Direct naar artikelinhoud
InterviewLenette Schuijt

Transklassers leven in twee werelden: ‘Het is nooit zomaar vanzelfsprekend dat ik er mag zijn’

Transklasser Lenette Schuijt.Beeld Linelle Deunk voor de Volkskrant

Nederlanders zijn allergisch voor de gedachte dat er ongelijkheid zou bestaan in ons land, constateert schrijver en organisatieadviseur Lenette Schuijt. ‘Het maakt dat mensen die niet vooruitkomen het zichzelf verwijten en dat mensen die het goed hebben denken dat het hun persoonlijke verdienste is.’

Het gebeurt in de jaren zeventig tijdens een werkgroep over ‘taalarmoede’ in achterstandswijken. Lenette Schuijt, dan een jonge studente andragologie in Amsterdam, schrikt. Dit gaat over haar ouderlijk milieu, realiseert ze zich.

Schuijt is een tuindersdochter uit het Westland, met katholieke ouders die hooguit de tuinbouwschool hebben doorlopen. Ook Schuijt had met taalarmoede te maken. Als lagere scholier kreeg ze spraakles om van haar plat Haags accent af te komen. Schuijt houdt zich stil tijdens de werkgroep, beschaamd over de ‘bestudeerde klasse’ waar ze uit afkomstig is.

Over de auteur
Hassan Bahara is sinds 2021 media- en cultuurredacteur voor de Volkskrant. Daarvoor schreef hij over (online)radicalisering. Eén week in de maand doet hij dienst als tv-recensent.

‘Dat was een heel pijnlijk moment’, blikt Schuijt (63), inmiddels auteur en organisatieadviseur, terug. ‘Ik dacht meteen: ik kan maar beter niet aan mijn medestudenten vertellen dat ik ook uit deze klasse kom, dat ik zelf nog spraakles heb gehad. Ik wilde student zijn, ik wilde niet tot de arbeidersklasse gerekend worden. Dat was voor het eerst dat ik me bewust werd dat het niet zomaar om verschillen ging, maar om verschillende klassen, en dat die niet hetzelfde beoordeeld werden.’

Wat bracht dat besef jou?

‘Ik ging hierdoor meer met een klasse-bril naar mijn leven kijken. Daarvoor dacht ik altijd dat het aan mij persoonlijk lag dat ik mij een indringer voelde in het academisch milieu, dat ik er eigenlijk niet hoorde. Terwijl dat gevoel een gevolg is van de sociale verhoudingen in onze samenleving. We zijn gewoon een klassenmaatschappij, met een impliciet oordeel over een lager en hoger milieu.’

Eenzaamheid. Vervreemding. Het zijn niet de meest plezierige gevoelens die Schuijt tijdens haar studietijd overvallen. Ze bevindt zich plotseling in een academisch milieu, vol mondige medestudentes uit ‘zeer gegoede families, met plooirok, lamswollen truitjes en parelketting’ en vaak lid van het corps. Met open mond kijkt Schuijt toe hoe deze jonge vrouwen door de collegegebouwen lopen alsof het hun ‘vanzelfsprekend domein’ is.

‘Ik heb toen heel sterk een breuk ervaren’, zegt Schuijt via een videoverbinding vanuit de Bourgogne in Frankrijk, waar ze samen met haar vriendin een verbouwde boerderij bezit. Schuijt, zongebruind en opgewekt, zit op de zolder, tevens werkkamer, met op de achtergrond een rijk gevulde boekenkast. ‘Ik kwam opeens terecht tussen een ander soort mensen, in een heel ander milieu. Dat was erg verwarrend. Waar ik vandaan kom is het helemaal niet gebruikelijk om te studeren. Ik heb een stuk of vijftig neven en nichten – daarvan heeft maar een handjevol gestudeerd.’

Over deze abrupte en ingrijpende overgang van de ene sociale klasse naar de andere schreef Schuijt het boek Transklasse: leven in twee werelden. De term transclasses werd gemunt door de Franse filosofe Chantal Jaquet en beschrijft de mensen die de transitie doormaken van de ene klasse naar de andere.

