar ik durf het bijna niet te zeggen: ik wens haar dood als ze echt in het laatste stadium terechtkomt. Ze verdient het niet om te lijden.”

U schreef eerder al over uw moeder en dementie in Het gordijn, en over uw laatste ontmoeting met haar in Dubai.

“Ja, en toen gaf ik regelmatig lezingen voor alzheimerdeskundigen en op symposia. En daar vonden ze mijn kijk op dementie verfrissend. Omdat ik de aanvaarding predikte. Ik zei: ‘Dementie is geen ziekte, het is ouderdom. Je moet het aanvaarden en tot rust komen. Je moet je houding aanpassen. Denk gewoon: ze is even dingen kwijt. Ze kijkt naar jou, herkent je niet. Oké! Ga dan maar haar schouders of voeten masseren! Dan weet ze weer wie je bent. Die liefde zal ze niet vergeten. Ga bij haar op bezoek, praat met haar, speel met haar en lach met haar zachte nonsens. Plaats je op haar niveau.’

“Het heeft geen zin iemand met dementie constant te willen corrigeren. Ook als ik met mijn moeder bel, laat ik haar in de waan dat ik mijn broer ben. Mijn zus wil haar meteen verbeteren, komt naast haar staan op Skype. Ik zeg dan: ‘Corrigeer haar niet.’ Soms zegt mijn moeder tegen me: ‘Ach, die Kader is zo arrogant.’ We lachen een halfuurtje. Dan vraagt ze: ‘Kom mij even bezoeken.’ Natuurlijk kan ik niet. Toch zeg ik dan: ‘Ik heb een ticket gekocht.’ Dan is ze intens blij! Maar een halfuur later weet ze er niks meer van. Goed, ze is even opgewekt geweest, toch?”

In Nederland blijven of teruggaan? Het is een onderwerp waar Abdolah steeds omheen cirkelt. Nog niet zo lang geleden verkondigde de schrijver dat hij nog vier boeken zou schrijven. Daarna zou hij terugkeren naar zijn vaderland, mocht hij daarvoor de toestemming krijgen. Maar, zegt hij nu, schrijven is zijn manier om een plek te geven aan dat terugkeerverlangen, via de omweg van personages.

“Ik ben het leven dankbaar dat ik al tien volgende boeken in mijn hoofd klaar heb zitten. Ik merk ook dat ik slechts nog Perzisch gebruik in mijn dagboeken. Als ik ouder word, overweeg ik misschien om driehonderd pagina’s van deze negenduizend uit te geven. Maar ook daar gaat het over de worsteling met de taal, over Nederland, mijn gezin…”

Intussen bent u met zoveel tentakels aan Nederland verbonden.

“Als ik in het buitenland word uitgenodigd, noemen ze me vaak gewoonweg een Nederlandse schrijver. Laatst in Macedonië werd ik zelfs voorgesteld als een 100 procent Nederlandse auteur, er werd niet eens gerept over mijn Iraanse afkomst.

“Ik geef toe dat ik me toch even moest oriënteren (lacht), met mijn andere bagage. Maar anderzijds: het is ergens wel waar. Niemand heeft meer tijd en energie gestopt in de Nederlandse taal dan Kader Abdolah. (klopt een paar keer heftig met de vingers op tafel). Geen enkele andere schrijver doet dat met zoveel intensiteit en energie (fier). Ik sluit me op met de Nederlandse taal als een non in een klooster of als een bijbelexegeet. Ik vecht met de taal. Soms zoek ik tien minuten lang naar een woord. Dat doen veel schrijvers niet.”

Toch ervaart u dat schrijven in een andere taal ook als bevrijdend, hebt u al eens gezegd.

