Direct naar artikelinhoud
Tien GebodenMira Feticu

‘Ik heb ermee leren leven dat mijn ouders me hebben verwaarloosd’

Mira Feticu: ‘Ik overlaadde mijn man met kussen, maar als we ruzie hadden smeet ik net zo goed een heel servies aan diggelen’.Beeld Mark Kohn

Schrijfster Mira Feticu (49) verloor de man voor wie ze ooit naar Nederland emigreerde. Er is veel verdriet, maar ook dankbaarheid. En als de jaloezie opspeelt, weet ze: ‘Het duurt maar even voordat mijn hart weer helder wordt’.

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Als je zeven dagen in het mortuarium doorbrengt, als je zeven dagen lang je geliefde vasthoudt, hem wast, aait en kust, als je zijn mooie, volle lippen ziet veranderen – een huid die almaar bleker wordt – als je alleen maar tot rust komt zodra je de dood omarmt… hoe zou je daarna dan nog in God kunnen geloven? Ooit kon ik huilen om de schoonheid van Zijn schepping. Maar het is dezelfde God die tien maanden geleden de dood naar ons huis heeft gestuurd. Het is dezelfde God die met een aardbeving van kanker in vier maanden tijd een prachtig, sterk lichaam kapot heeft gemaakt. Zo’n God wil ik niet meer kennen. Alles is nu anders. Alles is veranderd sinds de dood van mijn man.”

II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

“We hebben elkaar op de universiteit in Boekarest ontmoet. Hij zat naast me in de collegezaal, een Nederlandse jongen die enorm begon te blozen toen ik ruzie maakte met onze hoogleraar. Niet zo’n macho Roemeen, maar iemand die kon blozen… André zou een specialist worden in de orthodoxie, zijn dissertatie ging ook over oosters-orthodoxe kerken. Het was heel lang verboden om te geloven in Roemenië. Geloven deden we stiekem, als een daad van verzet. Na de val van de Muur sloeg dat helemaal om. Mensen werden fanatiek gelovig; het was haast belachelijk om te zien. Iconen werden hartstochtelijk aanbeden. Mijn man had een enorme verzameling van die panelen. Daar kwam ik pas achter toen ik, na zijn dood, negen opslagruimtes moest leeghalen. De mooiste exemplaren heb ik in de gang opgehangen. Om hém te eren. Als ik er langsloop, zeg ik tegen mijn man: ‘Hier zijn je dierbare iconen lieverd, nu heb je alle tijd om ze goed te bekijken.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Op mijn dertiende werd ik naar een internaat gestuurd. Mijn ouders hebben me daar nooit opgezocht. Ik sprak iedere dag op een heel intieme manier met God; alsof Hij mijn vader was. De vader die ik was kwijtgeraakt.”

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“Stil zijn, niets doen. Dat heb ik van mijn man geleerd. Hij was er een meester in. Dan legde hij z’n hand op mijn arm en zei: ‘Rustig, meisje’. Hij kon het ook bij baby’s. En bij honden. Ik heb het zijn vader ook zien doen, het is kennelijk iets wat in de genen zit. Democritus, de filosoof, noemt dat euthymie: het moment waarop je geest rust vindt. Het maakt niet uit waar het gebeurt, of wanneer, maar het gebeurt.”

V Eer uw vader en uw moeder

“Eerst begon mijn vader gewoon – als je dat zo kunt zeggen – te slaan, maar daarna zag ik in zijn ogen dat hij niet meer stoppen kon. Hij sloeg tot mijn gezicht bloedde, hij zette zijn nagels in mijn huid, probeerde me te verdrinken in de regenton achter ons huis… Geweld, er is zoveel geweld in het verhaal van mijn jeugd. En werkelijk alles kon een aanleiding zijn. Als mijn moeder ziek in bed lag, was ik volgens hem niet verdrietig genoeg. Een flink pak slaag zou wel helpen. Mijn moeder zei: ‘Sla haar, maar dood haar niet’. Want: wat zouden de buren daarvan zeggen? Zij was de kracht, hij was totaal van haar afhankelijk. Mijn moeder heeft het communisme, het totalitarisme, alle -ismen overleefd. Zelfs God zal ze weten te overleven.

“Mijn ouders hadden geen idee wat ze met me aanmoesten. Daarom stuurden ze me weg. En ik bleef naar hen verlangen. Naar het dorp. Naar het bekende. Zoals vrouwen die door hun echtgenoot mishandeld worden toch iedere keer weer terug naar huis willen gaan. Ik ben er trots op dat het me is gelukt om voor mezelf te kiezen, dat wil zeggen: in mijn hoofd, want mijn lichaam is niets vergeten.

“Toen ik mijn man ontmoette kon hij als een buffer fungeren. Met hem erbij was ik in staat om mijn ouders weer te bezoeken. Ik kon vluchten in zijn armen. Als het uit de hand liep, zei hij: ‘Kom, we gaan’.

