Direct naar artikelinhoud
Ook als Nederlands-Aziatische ‘modelminderheid’ heb ik last van racisme en machtsmisbruik
EssayHollandse droom

Ook als Nederlands-Aziatische ‘modelminderheid’ heb ik last van racisme en machtsmisbruik

Beeld Kwennie Cheng

Als Aziatische Nederlander, schrijft Reza Kartosen-Wong, behoort hij tot een modelminderheid. Maar hard werken, vriendelijk glimlachen en zijn bestek van buiten naar binnen gebruiken, blijkt geen magisch schild tegen machtsmisbruik en institutioneel racisme in Nederland. ‘In míjn Nederland.’

Die vroege voorjaarsochtend in 2006 staat voor altijd in mijn geheugen gegrift. Op Schiphol, aan het einde van de slurf die mijn net uit Hongkong aangekomen vliegtuig met de aankomsthal verbond, spatte de Hollandse Droom die mij was beloofd in mijn gezicht uiteen.

Mijn vlucht werd opgewacht door norse douaniers die de paspoorten van mij en een stuk of tien andere reizigers innamen. We werden bij elkaar gedreven en moesten onder bewaking wachten tot de 747 de laatste passagier had uitgespuugd. De langslopende passagiers, naast wie we twaalf uur hadden gezeten en met wie we tijdens de vlucht een praatje hadden gemaakt, bekeken ons nu vol minachting en afkeer. Alsof we criminelen waren, of erger, terroristen. Onze lichamen figureerden in hun spectacle of the Other.

Ook als Nederlands-Aziatische ‘modelminderheid’ heb ik last van racisme en machtsmisbruik

Reza Kartosen-Wong (1973) is schrijver en docent media en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde op onderzoek naar de mediaconsumptie en identiteitsvorming van Aziatische Nederlanders. Met zijn vrouw schreef hij de prentenboeken Waar is mijn noedelsoep?!? en Gebakken rijst met van alles en nog wat!!!

Ik kon me nergens verschuilen. Ik schaamde me. Voelde me viezig. Niks terrorisme. Het ging niet eens om drugs of bedreigde diersoorten. De douaniers waren op jacht naar reizigers die namaakmerkkleding, elektronica of illegale cd’s hadden meegenomen. Dat vonden ze urgent genoeg om, tegen de wet in, passagiersgegevens op te vragen bij de luchtvaartmaatschappij. Ik keek rond en zag dat al mijn lotgenoten bruin ­waren. Na lang aandringen vertelde een douanier dat we op de lijst stonden omdat we ‘voldeden aan een profiel’: we waren in een korte periode verschillende keren naar Azië gereisd.

Voldoen aan het profiel

Maar de witte Nederlanders die in de lounge op het vliegveld van Hongkong luidruchtig spraken over allerlei reizen die ze die maand hadden gemaakt, die vaker dan ik hadden gereisd, die dus ook voldeden aan ‘het profiel’, díe stonden niet op de lijst. Ook niet op de lijst: de witte partner van een Aziatisch-Nederlandse vrouw die daar wél op stond.

Onder gewapende begeleiding werden we naar de bagagehal gebracht. De douaniers waren dronken van de macht die hen in staat stelde om onze bruine lichamen, die geen kant op konden, snauwend te dirigeren. En terwijl zij druk bezig waren met ons, onze koffers, onze levens, liepen een paar witte mannen die op het vliegveld van Hongkong nog iPods en andere gadgets hadden gekocht, rustig via ‘niets aan te geven’ naar de uitgang.

Mijn grondig overhoop gehaalde koffer moest ik zelf weer inpakken. Voor de onterechte, onbeschofte behandeling boden de douaniers mij geen excuses aan – vanzelfsprekend. Welkom thuis in Nederland.

Dubbel zo hard gewerkt

Ik was geschokt, trilde van woede. Niet eerder had ik me zo kwetsbaar en verslagen gevoeld, zo vernederd en bedrogen. Jarenlang had ik dubbel zo hard gewerkt, vriendelijk geglimlacht en keurig Algemeen Nederlands gesproken om Jan en alleman gerust te stellen, mijn bestek van buiten naar binnen gebruikt, kortom, was ik een modelminderheid geweest.

Maar dat vormde geen magisch schild tegen machtsmisbruik, etnisch profileren en institutioneel racisme in Nederland, in mijn Nederland. Ik mocht uiteindelijk gaan, maar de douaniers hadden me duidelijk gemaakt: voel je niet te vrij, dit is niet je thuis, vriend. Op die vroege voorjaarsochtend in 2006 was ik geen Nederlander maar een bruine Ander. Niemand zag dat ik een ­modelminderheid was.