Transklasse is deels autobiografie en deels onderzoek naar het fenomeen sociale mobiliteit aan de hand van het werk van filosofen, sociologen, journalisten, romanciers, in de meeste gevallen zelf ook sociale stijgers. Ook interviewde Schuijt andere mensen van bescheiden afkomst die flink klommen op de maatschappelijke ladder.

Het boek is een wat vreemde eend in de bijt binnen haar oeuvre, dat vooral managementboeken telt. De auteur, die tussen haar woonplaats Amersfoort en de Bourgogne heen en weer pendelt, heeft een lange carrière in de bedrijfswereld als adviseur op het gebied van leiderschap. Daarover geeft ze ook lezingen en gastcolleges.

Met Transklasse richt Schuijt haar blik voor het eerst op haar eigen geschiedenis, en op brede maatschappelijke fenomenen als kansenongelijkheid. Het resultaat is een vrij uniek boek in het Nederlands taalgebied over klasse en de psychologische en maatschappelijke doorwerking van sociale mobiliteit.

‘In Nederland kon ik maar weinig soortgelijke boeken vinden waarin autobiografie en literatuuronderzoek worden gecombineerd’, zegt Schuijt. ‘Het enige dat een beetje in de buurt komt is het boek Mijn ontelbare identiteiten van antropoloog Sinan Çankaya. Dat gaat over zijn leven als ‘klassenmigrant’, hoe hij vanuit een achterstandswijk opklom.’

Eigenlijk wilde ze een roman schrijven over haar familiegeschiedenis. Maar dat werd al gauw melodramatisch en karikaturaal, vertelt ze. Op aanraden van haar geliefde verlegde Schuijt haar koers naar non-fictie en dook in de wetenschappelijke literatuur over sociale mobiliteit. Zo stuitte Schuijt op Chantal Jaquets begrip transclasses.

‘Toen dacht ik: dit beschrijft precies mijn reis’, vertelt Schuijt. ‘Het doet veel meer recht aan hoe ik mijn vorming heb beleefd dan het begrip sociale stijger.’

Lenette Schuijt: ‘ Ik was niet per se uit op sociale stijging.’Beeld Linelle Deunk voor de Volkskrant

Transclasse of sociale stijger: uiteindelijk beschrijft het toch hetzelfde fenomeen?

‘Sociale stijger impliceert dat er een hiërarchie is, dat er een lagere, en dus mindere klasse bestaat, en dat je die achter je gelaten hebt. Ik was niet per se uit op sociale stijging. Ik kwam gewoon vooruit omdat ik goed kon leren.

‘Een transclasse is iemand die beide werelden in zichzelf weet te verenigen. Ik vond het ook belangrijk om recht te doen aan waar ik vandaan kom, om duidelijk te maken dat ik daar niet op neerkijk.’

In Transklasse erkent Schuijt dat de sociale mobiliteit in Nederland nog altijd relatief hoog is. Wie in een sociaal-economisch zwak milieu opgroeit kan door middel van onderwijs of werk nog altijd opklimmen. In dat opzicht zijn we ver verwijderd van de rigide klassenmaatschappij, zoals begin 20ste eeuw, toen er nog een vastomlijnd(e) proletariaat, middenklasse en hogere klasse bestond.

Maar dat wil volgens Schuijt niet zeggen dat alles nu koek en ei is. De veelgeprezen documentaire Klassen uit 2020 toonde aan dat het onderwijs niet langer meer de efficiënte emancipatiemotor is die het ooit was. Ondertussen groeide het aantal slechtbetaalde flexwerkers, nam het aantal voedselbanken explosief toe. Een andere groep Nederlanders – die van de jubeltonnen, ruime erfenissen en academische diploma’s – ging het juist voor de wind.

