Direct naar artikelinhoud
InterviewHilarius Hofstede

‘Het project mens is in de kern een puur geestelijk iets’

Kunstenaar Hilarius Hofstede was in Parijs toen hij tijdens een psychose zijn eigen dood meemaakte. Voor buitenstaanders is dat nauwelijks te bevatten, maar Hofstede doet een poging. ‘Ik was dood, in een graf, een hel, een eeuwigheid.’

Hilarius HofstedeBeeld Stephan Vanfleteren

Als beginnende twintiger denkt hij dat de wereld aan zijn voeten ligt. Voor zijn vooropleiding aan een Parijse filmacademie zoekt hij als regisseur naar acteurs, op straat: ‘Ik ging grenzen over, ik achtervolgde mensen in de metro, tot bij hun huis.’ Kort daarna hoort Hilarius Hofstede voor het eerst stemmen in zijn hoofd, ‘een totaal ontregelende ervaring, ik had geen flauw idee wat me overkwam. Het is een van de akeligste varianten van het psychotisch spectrum.’ Na twee dagen haalt zijn moeder hem op uit Parijs en belandt hij in een Haagse ggz-instelling – het begin van een decennialange odyssee langs psychiaters en inrichtingen. ‘Ik heb wel vijftien levens gehad en de dood meerdere keren in de ogen gekeken’, zegt de 57-jarige kunstenaar.

Ondanks zijn bipolaire stoornis waarin depressieve en manische perioden elkaar afwisselen, is hij erin geslaagd zich in de kunstwereld te manifesteren – met tentoonstellingen in binnen- en buitenland, onder meer in het Stedelijk Museum in de jaren negentig. Uit die tijd stamt ook zijn voornaamste literaire werk De Markies van Water. Daarnaast heeft hij ‘platen, tijdschriften, songteksten, allemaal heel underground’ gemaakt. Een uitkering houdt hem vanaf zijn 26ste financieel overeind.

Kunst maken heeft hem gered ‘in de perioden na een episode of een opname. Die kosten veel tijd, kracht en energie, je moet het contact met je vrienden weer opbouwen. Met kunst maken wekte ik mijn levensenergie op.’ Momenteel werkt hij aan zijn boek Bipo, vooral bestemd voor jonge mensen met psychoses: ‘Een eerste psychose zet je voor het blok en buitenspel. Ik wil mijn kennis over hoe ermee om te gaan graag delen.’

Dat hij een bipolaire stoornis heeft, voert hij terug op genetische aanleg en op zijn jeugd. Tot zijn 16de is hij ‘een gelukkig kind in het Gooi’, ook al scheiden zijn ouders in zijn vroegste jeugd. Een nieuwe vriend van zijn moeder, Ernst Ris, is voor hem een belangrijke inspirator, ‘met hem beleefde ik gouden tijden. We hadden slangen in huis, kikkers en wandelende takken en de elpee van Hair stond op. En we gingen samen naar De Meer om Cruijff te zien.’ Die wereld komt op zijn 16de op zijn kop te staan door een familiedrama – zijn halfbroer Bas brengt in een psychose hun oma om het leven. Een klein jaar later, in 1982, maakt Bas in het Pieter Baan Centrum een eind aan zijn leven: ‘Hij was de enige andere zoon van mijn vader. Het was alsof ikzelf stierf.’

Ziet u een verband tussen dat familiedrama en uw ziekte?

‘Na al die jaren kan ik dat met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Toen ik in 1985 zelf voor het eerst echt ziek werd, was dat enkele jaren na de dood van Bas. Mijn ouders waren bang dat ik door hetzelfde genetische monster zou worden gesloopt. Bipolariteit kan naar de oppervlakte komen door trauma, en ja, trauma was toen mijn naam.

‘Direct na de dood van mijn oma verkeerde ik in shock. Het had op de voorpagina van De Telegraaf gestaan, een krant die ik nog altijd pertinent links laat liggen. Ik kreeg te maken met een wanhopige vader die zijn moeder had verloren door toedoen van zijn eigen zoon. Uit loyaliteit ben ik toen dicht bij hem gebleven, maar dat was zwaar. Toen daarna Bas zelfmoord pleegde, ben ik ingestort. Ik kende hem niet goed, hij was dertien jaar ouder, maar de eenzaamheid van zijn dood trof me in mijn hart. Wat meespeelde was dat ik, bij wijze van overlevingsstrategie, de diepte van het drama tot dan toe niet tot me door had laten dringen. Drie jaar later werd ikzelf ziek.’