Hoe naïef kon ik zijn? Ik had duidelijk niets geleerd van mijn jaarlijkse familietrips naar Californië. Daar had ik kunnen zien wat het betekent om als modelminderheid te worden beschouwd. En wat het niet betekent. In de VS wordt het concept model minority al sinds de jaren zestig gebruikt om etnische, culturele of religieuze ‘minderheden’ te beschrijven die het vergeleken met ­andere minderheden goed doen qua opleiding, werk en inkomen. Minderheden die wat dat aangaat in de buurt komen van de heersende norm: de witte christelijke Amerikaan. Die goed zijn ‘geïntegreerd’, of eigenlijk ­geassimileerd. In de VS betreft het met name Aziatische Amerikanen.

Aversie tegen Aziatische Amerikanen

Ik had ook kunnen zien dat het label modelminderheid Aziatische Amerikanen niet beschermt tegen ­uitsluiting, achterstelling en rassendiscriminatie door instituten en individuen. Sterker, het modelminderheden-discours draagt bij aan aversie tegen Aziatische Amerikanen. Onder witte Amerikanen die zich bedreigd voelen door Aziatische Amerikanen die hen voorbijstreven. Maar ook onder zwarte Amerikanen die nog meer in een hoek worden gedreven en het gevoel hebben dat Aziatische Amerikanen worden voorgetrokken.

Aversie tegen Aziatische Amerikanen
Beeld Kwennie Cheng

Dát is wat het modelminderheden-discours doet: het zet etnische minderheidsgroepen tegen elkaar op en houdt de witte gevestigde orde in het zadel en buiten schot. Het is een effectief verdeel- en heersinstrument. Ook dat had ik al lang geleden kunnen zien, tijdens de rellen in Los Angeles in 1992, die uitbraken na de absurde vrijspraak van witte agenten die de zwarte Rodney King hadden afgetuigd alsof Ku Klux Klan-lynchpartijen nog business as usual waren.

Een grote politiemacht beschermde witte buurten als Bel-Air, maar de inwoners van Koreatown werden aan hun lot overgelaten. Terwijl de restaurants, winkels en huizen van Koreaanse Amerikanen werden vernield, keken brandweer en politie van een afstand toe. Koreaanse Amerikanen moesten hun wijk zelf verdedigen tegen de relschoppers.

Kanonnenvoer

Media en politici frameden dit als een strijd tussen ‘hardwerkende Aziatisch-Amerikaanse modelminderheden’ en ‘jaloerse, wraakzuchtige, criminele zwarte Amerikanen’. De allesbepalende rol van institutioneel racisme en witte beleidsmakers, politici en agenten werd slinks verhuld. Het witte establishment gebruikte Aziatische Amerikanen op straat en in het mainstream ­discours als kanonnenvoer. Ondanks hun verdiensten blijven Aziatische Amerikanen eeuwige buitenlanders. In het beste geval bereiken ze de status van honorary whites, ‘ere-witte Amerikanen’, om ze te onderscheiden van met name zwarte Amerikanen. Maar gelijk aan witte Amerikanen worden ze nooit. Amerikaanse wetenschappers spreken daarom van de model minority myth.

Het idee van de modelminderheid is onderdeel van een breder discours over ras, etniciteit en belonging. Het is een construct om bestaande raciale hiërarchieën en vooroordelen te legitimeren en in stand te houden, om te bepalen wie er hier thuishoort en wie niet.

Daarnaast fungeert het als een rookgordijn dat de structurele ongelijkheden in de samenleving en zij die daarvoor verantwoordelijk zijn uit het zicht houdt. De boodschap is helder: dat veel zwarte Amerikanen in armoede leven ligt aan henzelf en niet aan structureel en institutioneel racisme, want kijk hoe goed Aziatische Amerikanen het doen in ons ‘post-raciale Amerika’.

‘Goede’, ‘succesvolle’ migranten

Ook in Nederland zorgt het modelminderhedendiscours voor een opdeling in ‘goede’ en ‘slechte’ migranten op basis van etniciteit, afkomst en religie. Hier worden ­Aziatische Nederlanders en sinds kort ook Iraanse Nederlanders (alleen zij die de hoofddoek afwijzen) gezien en besproken als ‘goede’, ‘succesvolle’ migranten en ­Marokkaanse/islamitische Nederlanders als ‘slechte’, ‘niet-geïntegreerde’. Zo wordt de afkeer van die laatste groep gelegitimeerd.

Die geracialiseerde opdeling komt terug in het onderscheid dat media, overheid en samenleving maken tussen Oekraïense en Syrische vluchtelingen. En in het abjecte idee dat we migranten, mensen dus, moeten beoordelen op hun economische waarde voor Nederland. Zelfs de alumnivereniging van mijn eigen universiteit normaliseerde dat idee. Ze nodigde econoom Joop Hartog uit om te spreken over zijn onderzoek naar ‘de kosten en baten van migratie’, waaruit zou blijken dat vooral migranten uit Afrika en Latijns-Amerika ons land niets opleveren. Onderzoek dat door een extreemrechtse partij is gefinancierd. In Trouw was Babah Tarawally er terecht zeer kritisch over.

