‘Luister beter naar jongere zelf in jeugdzorg’
Rotterdam
Dat beeld rijst uit een rapportage van Stans Goudsmit, gemeentelijk kinderombudsman in Rotterdam. Zij sprak de afgelopen maanden met jongeren in de stad en omliggende gemeenten. Dinsdag overhandigde ze haar rapport ‘Het is mijn toekomst! Waar wachten we op?’ aan de zes betreffende gemeenten.
Volgens Goudsmit worden jongeren zelf nog veel te weinig betrokken bij de discussie over problemen in de jeugdzorg. Daarom vroeg ze welke oplossingen zij zelf zien. De jongeren gaven onder meer aan dat ze duidelijkheid willen tijdens het wachten op hulp, zodat ze weten waar ze aan toe zijn. Goudsmit vindt dat wijkteams en instellingen duidelijker moeten uitleggen waarop een jongere wacht, wat de reden daarvoor is, hoelang het duurt en bij wie hij terechtkan met vragen. Een optie is om alle jongeren die in de wacht staan, een maatje te geven. ‘Om dingen mee te bespreken of iets uitgelegd te krijgen. Die voor hen opkomt of meegaat naar een moeilijk gesprek. Of gewoon om iets leuks samen te doen.’
In het geheel van de jeugdhulp kan daarnaast het taalgebruik helderder. ‘Gebruik in de jeugdhulp kindvriendelijke taal, waarbij het echt om het leven van de jongeren gaat, taal die zij begrijpen’, adviseert de kinderombudsman.
onderwijs
Ook voor het onderwijs hadden de jongeren diverse suggesties, zoals het bieden van maatwerk. ‘Hoe mooi zou het bijvoorbeeld zijn als de school een aangepast aanbod kan bieden op het moment dat een jongere vanwege een jeugdhulptraject niet altijd aanwezig kan zijn?’, zegt Goudsmit. Ook moet op school duidelijk zijn bij wie een jongere terechtkan. ‘Hang op een muur foto’s en contactgegevens van alle personen die zorg kunnen bieden.’
Een belangrijk probleem is het gebrek aan opvangplekken als jongeren uit huis geplaatst moeten worden. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders moeten het aantal kleinschalige plekken – zoals woongroepen – zien uit te breiden, vindt Goudsmit. ‘En richt deze plekken in overleg met de jongeren in, zodat zij zich er veilig en thuis voelen.’
Jongeren moeten ook invloed hebben op de keuze voor een nieuwe woonplek, schrijft ze. Dat kan door hen kennis te laten maken, voordat ze verhuizen. Jongeren zouden daarbij één keer de mogelijkheid moeten krijgen om een plek af te wijzen.
Goudsmit ziet verder dat organisaties soms maandenlang met elkaar steggelen over de plaatsing van een kind. In zulke gevallen moet de knoop sneller worden doorgehakt, vindt ze. <