Kunt u aangeven wat zo’n psychose inhoudt?

‘Een van de lastigste kanten ervan vind ik dat het zo moeilijk is erover te praten met mensen die er nooit een hebben meegemaakt. Die zeggen het liefst: ‘Fijn dat je er weer bent’, geven je een schouderklopje, om voorbij te kunnen gaan aan de inhoud van wat je hebt meegemaakt. Terwijl je juist wilt dat het serieus wordt genomen, je wilt credit voor de inhoud van je ervaring.

‘Want dat helpt tegen de fundamentele eenzaamheid die je door een psychose voelt. Ik heb het dan over een gevoel dat van een geheel andere orde is dan de eenzaamheid van iemand die alleen op zijn kamer zit. Die interpreteert de werkelijkheid. Maar bij een psychose is het geen interpretatie meer, nee, het is de werkelijkheid. En die kun je met niemand delen. Daardoor ervaar je het zo veel dieper dan de gewone eenzaamheid. Je valt ermee samen. Daarvan moet iemand doordrongen zijn als hij over psychotische ervaringen het gesprek aan wil gaan. Het is belangrijk daarvoor credit te geven aan degene die het is overkomen.

‘Maar goed, ik zal een voorbeeld geven. Toen ik 26 was, ben ik weer naar Parijs gegaan om me er als schrijver te vestigen. Ik had daarbij een romantisch beeld van kunstenaars die met elkaar in cafés zitten. Maar die stad is ook een machine waar je tegen opgewassen moet zijn. Ik zat in een mooi appartement bij Père-Lachaise, het beroemde kerkhof, daar ging het mis.

‘Psychose is een vuur dat zichzelf aansteekt en dan nauwelijks meer te remmen valt, je geest is out of control en het wordt steeds angstaanjagender. De essentie is niet dat je iets meemaakt wat niet conform de werkelijkheid is, maar dat die denkbeelden een onontkoombare werkelijkheid vormen.

‘Ik kwam terecht in iets dat zo angstaanjagend was – ik was dood, in een graf, een hel, een eeuwigheid. De enige reden dat ik geen zelfmoord pleegde was de angst dat die hel dan eeuwig zou voortduren. Negen dagen lang kwam ik niet meer overeind, kreeg ik geen eten meer binnen en nauwelijks te drinken. Uiteindelijk is mijn moeder me met Ernst Ris komen ophalen. Mijn idee dat de wereld een hel was, hield niet op – het vertaalde zich naar de straat, de autoroute, de politie, noem maar op. Dat heeft vier maanden geduurd. Dat is erg lang om te denken dat je dood bent.’

Heeft het u iets over de dood geleerd?

‘Als ik zeg ‘ik was dood’, claim ik niet een groter inzicht in de dood te hebben dan wie dan ook. Maar ik heb hem wel ervaren. Ik noem het de dood, omdat er geen enkele mogelijkheid was tot ontsnappen, het was een soort levend begraven zijn. Een nachtmerrie ben je na een paar dagen vergeten, maar dit niet. Je komt tijdens een psychose in een eeuwigheidsdimensie terecht, een oneindigheid. Dat kan leiden tot een diep trauma, waardoor je je daarna wilt verdoven of het juist weer wilt opzoeken. Mijn manier om ermee om te gaan, is te zeggen: het is een ervaring die niet tot het leven behoort. Dat schept voor mij de mogelijkheid van een wedergeboorte.’

Heeft u die ook ervaren?

‘Zeker! Dat is een fantastisch fenomeen, een soort verliefdheid in het kwadraat. Het is alsof alles wordt ververst – je lichaam, je huid, je geest, je ziel. Alles glimt, ademt, geeft licht en is doorzichtig. De wereld lijkt herboren, in bloei. Ik reed een wasstraat in langs de Duitse snelweg, stapte uit en vervolgde mijn weg, met 180, in een kletsnat pak met open ramen en George Clinton in de speakers, mijn hoofd ingesmeerd met brandende tijgerbalsem. Ik heb vaak het gevaar opgezocht. Gimme danger, zong Iggy Pop al. Bipolaire mensen komen vaak in gevaarlijke situaties terecht. Daarom zijn ze ook zo’n pain in the ass voor hun omgeving. Die schrikt zich vaak dood.’

