Direct naar artikelinhoud
column

Net als in het jodendom, christendom en de islam wordt de gelovige ook bij Sinterklaas exclusief beloond

Rob SchoutenBeeld Maartje Geels

De kinderfilm ‘Het paard van Sinterklaas’, die geloof ik ieder jaar wel ergens van stal wordt gehaald maar die ik pas afgelopen zaterdag voor het eerst zag, is een interessant theologisch document. 

Het Chinese meisje Winkie Wong, nog maar net met haar ouders in Nederland aangekomen, vraagt in een warenhuis aan (een hulp-)Sinterklaas of ze ook een paard kan krijgen. De onnozele hals zegt ‘ja, misschien wel’, waarop de nog niet in westerse scepsis doorknede Winkie concludeert dat ze voor Sinterklaas een paard gaat krijgen. Maar in plaats daarvan krijgt ze tijdens de sinterklaasviering op school een knuffel (een hondje ook nog!), ze roept ‘Rot­sinterklaas’ en rent weg. Ten slotte komt het toch nog goed; als Sinterklaas het land verlaat vraagt hij Winkie om in de tussentijd voor zijn paard te zorgen, wat er natuurlijk op neerkomt dat ze erop mag rijden.

De Griekse goden deden maar wat en wat de mens ervan opstak kon ze weinig schelen

Interessant, dat paard als vertegenwoor­diger op aarde van de hogere macht, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Mij frappeerde het thema van het geloof. Want de gelovige wordt hier exclusief beloond, zoals dat in het jodendom, het christendom en de islam ook het geval is. Het is duidelijk dat Sinterklaas in die hoek thuishoort en niet bij de ­natuurgodsdiensten, het hindoeïsme of de Grieks-Romeinse mythologie. Bij die laatst­genoemde denominaties krijg je misschien wel in de praktijk met de gevolgen van je ongeloof te maken maar er wordt weinig over getheoretiseerd. Bij indianenstammen was het de be­doeling dat je luisterde naar de verhalen van de medicijnmannen maar ongelovigen werden niet bedreigd. De Griekse goden maakten al helemaal geen werk meer van het geloof in hen; ze deden maar wat en wat de mens ervan opstak kon ze weinig schelen. De Romeinse schrijver Ovidius, verteller van talloze mythen, geloofde er zelf onmiskenbaar niet in.

Discriminatie tussen gelovigen en ongelovigen

Ik heb de kwestie van het geloof in onze eigen, christelijke traditie, altijd een moeilijk punt gevonden. Enerzijds moet je gelovig zijn om het heil deelachtig te worden, anderzijds is het geloof ook een privilege, een gift, wat kort gezegd neerkomt op een fikse discriminatie tussen gelovigen en ongelovigen. Kerkvaders en andere theologen hebben ongetwijfeld iets op deze klaarblijkelijke onrechtvaardigheid gevonden, maar bij mij is het blijven wringen.

Winkie blijft, voor haar gelukkig, tot het einde een gelovige, al verandert het beproefde kind de Sint onderweg tijdelijk in een demon, en ze wordt ervoor beloond. In Annie M.G. Schmidts ‘’t Verhaal van tante Mathilde’ het tegenovergestelde. Genoemde tante Mathilde denkt dat de baard van Sinterklaas niet echt is, trekt eraan en moet daarom mee in de zak. Hoewel het verhaal niks loslaat over de echtheid van die baard, blijft ze ongelovig, ook als de Sint, goedheiligman immers, haar weer heeft losgelaten. Er valt niet met haar te praten, concludeert de schrijfster, maar hetzelfde geldt voor Winkie Wong. Half, tijdelijk of wisselend geloven komt in deze beide theologische traktaten niet voor, anders dan in veel realiteit. Het maakt ze tot een soort wetboeken, meer dan praktijkgidsen.

Eerdere columns van Rob Schouten leest u hier.