Natuur: Duizendblad of timmermanskruid
Bij duizendblad zijn de bloemen bijna altijd wit, soms roze en af en toe bijna rood. Deze rode variëteit komt in het wild voor en is tegenwoordig (uiteraard) te koop in tuincentra.
Duizendblad hoort bij de soortenrijke plantenfamilie van de composieten, evenals kamille, madeliefje en margriet. Wat op het eerste gezicht één bloem lijkt, is in werkelijkheid een bloemhoofdje met een heleboel buisbloemen in het midden en een krans van straalbloemen daaromheen.
Bij kamille en veel andere composieten zijn de buisbloemen geel en de straalbloemen wit, maar bij duizendblad hebben de buisbloemen en de straalbloemen dezelfde witte tint. Vrijwel ieder bloemhoofdje heeft een krans van vijf straalbloemen. In het midden zitten de buisbloempjes, met meeldraden en stampers die ver naar buiten steken.
Op duizendblad vond ik vorige week een bijzondere kever, ongeveer vijf millimeter lang. Het dier had grijze, gele en bruine vlekken op de dekschilden. Ik heb het dier op de foto gezet en ik heb op internet fanatiek naar vergelijkbare kleurenpatronen gezocht. Mijn duizendbladkever lijkt het meest op de museumkever ofwel tapijtkever.
De tapijtkever is berucht onder museumpersoneel. Het volwassen dier snoept stuifmeel en nectar op bloemen, maar diens larven voeden zich met haar en veren. Ze kunnen een wollen tapijt ruïneren, ze kunnen leer en bont beschadigen. In musea kunnen ze opgezette dieren aantasten en insectencollecties verwoesten. Onder natuurlijke omstandigheden zitten de larven vooral in vogelnesten, waar ze afgevallen veren afbreken.
Hoe komt een plant aan de naam ‘honderdguldenkruid’ en waarom heet zij tegenwoordig ‘duizendguldenkruid’? Het gaat om een zomerbloeier met roze bloemen, die wel wat lijken op de donkerblauwe gentianen die je in de Alpen kunt aantreffen. De Latijnse naam voor duizendguldenkruid is Centaurium en die stamt uit de Griekse mythologie. De plant is genoemd naar de centaur Chiron, een arts die veel verstand had van geneeskrachtige planten. Hij is met hulp van plantensappen genezen van een wond, veroorzaakt door een giftige pijl van Hercules.
De naam ‘Centaurium’ is terug te vinden in oude volksnamen van duizendguldenkruid. Op Vlieland en Terschelling heette deze plant vroeger ‘centaurie’ ofwel ‘santorie’. Vissers gebruikten dit plantje als alternatief voor pruimtabak. Vanwege de bittere smaak van de wortel gebruikte men het bij allerlei lever- en galkwalen. Men nuttigde de plant in soep, op brood en als groente. Een plant die zoveel geneeskrachtige eigenschappen bezat, moest wel honderd gulden ofwel honderd goudstukken waard zijn … De naam ‘hondertguldencruyt’ is te vinden in middeleeuwse kruidboeken. In een plantenboek uit 1484 duikt voor het eerst de naam ‘dusentgulden’ op. Waarschijnlijk is de oudste naam ‘honderdguldenkruid’ te danken aan een letterlijke vertaling van Centaurium (‘centum’ is honderd en ‘aurum’ is goud). De inflatie is minder gemakkelijk te verklaren. Blijkbaar schatte men de geneeskracht later zo hoog in dat het ‘duizendguldenkruid’ is geworden.
Sint Janskruid begint volop te bloeien rond Sint Jan, de feestdag van Johannes de Doper. De Rooms-Katholieke Kerk heeft het midzomerfeest gekerstend door er een feest voor Johannes de Doper van te maken. Precies zes maanden voor het Kerstfeest vierde men de geboorte van de voorloper van Jezus Christus, Johannes de Doper ofwel Sint Jan.
De bermplant Sint Janskruid staat altijd rond 24 juni in volle bloei en daarom is ze gedoopt als Johanneskruid. Als je de jonge bloemknoppen samenknijpt, komt er een klein beetje paarsrood sap uit. De associatie met bloed is snel gelegd. Volgens een oude legende moet het rode sap de herinnering aan de onthoofding van Johannes de Doper levend houden.
Als de knoppen van het Sint Janskruid ontluiken, komen er prachtige, goudgele bloemen te voorschijn, met enorme aantallen meeldraden. Daarnaast verdienen diens bladeren alle aandacht.
Alle blaadjes lijken doorzeefd. De officiële Latijnse naam voor deze plant is dan ook Hypericum perforatum, ‘geperforeerd hertshooi’. Alle bladeren zitten boordevol klieren die doorzichtig zijn. Ieder puntje is een olieklier, met allerlei etherische oliën.
In Zuid-Holland noemde men het Sint Janskruid vroeger ‘olieblommeke’ of ‘oliebloempje’. In een zeventiende eeuws Hollands kruidboek treffen we de naam ‘honderdgatengewas’. De Fransen gooien er nog een schepje bovenop: zij spreken van ‘mille pertuis’, de plant met de duizend gaatjes.