Die wedergeboorte klinkt een tikkeltje manisch.

‘Dat was het ook, maar wat ben ik dankbaar dat ik dat herhaaldelijk heb mogen meemaken: versmolten met de kosmos, aderen in mijn lijf als staalkabels, voorbij tijd en ruimte, en vooral: voorbij de dood. Uiteindelijk vormen die ervaringen samen met mijn psychoses een heel leven. De wedergeboorten vormen daarin de tegenpool van de psychoses, die voor mij het meest rauwe, brute en apocalyptische zijn wat een mens kan meemaken.

‘Door dat switchen tussen die extremen heb ik het idee gekregen dat de overgang van leven naar dood ook niet meer is dan een grens overgaan. Het wetenschappelijke standpunt dat alles eindigt met het sterven van je lichaam, kan kloppen, maar ik kan dat niet als waarheid accepteren. Daarvoor heb ik te veel meegemaakt. De dood zie ik als een ultieme grens waar ik doorheen ga breken. Zoals ik tijdens mijn leven al belachelijk vaak door grenzen heen ben gebroken, met die ongelooflijke kracht die in mij zit.

‘Ik heb al zo veel overleefd, ik ga niet oplossen in het niets. Want ik ben niet alleen dit goddelijke lichaam, haha, ik ben ook een ziel. Het bestaan daarvan wordt door de wetenschap niet erkend, zoals die ook verliefdheid tot chemie reduceert. Bullshit, dat is niet zoals het werkt. Ik geloof in mijn eigen onsterfelijkheid, in een bewustzijn na mijn fysieke dood, in een andere beleving van tijd en ruimte. En ja, ik weet dat dit onwetenschappelijk is.’

Kunnen psychoses ons iets over de menselijke conditie leren?

‘Dat denk ik wel, ja, al schroom ik het groter te maken dan mezelf. Als ik zou zeggen ‘jij kunt hiervan leren’ zou ik op een tekortkoming in jouw levenservaring wijzen, terwijl ik daarover helemaal niet kan oordelen. Maar zelf ben ik dankzij mijn psychotische ervaringen gaan doorvoelen waarom de mens al zo lang verhalen, mythes en religies inzet om zijn bestaan te verklaren. Daarmee wil hij een harde, metafysische realiteit tot uitdrukking brengen.

‘Neem de mythologische figuur Atlas. Voor mij is dat niet alleen een marmeren beeld met een hemelgewelf op zijn schouders die al eeuwen van het Paleis op de Dam dreigt te vallen. Nee, Atlas bestaat ook in alle mensen die gebukt gaan onder het gewicht van het leven, die elke dag dragen en zwoegen, met hun pijn, hun verdriet, hun ziekte en hun zorgen.

‘De onderwereld is voor mij ook zo’n realiteit die verwijst naar een oude laag in ons bewustzijn: het schimmenrijk, Hades, Dantes Inferno, de hel van Hieronymus Bosch, het Naraka uit het boeddhisme. Dat is meer dan een literair, kunstzinnig of religieus concept. Psychotische mensen gaan over de grenzen van de gangbare werkelijkheid en werpen een licht op nog niet verkende dimensies van onze psyche. En op de plek van de mens in de kosmos.’

Hoe bedoelt u dat laatste?

‘De opeenvolging van episoden die ik heb ondergaan, hebben me tot de overtuiging gebracht dat het project-mens in de kern een puur geestelijk iets is, alles speelt zich af in ons bewustzijn. Daarin maakt de mens een beweging van duisternis naar licht, daar heb ik een rotsvast vertrouwen in. De achtbaan waarin ik heb gezeten, vormt voor mij daarvan het bewijs. Ik leid eruit af dat het leven voorbestemd is te triomferen, ook al wijst daar in de wereld van vandaag niet veel op.’