“Tot mijn veertigste – sorry voor deze belachelijke gedachte – heb ik gehoopt dat iemand me zou adopteren. Toen mijn ouders een keer in Nederland waren, heb ik mijn vader gevraagd waarom hij me als klein meisje zoveel pijn had gedaan. ‘Je moest eens weten’, begon ik, maar hij onderbrak me onmiddellijk en zei: ‘Als je niet stopt met vragen, wil ik alleen maar weten welke kant ik op moet voor Roemenië’.

“Ik heb ermee leren leven dat mijn ouders me als kind hebben verwaarloosd. Dat ze, jaren later, niet bij onze bruiloft aanwezig wilden zijn, vond ik jammer, maar ik zal hen nooit vergeven dat ze niet naar de crematie van mijn man zijn gekomen; dat ze niet eens de moeite hebben willen nemen om afscheid van hem te nemen. Uit luiheid. Mijn ouders zijn de luiste mensen die ik ooit heb gekend. Ze hadden nog één kans bij mij, maar die hebben ze niet genomen. Nu is het klaar. Ik hoop dat ze nog een paar milde, oude jaren beleven samen, maar ik denk dat ik mijn vader en moeder nooit meer terug zal zien.”

VI Gij zult niet doodslaan

“Volgens mij ben ik psychisch redelijk oké; ik heb nooit iemand gedood, of doodgewenst. Ik geloof niet in het kwade. Ik geloof in domheid, in luiheid van de geest. Het kwaad duurt enkele seconden, voor de meeste mensen nét genoeg om in te zien dat ze maar beter kunnen stoppen met wat ze van plan waren te gaan doen.”

VII Gij zult niet echtbreken

“De eerste keer heb ik nee gezegd. Mijn dochter is daar nog steeds boos om haha! ‘Mama, hoe kón je?’ Ik had al geen ouders meer, was tientallen keren verhuisd en wilde niet emigreren. Ik had geen behoefde aan een vliegende Hollander, maar verlangde naar iemand die zich aan mijn been zou vastklampen en bij mij in Roemenië zou blijven… Op zondagavond heb ik nee gezegd en op donderdagmiddag, middenin een live-reportage die ik voor Radio 1 van Boekarest maakte, drong het ineens tot me door dat ik een fout had gemaakt. Het was alsof ik een stem hoorde: ben je gek geworden? Hij is dé man voor jou! Ik onderbrak de uitzending en ben naar zijn huis gehold. Eerst wilde hij niet opendoen. Bleek dat hij zich al dagenlang, met drank, had opgesloten. Hij was gebroken… maar gelukkig zei hij ja.

“We trouwden, kregen een kind en verhuisden na twee jaar alsnog naar Nederland. Ik liet mijn cultuur achter, mijn taal, alles wat ik in mijn geboorteland had opgebouwd. Ik was naïef, onwetend. Hoewel we veel verdriet en eenzaamheid in elkaar herkenden, heb ik jaren nodig gehad om te begrijpen dat hij me niet gelukkig kon maken, maar dat ik het zelf moest doen.

“Na een tijdje werd ik ziek. Ik had een bacterie in mijn maag, geen dokter die iets kon doen en ik dacht dat ik er aan dood zou gaan… idioot, nu mijn man, op zijn 51ste, aan kanker is overleden, maar ik geloofde het echt. Op een dag zei hij: ‘Mira, dit gaat zo niet langer’. Hij had het gevoel niets meer voor me te kunnen doen. Ik besloot weg te gaan. Omdat ik dacht dat ik niet lang meer te leven had, om me voor te bereiden op het einde.

“We hadden nogal ouderwetse gedachten over het huwelijk: als we niet meer samen waren, moesten we scheiden. Nadat we op het gemeentehuis de papieren hadden getekend, zijn we ergens iets gaan eten. Ik kocht een huis. Hij kocht het huis ernaast. We waren constant samen. Ik ging niet dood en de liefde had al die turbulentie doorstaan dus besloten we nóg een keer met elkaar te trouwen. Op dezelfde dag. Dit keer was onze dochter erbij. Ze zat met haar vader voorin de auto. Terwijl we op weg waren, kreeg ik een paniekaanval. ‘Stoppen jongens’, riep ik, ‘ik kan niet meer ademen!’ Waarop mijn dochter – die ook heel streng kan zijn – zich omdraaide en zei: ‘Doe normaal mam, dit is niet je eerste keer!’ Het werd een mooie dag… Het was vandaag. Ja, vandaag is onze trouwdag. Sorry dat ik steeds moet huilen… Waarom moest hij dood? Ik had hem vijf jaar van mijn leven willen geven, waarom kon God niet de mildheid opbrengen om zo’n aanbod aan te nemen? Nu moet ik alleen verder. Pas als ik sterf zal ik, voor heel even, met hem samen zijn omdat ik dan ga voelen wat hij tien maanden geleden heeft gevoeld. Niet dat ik een doodswens heb, nee, natuurlijk niet! Ik ben een moeder. Zolang hun kinderen leven, verlangen moeders niet naar de dood.”