Maar ook genoeg Nederlanders met een migratieachtergrond internaliseren en reproduceren het modelminderhedendiscours. Schrijver Lale Gül deed het in haar ­column in Het Parool. Om te bewijzen dat racisme en moslimhaat van anti-vluchtelingendemonstranten geen racisme en moslimhaat zijn, voert ze een vriend op die stelt dat Vietnamezen, Chinezen, Indonesiërs en Surinamers er ook niet Nederlands uitzien, maar wel als volle Nederlander worden beschouwd.

‘Geruisloze integratie’

En dat ‘vocale minderheden met sterke meningen die haaks staan op wat de meeste Nederlanders geloven als lastiger worden ervaren’. Dat migranten uit landen als Marokko en Syrië te maken hebben met afkeer en uitsluiting, is haar punt, ligt aan hun cultuur en henzelf, aan hun essentie, niet aan xeno- en islamofobie gevoed door (sociale) media en (radicaal)rechtse politici. De ‘geruisloze integratie’ van migranten uit Azië zou dit aantonen.

Over de ruggen van Aziatische Nederlanders worden zo racisme en moslimhaat gerechtvaardigd.

Het totale gebrek aan historische kennis en inzicht in de multiculturele Nederlandse samenleving is stuitend. Welke geruisloze integratie van Aziatische Nederlanders? Zijn we het racisme waarmee Indische Nederlanders hier werden verwelkomd vergeten? De structurele uitbuiting en achterstelling van Indische families zoals die van mijn moeder door de Nederlandse Staat?

Of hoe jongemannen zoals mijn Indonesische vader werden geweigerd in discotheken? Hoe mijn Indiase opa – die in de Tweede Wereldoorlog nota bene vrijwillig en met gevaar voor eigen leven had gestreden voor de ­vrijheid en veiligheid van Nederlanders – hier minder ­salaris en doorgroeimogelijkheden kreeg dan witte collega’s? Dat mijn Chinees-Nederlandse vrouw met mijn zoontje aan haar hand op straat voor ‘kutchinees’ wordt uitgemaakt?

Ze werken hard en klagen niet

Onze ouders en grootouders, die eerste generatie migranten, wisten dat ze om hun kleur en afkomst slechter werden behandeld. Het deed hen pijn, maar ze zeiden er niets van, hielden zich stil. Dáárom worden ze als modelminderheden gezien. Aziatische Nederlanders zijn goed geïntegreerde migranten: ze werken hard, klagen niet en zijn onzichtbaar, is het heersende idee.

En Aziatische Nederlanders internaliseren dat idee. Dit zogenaamd positieve label levert hen namelijk privileges op ten opzichte van andere etnische groepen. Maar nu Aziatische Nederlanders het qua opleiding, werk en inkomen vaak beter doen dan hun ouders en grootouders, merken ze dat het idee van de modelminderheid een mythe is. Nog steeds worden ze niet beschouwd als ‘echte’ Nederlanders, maar als een exotische Ander.

Ze werken hard en klagen niet
Beeld Kwennie Cheng

In media en cultuur worden ze vooral gestigmatiseerd en gestereotypeerd, als ze al in beeld zijn. En dan zijn er de alledaagse microagressies en het openlijk anti-Aziatisch racisme die sinds corona explosief zijn toegenomen. Zeggen Aziatische Nederlanders daar wat van, dan worden ze niet serieus genomen of zelfs geconfronteerd met nóg meer racistische bagger. Het label modelminderheid biedt ook in Nederland geen bescherming.

De ervaringen van Aziatische Nederlanders sluiten aan op het recente SCP-rapport Gevestigd, maar niet thuis. Kinderen van migranten doen het sociaaleconomisch beter dan hun ouders, maar ervaren vaker discriminatie,, aldus het SCP. Opvallend: Aziatische Nederlanders zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Wellicht gelooft het SCP ook in de mythe van de stille, onzichtbare Aziatisch-Nederlandse modelminderheid.

Ik heb me laten gijzelen en misbruiken

Dat ik me jarenlang heb laten verleiden door de mythe van de modelminderheid en de Hollandse Droom, me daardoor heb laten gijzelen en misbruiken, is tot daaraan toe. Maar nu heb ik twee jonge kinderen en zal ik er alles aan doen om hen te behoeden voor die pijn van het uiteenspatten van hun Hollandse Droom.

