Terug naar de krant

Conny van Bentum: ‘Topsport is voor te veel mensen beschadigend geweest’

Leeslijst interview

Grensoverschrijdend gedrag Conny van Bentum werd na een succesvolle zwemcarrière huisarts en begeleider van nationale sportteams. Als vertrouwenspersoon grensoverschrijdend gedrag zag ze bovendien de gevaren van topsport. „Misbruik gaat geleidelijk, en sporters willen altijd de grens opzoeken.”

Leeslijst

Veertien jaar was Conny van Bentum toen ze als zwemster naar de Olympische Spelen van Moskou (1980) ging. Haar vader was een paar jaar daarvoor na een lang ziekbed overleden, haar moeder zorgde voor de drie andere kinderen. Een streng gereformeerd gezin uit Barneveld. Dat zij zwom werd geaccepteerd, maar niet op zondag en het was ook niet de bedoeling dat ze ermee te koop liep. Zelden zat iemand van het gezin op de tribune. Haar moeder heeft nooit een EK, WK of Olympische Spelen gezien.

Ze ging dus alleen met de begeleiders van de zwemploeg naar Moskou. Kwetsbaar, ja, dat vindt ze terugkijkend ook. Eigenlijk besefte ze dat pas toen haar eigen dochter veertien werd. „Als je er middenin zit, is het allemaal normaal. Maar toen mijn dochter die leeftijd had, ben ik gaan nadenken over de cruciale rol van begeleiders in de topsport. Ik heb veel geluk gehad met mijn coaches en de mensen om me heen”, vertelt Van Bentum in de bosrijke tuin van haar huis in Hollandsche Rading.

Dat gesprek was voor de EK zwemmen in Rome, waar Conny van Bentum (57) deze week – als teamarts van de zwemploeg – terugkeerde in het Stadio Olimpico del Nuoto. 39 jaar geleden haalde ze daar als zwemster twee zilveren en vier bronzen medailles tijdens de EK. Een klein succes in een rijke zwemcarrière, waarin ze ook een bronzen en twee zilveren medailles won tijdens drie verschillende Olympische Spelen en talloze nationale titels.

Na haar carrière werd ze huisarts in Amersfoort en sindsdien is ze ook medisch begeleider van verschillende nationale sportteams. Lange tijd de hockeyselecties en nu de zwemploeg. In die rol ziet ze hoe veeleisend topsport is geworden. Dat mensen gek kunnen worden van de druk, de verwachtingen, opgelegd door zichzelf of coaches.

Verbaasd is Conny van Bentum niet dat juist de topsport regelmatig wordt geconfronteerd met kwesties rond grensoverschrijdend gedrag. In het turnen bijvoorbeeld en bij de vrouwenploeg. Deze week nog kwam over het triatlon een rapport naar buiten waaruit blijkt dat er op het nationaal trainingscentrum jarenlang een angstcultuur heerste waarbij roddelen, buitensluiten en pestgedrag leidde tot „gevoelens van diepe eenzaamheid” bij meerdere atleten. Vaak was het bij de verschillende affaires zo dat trainers de sporters die ze onder hun hoede hadden vernederden en kleineerden – alles voor succes.

Lees ook uitgehongerd en genegeerd
Oud-turnsters Danila Koster (links) en Petra Witjes praten met Kamerleden over hun ervaringen.

Ze weet hoe het kan gaan, als sporters langzaam terechtkomen in een onveilige omgeving en zichzelf daar niet meer uit weten te krijgen. Van Bentum werd rond de eeuwwisseling door sportkoepel NOC-NSF gevraagd als vertrouwenspersoon grensoverschrijdend gedrag. Die functie was bedacht vanwege een schandaal in de judowereld.

Van Bentum: „Dat er vertrouwenspersonen kwamen was toen min of meer voor de bühne, want slachtoffers werden toen nog te vaak met de nek aangekeken. Je moest je niet zo aanstellen, vonden veel mensen. Je had toch een goed leven als topsporter? Nou, dat is zeker zo, maar er kan ook een andere kant zijn. Ik heb in die rol geleerd dat het veel subtieler gaat. Je kunt als jonge topsporter ongelofelijk kwetsbaar zijn.”

U was zelf al heel jong succesvol, moest op eigen benen staan, terwijl het thuis niet makkelijk was. Hoe kijkt u op die periode terug?

„Mijn vader is eigenlijk mijn hele leven ziek geweest. Hij had darmkanker, het kwam een paar keer terug. Toen ik tien jaar was, overleed hij. Mijn moeder was een intelligente vrouw, maar we hadden een heel traditioneel gezin. Ze had nauwelijks scholing gehad, geen rijbewijs. Ze moest het thuis draaiende houden. Misschien nog wel meer dan thuis vond ik in het zwemmen een familie. Ik heb geluk gehad dat er daar mensen waren voor wie mijn welzijn het belangrijkste was. Die me naar huis brachten na een training, zorgden dat ik me geborgen voelde.”