Wie met deze blik naar Nederland kijkt, ziet nog altijd verschillende groepen in Nederland, en de een komt net wat makkelijker vooruit in het leven dan de ander. Deze observatie vindt ondersteuning in het SCP-rapport Eigentijdse ongelijkheid van afgelopen maart. Daarin worden maar liefst zeven verschillende klassen onderscheiden.

Bovenaan staat de ‘werkende bovenlaag’ (ongeveer 20 procent van de bevolking), daarna komen de ‘jongere kansrijken’ (8,9 procent); de rentenierende bovenlaag (12,2 procent); de werkende middengroep (24,9 procent); de laagopgeleide gepensioneerden (18,1 procent); de onzekere werkenden (10,0 procent); en het precariaat (6,3 procent).

Vooral de groepen aan de ‘onderkant’, de onzekere werkenden en het precariaat, hebben minder kansen in de maatschappij, aldus het SCP. Op economisch gebied, cultureel (de ongeschreven maatschappelijke regels kennen) en sociaal (de juiste netwerken hebben) bezitten ze onvoldoende kapitaal om vooruit te komen.

‘De belangrijkste reden dat we het in Nederland lang niet over sociale klassen hebben gehad is doordat we een hardnekkig egalitair zelfbeeld hebben’, zegt Schuijt. ‘We zijn allergisch voor de gedachte dat er ongelijkheid zou bestaan in ons land. Dat zorgt ervoor dat we geen uitschieters naar boven of naar beneden willen hebben en onszelf niet willen zien als klassenmaatschappij. Maar dat verdoezelt ondertussen wel de sociale verschillen die er bestaan, en maakt dat mensen die niet vooruitkomen het zichzelf verwijten en dat mensen die het goed hebben denken dat het hun persoonlijke verdienste is.’

Welke factoren leiden ertoe dat iemand toch kan klimmen op de maatschappelijke ladder?

‘Dat kan op allerlei manieren gebeuren. Intelligentie en schoolprestaties zijn natuurlijk belangrijk. Maar ook de plek die iemand inneemt in het ouderlijk gezin: groeien ze op als de oudste of de jongste, dan nemen ze vaak een aparte positie in en kunnen ze zich anders voelen. Dat kan een impuls voor ze zijn om buiten hun milieu te willen kijken.

‘De plek waar je opgroeit kan ook uitmaken. Woon je op het platteland, in een eenvormig milieu, dan word je waarschijnlijk niet uitgedaagd. In een grote, diverse stad kan juist je verbeelding aangewakkerd worden door ontmoetingen met mensen buiten je bubbel, en dat je dan denkt: ik wil ook zo’n soort leven.’

Wat stimuleerde jou om je vleugels uit te slaan?

‘Lezen. Ik las van alles, bijvoorbeeld over kostscholen, over meisjes die lacrosse spelen, afkomstig uit hogere Engelse kringen. Dat verrijkte mij enorm, maakte mij nieuwsgierig naar wat er nog meer was in de wereld dan alleen het Westland.

‘Daarnaast had ik drie ooms die studeerden. Ik herinner mij nog hoe ze elk weekend bij mijn opa en oma kwamen met hun zakken vol vuile was. Dan kwam er jenever op tafel en werd het een gezellige boel. Ze spraken over hun ‘prof’, over het studentencabaret. Een van mijn ooms kreeg een vriendinnetje dat ook studeerde. Een dochter van een sigarenboer uit Amsterdam-Noord. Ik dacht: als zij kan studeren, dan kan ik het ook.’

Voor haar analyse van sociale mobiliteit en klasse put Schuijt voornamelijk uit de Franse bibliotheek. Niet verrassend: in Frankrijk, nog veel meer dan Nederland een gestolde klassenmaatschappij, is er altijd veel meer aanleiding geweest om over deze materie te schrijven.

Boven die stapel boeken van Franse auteurs torent Pierre Bourdieu uit, de socioloog en zoon van een postbode die taaie, maar invloedrijke werken schreef over hoe sociaal en cultureel kapitaal iemands mate van sociale mobiliteit kunnen bepalen.