Ik kan niet voorkomen dat hun bruine lichamen ‘willekeurig’ aan de kant worden gezet, uit de rij worden gehaald, extra gecontroleerd en gefouilleerd door de kinderen van de douaniers die mij keihard lieten ontwaken uit mijn Hollandse Droom. Maar ik kan er wel voor zorgen dat ze zich niet laten misleiden en misbruiken door die Droom en de vanzelfsprekend en redelijk lijkende toegangseisen die de Droom aan hen stelt.

Ik zal hen helpen om die Droom door te prikken, te deconstrueren, af te wijzen. ‘Wees een hardwerkende, onzichtbare modelminderheid’, dicteert de Droom. Dat nooit. Ik zal mijn zoons leren om deze onderdrukkende toegangseis te vertrappen. Zij worden niemands modelminderheid. Zij worden niet gereduceerd tot dubbel zo hard werkende radartjes in een neoliberale machine die nooit onrecht aankaarten en kritiek uiten op de Nederlandse samenleving; zij worden niet gereduceerd tot objecten zonder stem.

Hun zijn is voldoende om hier thuis te horen, om zich hier thuis te voelen en te mogen voelen. ‘Ik ben niet jouw modelminderheid’ zullen zij me nazeggen. En ik zal glimmen van trots. Trots dat zij het beter doen dan ik, dat zij Nederlandser zijn dan ik.

Discriminatie tegen Nederlanders met een Aziatische achtergrond is wijdverbreid, maar diep verborgen.

Sinds vorige week prijkt er op de lijst van Nederlands immaterieel erfgoed een nieuwe toevoeging: het slurpen van de glazige zetmeelpap papeda, een gebruik van Molukse oorsprong. In het rijtje van tradities die Nederland koestert, staat die nu zij aan zij met onder meer de handmatige productie van klompen en Staphorster stipwerk.

Die traditie hoort erbij, wil dat zeggen. Bij ons. Zo’n zelfde gevoel van inclusie spreekt uit de manier waarop het Centraal Bureau voor de Statistiek tot februari dit jaar de bevolking indeelde naar herkomst. Voor migranten hanteerde het CBS twee categorieën: westers en niet-westers. En, verrassend genoeg, mensen met Indonesische of Japanse wortels vielen in die eerste categorie: westers, en mensen met Vietnamese of Maleisische roots dan weer niet. Het CBS heeft zijn indeling overigens dit jaar aangepast.

Maar toch. Aziatische Nederlanders, zo zou je kunnen denken, zijn geruisloos een onderdeel van de Nederlandse samenleving geworden. Ze halen zelden het nieuws. Het gaat om ruim een miljoen mensen, volgens cijfers van het CBS, en ze komen uit vele verschillende landen die soms duizenden kilometers uit elkaar liggen. Ongeveer een derde van hen heeft een Indonesische en/of Indische achtergrond en zo’n 45 procent is van de tweede generatie. Die zijn dus in Nederland geboren en getogen. Net als dat nieuwe immateriële erfgoed horen zij bij Nederland.

Kijk de documentaire Hanky Panky Goodbye terug, dit najaar uitgezonden bij KRO-NCRV, en je ziet een ander verhaal. Maakster Roosmarijn Wind toont hoe die grote, zeer gevarieerde groep van Aziatische Nederlanders wordt gereduceerd tot één collectief: ‘spleetoog’. Geen deel van ons, maar anders. En hoe pijnlijk het is dat klassen in het hele land jarige kindjes al jarenlang uit volle borst ‘Hanky panky Shanghai’ toezingen, terwijl ze met hun wijsvingers de oogleden omhoogtrekken. Zich van geen kwaad bewust.

Scheldwoorden 

Sinds de uitbraak van de corona-epidemie, die als eerste in China de kop opstak, nam de afkeer van Aziatische Nederlanders toe. Ze kregen de meest vreselijke scheldwoorden naar het hoofd geslingerd. De verspreiding van het virus was hun schuld. Nooit eerder deden zoveel Aziatische Nederlanders een melding van discriminatie.

Maar nieuw was die haat niet, bleek uit een onderzoek van het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) uit 2021 onder Oost-Aziatische Nederlanders. Die meldden dat uitgescholden worden altijd al wekelijkse of maandelijkse kost was. Alleen horen we er zelden over, zei KIS-onderzoeker Joey Poerwoatmodjo in deze krant. Wellicht ‘omdat het beeld bestaat dat Aziatische gemeenschappen op sociaal-economisch gebied goed zijn geïntegreerd. Daardoor is misschien het idee ontstaan dat onderzoek naar discriminatie niet nodig is.’

Lees ook:

Wat moet je nog doen om als Nederlander beschouwd te worden?

Het wordt de integratieparadox genoemd: Wie meer integreert en participeert in de Nederlandse samenleving, wordt paradoxaal genoeg meer blootgesteld aan uitsluiting.