Direct naar artikelinhoud
Achtergrond

Balthasar Bekker maakte korte metten met het geloof in hekserij en duivelskunsten

Volgens de Amsterdamse predikant en theoloog Balthasar Bekker waren heksen en door de duivel bezetenen niets anders dan verzinsels. Zijn in 1693 gepubliceerde werk De Betoverde Wereld sloeg dan ook in als een bom in de vroege dagen van de verlichting.

Heksensabbat, een werk van Claes Jacobsz. van der Heck uit 1636 waarop heksen de duivel aanbidden.Beeld Rijksstudio

‘Indien een schrijver het ooit nodig vond een mededeling te doen voorafgaande aan het werk dat hij publiceerde, dan ben ik van mening dat ik het in dit specifieke geval in ieder geval zou mogen doen.’ De Amsterdamse predikant Balthasar Bekker (1634-1698) vond dat hij er bij verschijning in 1693 van zijn uit vier kloeke delen bestaande De Betoverde Wereld ‘meer dan andere auteurs’ bijzondere redenen voor had.

Friese roofdruk voor de verschijningsdatum

Zo had de Friese drukker en uitgever Hero Nauta achter zijn rug om al vóór de officiële publicatiedatum ongecorrigeerde en incomplete versies verkocht. ‘Het was nauwelijks nog aan iemand uit te leggen: dat er een boek was, maar dat dit desondanks nergens in Holland te vinden was en ook niet te koop was in de stad waar de schrijver zelf woont.’

Ook incompleet leverde De Betoverde Wereld al een stortvloed op van kritische publicaties en anonieme pamfletten, van zowel voor- als tegenstanders. Bekker trekt in het kloeke werk ten strijde tegen het bijgeloof dat de duivel en andere kwade geesten het leven van mensen zouden beïnvloeden.

Op basis van zijn eigen Bijbelstudie en met argumenten geleend van de Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) beargumenteerde Bekker dat allerlei verhalen over duivelse praktijken verzinsels waren.

Amsterdamse herdrukken van De Betoverde Wereld

Eenmaal bekomen van de schrik van de Friese roofdruk ging Bekker in zee met de Amsterdamse drukker en boekhandelaar Daniël van Dalen, die nog in hetzelfde jaar vier herdrukken verzorgde van een herziene en gecorrigeerde van de eerste twee boekdelen.

Pas twee jaar later rolde het volledige werk van zijn drukpersen aan het Rokin. ‘Sommige meenden zelfs al (ja dat werd ook rondgebazuind) dat mij de moed in de schoenen was gezonken om tegen de Duivel in het geweer te komen,’ schrijft Bekker in de inleiding bij verschijning in 1693.

Bloemlezing door Bart Leeuwenburgh

De Rotterdamse filosoof Bart Leeuwenburgh heeft uit de 500.000 woorden die De Betoverde Wereld telt nu een bloemlezing samengesteld in een eigentijdse moderne hertaling. Dat het werk nog steeds wordt beschouwd als een van de belangrijkste en meest controversiële publicaties van de vroege verlichting in Europa dankt het volgens de samensteller vooral aan de ophef bij verschijning.

Waarom het werk zoveel emoties losmaakte, kunnen we volgens hem alleen begrijpen door te kijken naar de context waarbinnen Bekker opereerde. Zo werd de 23-jarige Baruch de Spinoza in 1656 verbannen uit de Joodse gemeenschap, na zijn stelling dat de Thora een product van menselijke fantasie was. En stierf de Amsterdamse vrijdenker Adriaen Koerbagh, die het ‘gewone volk’ wilde laten kennismaken met de idealen van de verlichting, in 1669 op 36-jarige leeftijd in het Rasphuis, waar hij een straf van tien jaar uitzat voor godslastering.

Geloof in de macht van de duivel was ketterij

Sinds het einde van de 15de eeuw waren de complottheorieën over het verbond dat de duivel was aangegaan met ketters, heksen, tovenaars en Joden populair. Bekker stelde niet alleen dat de duivel helemaal geen macht en invloed had, maar beschuldigde tevens de mensen die daarin geloofden van ketterij.

Door de duivel macht toe te dichten, deden zij immers afbreuk aan Gods almacht: ‘Daarom leg ik met dit boek ook de getuigenis af dat ik de Allerhoogste zoveel meer eer voor zijn macht en wijsheid teruggeef dan zij die deze van hem hadden afgenomen en aan de Duivel gaven.’

Balthasar Bekker (1634-1698) op een gravure van Jacobus Gole.Beeld Collectie Atlas Dreesmann / Stadsarchief Amsterdam

Predikant in Loenen aan de Vecht

Balthasar Bekker werd op 20 maart 1634 geboren als zoon van een predikant in het Friese dorp Metslawier. Aan de Universiteit van Franeker leerde hij volgens Leeuwenburgh ‘hoe essentieel, hoe fundamenteel en hoe belangrijk wiskunde in velerlei opzichten eigenlijk was’ als maatstaf of iets weerlegbaar bewezen was of niet.

Op 25 mei 1665 promoveerde Bekker in Franeker op een theologisch onderwerp, en verdedigde hij tegenover zeven opponenten meer dan honderd stellingen. In de nasleep van een verbod van de Friese autoriteiten op het drukken en verkopen van De Vaste Spyse der Vervolmaakten, zijn boek voor de catechisatie van volwassenen, aanvaarde hij een predikantschap in Loenen aan de Vecht.

Onrust over een grote komeet in Amsterdam

Via Weesp belandde hij uiteindelijk in de belangrijkste stad van de Republiek: Amsterdam. Daar verscheen op 26 december 1680 een relatief grote komeet aan de hemel, wat tot grote onrust leidde. Welke rampspoed stond de jonge Republiek nu weer te wachten? Bekker ging in zijn preken in op de heersende onwetendheid en bijgeloof, die weer de basis vormden voor zijn boek Ondersoek van de Betekeninge der Kometen.

Dat de lokale bevolking op de plek waar een komeet aan de hemel verscheen zou worden getroffen door een ramp, was volgens hem complete onzin: kometen stonden toch nooit stil? En bovendien stond er in de Bijbel niets over kometen, slechts over sterren. En hij citeerde passages uit het Oude Testament waarin God zijn uitverkoren volk, de Israëlieten, voortdurend waarschuwt tegen het valse geloof in waarzeggerij. Het boek zou de opmaat vormen voor zijn grote kunststuk: De Betoverde Wereld.

Bart Leeuwenburgh, De Betoverde Wereld van Balthasar Bekker, Boom, 336 blz., € 29,90.

Bezeten weeskinderen

In Het werk van de Duivel, het vierde deel uit De Betoverde Wereld, weerlegt Balthasar Bekker een reeks zogenaamde duivelswerken. Van de speldenplasser uit Kampen tot de Rattenvanger van Hamelen. 

Zo ook de bezeten Amsterdamse weeskinderen, die januari 1566 volgens ooggetuigen ‘beseten met boose geesten’ als katten tegen de muren opklommen, naalden uitbraakten en uitheemse talen spraken. ‘Vraag eens welke talen het waren? Het staat er niet. Wie waren degenen die hen zo hoorden spreken? Moet ik denken aan de weesvader en weesmoeder, of aan de andere kinderen? Aan de andere kant, het zou toch gehoord moeten zijn door personen die zelf die vreemde talen kenden.’