Direct naar artikelinhoud
ReportageAardbevingsgebied Turkije

De vrouwen van Hatay zetten de schouders eronder. ‘Iémand moet sterk zijn’

Vrouwen in het rampgebied in Turkije hebben het zwaarder dan mannen. Alles komt – in de tent – op hun schouders neer: de maaltijd verzorgen, hygiëne, de kinderen. Maar waar kunnen ze naar de wc?

Slachtoffers van de aardbeving in de Turkse provincie Hatay.Beeld Kerem Uzel voor de Volkskrant

Met granaatappelsaus, wijn, jam en ingemaakt fruit proberen de vrouwen van Vakifli er weer bovenop te komen. Nadat het dorp in de Turkse provincie Hatay de eerste ontreddering door de aardbevingen vorige maand te boven was, hernamen zij wat ze altijd al deden, nu met meer gedrevenheid dan ooit: het verwerken van de producten van de biologische tuinbouw in en rondom Vakifli.

In de theetuin heerst grote bedrijvigheid. Vrouwen sjouwen met glazen potten, gevuld met veelal donkerrode vruchten op sap. Anderen zitten rond een tafel voor een snelle lunch. Er wordt overlegd, iemand houdt de boekhouding bij op de laptop, en de bestellingen uit heel Turkije. Elders in Hatay, de zwaarst getroffen Turkse provincie, heeft een doffe gelatenheid veel burgers bevangen. In Vakifli wordt gewerkt.

Over de auteur

Rob Vreeken is correspondent Turkije en Iran voor de Volkskrant. Hij woont in Istanbul. Daarvoor werkte hij op de buitenlandredactie, waar hij zich specialiseerde in mensenrechten, Zuid-Azië en het Midden-Oosten.

Dat wil zeggen: door de vrouwen. De theetuin, een overdekte uitspanning, fungeert als gemeenschapshuis nu het hele dorp in het ongerede is geraakt. Driekwart van de circa veertig woningen is zwaar beschadigd. Maar ook de bewoners van het licht beschadigde kwart durven niet thuis te overnachten, uit angst voor naschokken. Allemaal slapen ze in tenten, meestal op het eigen erf.

En wat doen de mannen van het dorp? ‘Niks’, zegt Kuhar Kartun, voorzitter van de tuinbouwcoöperatie waarvan bijna alle vrouwen in Vakifli lid zijn. ‘Terwijl wij aan het werk zijn, zitten zij te kletsen en maken een hoop lawaai.’

De vrouwen vroegen de mukhtar, de dorpsvoorzitter, om zijn ‘kinderen’ tot de orde te roepen, maar hij haalde de schouders op. De vrouwen probeerden de rollen om te draaien en riepen naar hun mannen: ‘Waar is de koffie? We hebben honger, waar blijft het eten?’ Ook dat had geen resultaat, volgens Kartun. ‘Zo gaat het nu eenmaal.’

Ze zegt het lachend. De saamhorigheid is sterk in Vakifli, het enige dorp in Turkije waar alle inwoners Armeniër zijn. En de vrouwen kunnen wel leven met de werkdruk. ‘Het is ook therapie’, zegt Kartun. ‘Het leidt af, we hebben het te druk om aan nare dingen te denken. Mijn moeder is overleden bij de aardbeving.’ Bovendien is het dorp vergrijsd. De paar gezinnen met kinderen zijn naar Istanbul gebracht, de achterblijvers hebben niet de zorg voor kleine kinderen.

Een vrouw heeft wat spullen uit haar huis gehaald. Gevaarlijk, want veel staat op instorten.Beeld Kerem Uzel voor de Volkskrant

Geen water uit de kraan

Elders in de provincie is dat beduidend anders en hebben vrouwen geen enkele reden tot lachen. Vrouwen hebben het zwaarder dan mannen. Het overleven na de ramp bestaat vrijwel uitsluitend uit activiteiten die traditioneel tot het vrouwelijk takenpakket behoren: voedsel regelen, koken, kleren wassen, schoonmaken, voor de kinderen zorgen. En alles is ingewikkelder dan voorheen.

‘Thuis was er een wasmachine, een keuken, een gasstel en andere apparatuur’, zegt Cansel Aslan, een van de vele vrijwilligers die de hulp aan de overlevenden organiseren. ‘In hun tent hebben ze niets. Zelfs geen water uit de kraan. Maar er moet wel eten komen. De tent moet schoongemaakt. De kinderen gaan niet naar school, die eisen aandacht op. Hoe doe je dat allemaal?’

Het zijn bovendien meestal vrouwen die in de rij staan bij de voedseluitdeling, terwijl ze een oogje houden op hun spelende kinderen. Ook de mantelzorg voor gewonde, zieke of gehandicapte familieleden komt op de schouders van vrouwen terecht.

‘Eigenlijk komt alles op de schouders van vrouwen terecht’, zegt Nilay Tiras, voorzitter van de vrouwenafdeling in Hatay van de linkse Turkse Arbeiderspartij (TIP). ‘Het zijn de mannen die een hoop drama maken, maar de vrouwen zijn sterker. In deze situatie moet ten slotte íémand sterk zijn. Vrouwen hebben hun pijn en trauma’s opzij gezet om voor hun geliefden te kunnen zorgen. Ik zag vrouwen die vanuit hun dorp 20 kilometer hadden gelopen voor voedsel.’

De mannen van Hatay, zegt Tiras, hebben geen nieuwe rol gevonden, nu ze geen werk meer hebben – uitzonderingen daargelaten. ‘Ze zitten naast hun tent te kletsen of naar de radio te luisteren.’

Maandverband

Daar komt nog bij dat voor de specifieke behoeften van vrouwen niet altijd oog is. Het waren feministische groepen in Istanbul die regelden dat er maandverband in de hulppakketten werd gestopt. Aanvankelijk was daar schreeuwend tekort aan, en de meeste vrouwen vinden het genant om er bij de hulpposten om te vragen. Zo is ook het gebrek aan privacy in de tenten voor vrouwen een groter probleem dan voor mannen. Die hebben nu eenmaal minder last van fysieke schaamte, zeker in de Turkse cultuur.

Voor mannen is het ook eenvoudiger hun behoefte te doen in de open lucht. De meest toiletten in de woningen – voor zover die al te betreden zijn – zijn buiten gebruik. Het plaatsen van vrouwentoiletten stond niet bovenaan de prioriteitenlijst van de hulpteams. Inmiddels wordt er op diverse plekken aan gewerkt, maar de vraag is veel groter dan het aanbod.

Een bijzondere categorie in Hatay vormen de vrouwen van de alawitische minderheid van wie de echtgenoot in het Golfgebied werkt. De alawieten spreken naast Turks ook Arabisch. Veel mannen, zo’n 40 duizend, zijn daarom arbeidsmigrant in rijke oliestaten als Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar. De vrouwen houden in hun eentje het gezin draaiende.

Zij moeten, zou je zeggen, wel sterke, autonome vrouwen zijn. ‘Vergeet het maar’, zegt Aslan, zelf alawiet. ‘Het tegendeel is het geval. Doordat de man weg is, worden ze door hun eigen familie én door de schoonfamilie scherp in de gaten gehouden. Ze boeten juist in aan zelfstandigheid.’