“Ik besefte niet meteen hoe de Nederlandse taal mijn denken inpalmde. Maar nu moet ik bekennen dat ik een totaal andere identiteit heb gekregen. De DNA-takjes van de islam zijn van me afgevallen en de Nederlandse geest van de koopman is over mij vaardig geworden. Let wel: ik zie het als een verrijking, het wonen in dit land onder de zeespiegel en met de voorbijdrijvende, donkere wolken. Er heeft hier door de eeuwen een geest rondgewaard van protestantisme en calvinisme. De geest van de hardwerkende koopman en van Hollandse geschiedenis is nu vermengd met mijn Perzische geest. En misschien voel ik me daardoor verjongd. (lacht)

“Het bewijs is er: afgelopen zondag liep ik voor de derde keer een marathon. Of misschien heb ik goede spieren ontwikkeld door de Nederlandse taal zo diepgaand te bestuderen?” (buldert)

U bent iemand van de krachtige, eenvoudige, stevige taal zonder veel franjes. Hebt u daar een verklaring voor? Terwijl toch veel schrijvers uit de Arabische cultuur eerder barok schrijven?

“Dat gebruik van hoekige, stevige taal heeft twee redenen. Mijn vader was doofstom. Mijn eerste taal is in feite niet het Perzisch maar gebarentaal. Wij moesten hem met korte, beknopte gebaren alles duidelijk maken. Dat was bepalend. Daarna leerde ik Perzisch, vanaf mijn 33ste Nederlands.

Kader Abdolah: ‘De eerste keer dat ik de Nijl zag, knielde ik gewoon voor haar puurheid, ik boog mijn hoofd als een gelovige voor zoveel macht.’Beeld Jef Boes

“En er is nog een reden: vijf jaar lang studeerde ik aan de universiteit moderne wiskunde en natuurkunde. Ook daar leer je dat elke komma en elk punt op zijn plaats moet staan. Je kunt geen punt veranderen. Alles is bepalend. Dat heeft mijn compacte schrijfstijl mee gevormd.”

Abdolah mag dan al ‘vernederlandst’ zijn, hij blijft rijkelijk putten uit de Arabische cultuur. Sinds een aantal jaren werkt hij dus gestaag aan een nieuw megaproject, in navolging van zijn Koran-herwerking: het navertellen van de Duizend-en-een-nacht. Hij staat om zeven uur op, werkt er ’s morgens een stukje aan en laat zich meevoeren, al wordt zijn arbeid regelmatig door nevenprojecten doorkruist, zegt hij. “De Duizend-en-een-nacht is een wonderbaarlijk boek. Het is zo rijk en zo goed, maar soms bijna onleesbaar.

“Voor veel lezers blijft het bij Aladdin en de wonderlamp, de vliegende tapijten… De verhalende kracht wordt niet altijd naar waarde geschat. Het is als een bosriviertje dat dichtgeslibd is door dorre bladeren. Ik schuif de bladeren opzij, zodat je de rivier weer kunt zien. Ik kleed de verhalen uit om ze een nieuwe vorm te geven. En ik schenk ze terug aan nieuwe lezers.”

Ooit was u als allochtone auteur een witte raaf, zeker als schrijver in Nederland met een vluchtelingenachtergrond. Nu ligt dat anders, er is in Nederland een heel palet diverse auteurs – van Abdelkader Benali en Mano Bouzamour tot Murat Isik. Voelt u zich een gangmaker?

“Ik denk wel dat jonge allochtone schrijvers door mij meer zijn gaan durven. Het idee van: als Kader het kan, dan moet het ons ook lukken.’ Als ik achteromkijk, zie ik aan de horizon weer een heleboel schrijvers onderweg met een totaal andere culturele achtergrond. Ik zie ze op festivals, ik lees ze, ik omhels ze. En het Nederland van de koopman laat dat toe. Er is plaats voor talent. Als een Nederlander weet dat er goud in andere culturen zit, dan halen ze je binnen, dan omhelzen ze je. Maar als je geen talent hebt, kunnen Nederlanders hard zijn. Dan word je gewoon genegeerd.”