Een andere auteur die Schuijt vaak aanhaalt is Nobelprijswinnaar Annie Ernaux, kruideniersdochter en subtiel vertolker van wat het betekent om van een onbemiddeld in een bemiddeld milieu terecht te komen. Ook jongere auteurs als Didier Eribon, Édouard Louis – homoseksuele schrijvers die zich vanuit de maatschappelijke periferie opklimmen naar de top van Franse literatuur en wetenschap – komen voorbij.

Rode draad in al deze werken is de psychologische tol die een maatschappelijke klim van hen eist. Ze hebben allemaal in meer of mindere mate last van klasse-neurose, een term gemunt door de psychiater Vincent Gaulejac. Uiterlijk zijn deze sociale klimmers het toonbeeld van succes, innerlijk worden ze verscheurd door schaamte over hun afkomst, onzekerheid over de plek in hun nieuwe milieu, en angst om van de maatschappelijke ladder te vallen. Om vrede te kunnen sluiten met hun verleden en heden maken transklasses een lang proces van zelfacceptatie door.

Schuijt had tijdens dit proces van zelfacceptatie veel aan de feministische praatgroep FORT, die ze tijdens haar studententijd begon te bezoeken.

‘Ik leerde er over mijn gevoelens praten, en om te luisteren zonder meteen met oplossingen te komen of eroverheen te praten. Het leerde mij reflecteren op mijzelf, en waar ik vandaan kom. Dat heeft mij geholpen om een bepaalde stevigheid in mijzelf te vinden.’

Ben je nu een harmonieuze transclasse, of schaam je je nog steeds voor de ‘lagere’ sociale klasse waar je uit komt?

‘Tegenwoordig praat ik veel openlijker over mijn achtergrond. De praatgroep heeft mij daar erg bij geholpen. Maar ook mijn werk. Net als veel andere sociale klimmers heb ik altijd ontzettend hard gewerkt, uit een soort bewijsdrang. Door mijn werk ben ik steviger in mijn schoenen gaan staan, en voelde ik mij zekerder over mijzelf. Dan krijg je vanzelf minder het gevoel dat je iets te verbergen of te verliezen hebt.

‘Maar dat wil niet zeggen dat ik nooit meer door een zekere gêne overvallen wordt, hoor. Goed voorbeeld: bij de presentatie van een van mijn boeken liepen er allemaal academici en mensen hoog in het bedrijfsleven rond. En ook mijn ouders. (Lacht.) Ik hoopte maar dat ze niks geks zouden zeggen. Vervolgens schaamde ik mij weer voor mijn schaamte over mijn ouders.’

Het is toch wel gek dat sociale klimmers, die trots op hun prestaties zouden mogen zijn, mentaal heel wat aftobben?

‘Het kost ze niet alleen mentaal iets. Dikwijls kost het ze ook relaties. Ze groeien weg van ouders, van broers en zussen, van oude vriendengroepen. Je bent een andere taal gaan praten, je hebt andere gewoonten gekregen – de mensen uit je vroegere milieu herkennen je niet meer. Wel wil ik er nog wel bij gezegd hebben dat dit niet voor iedereen geldt. Sommige sociale klimmers die ik interviewde vertelden dat ze veel minder met zichzelf geworsteld hebben.’

Kunnen ze niet gewoon onbekommerd trots op zichzelf zijn?

‘Het is en-en. Natuurlijk is er ook trots. Ik kan erg trots zijn op de weg die ik heb afgelegd. Vooral wanneer ik de zondagskinderen, die alles meehadden, hoor klagen over de tegenslagen in hun leven. Dan voel ik trots over mijn prestaties en denk ik: wat mij ook overkomt, dat overwin ik wel, want ik heb al zoveel tegenslagen in mijn leven overwonnen. Die gedachte vind je bij veel sociale klimmers terug. Tegelijkertijd zal ik altijd een soort onzekerheid houden, het is nooit zomaar vanzelfsprekend dat ik er mag zijn.’