VIII Gij zult niet stelen

“‘Ga maar mais halen’, zei mijn moeder. Waar? In de winkel was niets te koop en we hadden sowieso bijna geen geld. Halen betekende: stelen. Uit het veld van mijn opa. Maisvelden maken geluid, wist je dat? Ik was als de dood dat mijn opa me zou betrappen – hij was een gewelddadige man, een gierige man ook. Ik zie nog voor me hoe mijn vader hem smeekte om eten. Mijn oma moest er aan te pas komen, huilen, jammeren, alsjeblieft, geef je zoon te eten. We kregen niets. Na mijn kindertijd, op het internaat, maar ook als student, heb ik erg veel honger geleden. Ik weet wat het betekent om een kruimel op de grond te zien liggen en te denken: als niemand kijkt, is die kruimel voor mij. Die kruimel moet mijn maag in. Ik heb een keer bij rijke mensen in huis gewoond en mijn arm in een gloeiend hete pan gestoken om er een vis uit te halen die ik zo, zonder te kauwen, mijn keel liet in glijden. Natuurlijk mag je stelen als je honger hebt! Pak maar. Om te overleven. Wie honger heeft, moet eten.”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

“In Roemenië was alles zwart-wit. We wisten dat de communisten aan het liegen waren en dat wij de waarheid kenden. Ik schrok me rot toen ik in het Westen aankwam waar iedereen zijn gelijk wilde halen. Het deed me denken aan het verhaal van de rabbijn die tegen een eerste klager zei: ‘Je hebt gelijk’. En tegen de tweede: ‘Je hebt gelijk’. Toen iemand tegen hem zei dat het onmogelijk was dat beide klagers gelijk hadden, antwoordde de rabbijn: ‘En jij hebt óók gelijk!’

“Hier in Nederland moet alles worden uitgepraat. Je hebt zelfs tv-programma’s die daar over gaan, Meester Frank Visser Doet Uitspraak, waar je overduidelijk ziet wie gelijk heeft en tóch moeten ze het verder uitpraten. Dat ben ik helemaal niet gewend. Ik zal het ook nooit leren. Dat zorgt weleens voor problemen, ja: er is maar één waarheid en dat is de mijne. Mijn man was een nuchtere Nederlander die me probeerde af te remmen als ik iets heel zeker wist. ‘Wacht even een paar weken’, zei hij dan, ‘geloof niet alles meteen’. Maar ja, van de vijf journalisten die een brief kregen over een in 2012 geroofde Picasso die in Roemenië bij een boom zou liggen begraven, was ik de enige die er in trapte (Lees: Picasso’s keerzijde. De zoektocht naar een verdwenen kunstwerk, in 2019 uitgegeven door Querido/Fosfor, AV).

“Ik kan soms een nacht niet slapen van enthousiasme, ik ben onstuimig, ik ben veel. Ik overlaadde mijn man met kussen, maar als we ruzie hadden smeet ik net zo goed een heel servies aan diggelen. Hij kon me op een bepaalde manier wel aan, al heb ik hem ook eens horen vragen of ik voortaan niet gewoon één bord kapot zou willen gooien.”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

“Natuurlijk ben ik wel eens jaloers op vriendinnen die na een gezellig avondje stappen teruggaan naar hun partners. Ik moet naar dat lege huis. Mijn man is dood. En toch duurt het maar even voordat mijn hart weer helder wordt. Ik ben hooguit vijf minuten jaloers, daarna is het over en voel ik me vooral dankbaar. Dankbaar voor André, die me wist te temmen. Dankbaar voor onze dochter – het mooiste cadeau dat ik ooit van hem heb gekregen – die laatst tegen me zei dat ze toch zó’n mooie dag had beleefd… Dat ze het licht kan zien. Dat ze gelukkig is. Er is, ondanks de pijn, zoveel waar ik me gelukkig mee kan prijzen. Ik kom uit de armoede. Lange tijd was voor mij juffrouw op een Roemeense basisschool worden het hoogst haalbare. Ik heb hard gewerkt, wilde mezelf bewijzen – en dat wil ik nog steeds – maar uiteindelijk ligt alles toch al vast. De oude Grieken hadden daar een mooie zin voor: het ontwijken van het lot betekent de vervulling ervan. Dit is mijn leven. Hier moet ik het mee doen.”

Gedichten en verhalen

Mira Feticu (Breaza, Roemenië, 1973) debuteerde in 1993 met gedichten en brak in 2001 door met een verhalenbundel. Haar huwelijk bracht haar naar Nederland waar ze al snel in het Nederlands ging schrijven. Van haar roman Al mijn vaders, uit 2019, werd een toneelstuk gemaakt waarvoor de schrijfster zelf de planken opging. Onlangs verscheen bij uitgeverij De Geus Feticu’s lofzang op de bibliotheek: Geheugen, geschiedenis, beschaving.