U krijgt zelf weleens harde woorden te incasseren van literaire critici. Hoe gaat u daarmee om?

“Kijk, ik streef ernaar altijd hoffelijk te blijven. Maar harde kritiek is welkom. Helaas zijn sommige critici niet eerlijk. Of ronduit vijandig. Ze spelen op de persoon. Dat raakt me niet meer. (voelt aan zijn arm) Ik heb een dikke huid gekweekt.

“Maar diegenen die op de tekst mikken, waardeer ik wél. Dat doet me soms pijn maar het maakt me misschien ook sterker, ze zetten me hardop aan het nadenken bij het schrijfproces. Bovendien moet een tekst ook door je redacteur, op de uitgeverij, een stevige behandeling krijgen. Je wilt als schrijver toch niet overbodig geknuffeld worden?”

Bereikt u nog steeds veel jonge lezers? Ik vraag dat omdat uw boeken een lage instapdrempel lijken te hebben, mede door uw taalgebruik.

“Ik kom voortdurend jonge mannen en jonge vrouwen tegen die mij de hand schudden. En ze zeggen: ‘We zijn leerlingen uit de tijd van Kader Abdolah. Bedankt daarvoor.’ Op scholen werd ik veel gelezen, ook omdat ik op de leeslijsten sta met Het huis van de moskee of De reis van de lege flessen. (roept het uit) Een generatie is met de teksten van Abdolah opgegroeid! En wellicht ben ik bij alle scholen van Nederland drie keer langs geweest. Nu doe ik dat veel minder. Het is stilaan tijd voor een andere generatie, toch?”

‘Weggaan is over het algemeen goed voor de mens. Je ontmoet nieuwe mensen, andere culturen en je wordt beloond met iets wezenlijks’, staat er ergens in Farao van de Vliet. Wilt u uiteindelijk een hoopgevende boodschap over vluchten meegeven?

“Ik probeer het inderdaad ook positief te benaderen. Toen ik wegvluchtte, wist ik niet wat ik in de plaats zou krijgen. Maar Nederlanders moeten niet denken dat ik zomaar een toerist in hun land ben gebleven. Als ik bij lezingen ben, spreek ik mijn publiek toe en zeg ik hun dat ik ben weggevlucht uit Iran om hen te ontmoeten. Dat is misschien waar het allemaal toe geleid heeft: jullie, Belgen en Nederlanders, met jullie totaal andere taal, cultuur, geschiedenis, vrouwen, bier en wijn… Jullie hebben mij veranderd. Ik heb overal vrienden gekregen.”

Tot slot: u schreef heel lange tijd columns voor de Volkskrant onder de naam Mirza. Mist u het genre niet?

“Die vijftien jaar waren een bijzondere periode in mijn leven, ik deed het naast mijn literaire werk. Op een gegeven moment voelde ik dat ik het niet meer wilde. De hoofdredactie van de Volkskrant werd vervangen. Ze boden me een andere optie aan na Mirza. Maar ik was het niet eens met hun voorstel over de plek en de periodiciteit van de nieuwe column. Ik greep dat moment aan om er definitief mee te stoppen.

“Bovendien moet je ervoor oppassen om als een oud mannetje in de krant te blijven staan. Je blijft zolang tot niemand je nog leest. Je moet dus tijdig durven te stoppen. Financieel was het aantrekkelijk, hoor. Maar ik wilde me ook niet meer herhalen. Ik vroeg me af: Kader, hoe vaak wil je nog over Geert Wilders, de Nederlandse politiek of het koningshuis schrijven?

“Een jaar lang vertoefde ik in een afkickproces. Toen heb ik de Duizend-en-een-nacht ter hand genomen. De lege plek van Mirza is opgevuld met de Duizend-en-een-nacht. Is dat geen goede zaak?” (lacht)

Kader Abdolah, Farao van de Vliet, Prometheus, 224 p., 20,95 euro