Een moeilijke positie voor een meisje van veertien jaar.

„Absoluut. Ik kan me niet vóórstellen dat ik mijn kind alleen met een zwemploeg naar een internationaal toernooi zou hebben gestuurd. Maar ik heb dat toen nooit zo ervaren. Toen mijn dochter die leeftijd kreeg, leefden mijn ouders niet meer. Ik heb ze nooit kunnen vragen hoe ze dat hebben ervaren.”

Voelde u zich altijd veilig in de topsport?

„Eén periode, voor de Spelen van 1984, had ik een coach die van mentale spelletjes hield. Machtsspelletjes speelde. Hij negeerde je als iets hem niet zinde, zorgde ervoor dat mijn clubcoach bij me werd weggehouden. Verder dan dat ging het niet, maar mijn prestaties hebben er wel onder geleden. Dat waren geen veilige voorwaarden om aan sport te doen. Ik heb veel geleerd van de zeven jaar dat ik vertrouwenspersoon grensoverschrijdend gedrag was voor NOC-NSF. Het is nu een gigantisch thema natuurlijk, maar het is er altijd geweest. Machtsmisbruik, seksueel misbruik – het zal nooit honderd procent te voorkomen zijn. Maar we kunnen in de topsport nog wel stappen zetten om de veiligheid en het welzijn van sporters te vergroten.”

Waar liggen de risico’s in de topsport?

„In de judoaffaire in de jaren negentig zag je nog totale victim blaming. Het was heel dapper van de slachtoffers om naar buiten te treden, maar ze werden verguisd. Waarom kom je er nu pas mee? Waarom dééd je er dan niks aan? Dat werd geroepen. Maar als je weet hoe dit soort misbruik werkt, dan begrijp je het zó goed. Punt is: je zit in een totale afhankelijkheidspositie. In het judo, maar ook bij de turnaffaire, gaat het om coaches die jou succes kunnen bezorgen. Als je je mond opendoet, kun je de Olympische Spelen vergeten – terwijl je daar vijftien jaar voor hebt getraind. Misbruik gebeurt ook niet op dag één. Het gaat geleidelijk. Heel langzaam kom je vast te zitten. Je omgeving wordt van je geïsoleerd. En steeds denk je: ja, maar die coach heeft ook goede kanten, ik kan wél succesvol worden. Of je wordt zo klein gemaakt dat je aan jezelf gaat twijfelen. Dat je denkt: het zal wel aan mij liggen. Je ziet het in de verhalen van turnsters. Ze lieten zich uitschelden en vernederen, gingen proberen te voorkomen dat ze ongesteld werden – allemaal om hun coach te pleasen.”

Het gevaar van succesvol willen zijn.

„Het kan ongezonde vormen aannemen. In mijn ogen zijn topsporters extra kwetsbaar omdat ze bereid zijn allerlei grenzen over te gaan. Ze hebben zo’n drive dat ze alles willen doen voor succes op de korte termijn. Hockeyen met een gebroken hand? Afvallen omdat je dan even beter bent? Doen ze gewoon – ook al zegt een stemmetje dat het niet helemaal oké is. Topsporters cijferen zichzelf weg en dat is in zichzelf heel kwetsbaar.”

Hoe kan grensoverschrijdend gedrag worden voorkomen?

„Nooit helemaal, vrees ik. Maar samen kunnen we veel doen. Bonden, technisch directeuren, coaches, fysio’s, psychologen. Vraag je af welk klimaat je wil creëren binnen jouw sport. Voelen sporters, stafleden, ouders van jeugdsporters zich vrij hun mond open te doen?

„Wij als artsen kunnen ook een belangrijke rol spelen. De arts heeft bij uitstek de positie om een gezonde cultuur te bewaken en te signaleren of grensoverschrijdend gedrag dreigt. Als arts ben je relatief neutraal, want je maakt geen selectie of opstelling. Je hebt beroepsgeheim. Uitgangspunt is dat je het beste met de sporter voor hebt en dan mag het niet zo zijn dat mensen ernstig beschadigd raken.”

Wat zijn alarmsignalen die wijzen op een verziekte cultuur?

„Als mensen dus niet vrijuit durven praten, maar ook als je ziet dat een coach te weinig afstand houdt tot iemands privéleven bijvoorbeeld. Of als een coach de arts buitenspel wil zetten. Dat is niet oké. Een arts móét weten hoe de sporter zich voelt, diegene in de ogen kunnen kijken. Het gaat net als in de huisartsenpraktijk. Ik moet als huisarts tien keer een oor bekijken of eczeem behandelen, en de elfde keer zegt een patiënt: mijn man slaat me. Dan is er een vertrouwensband. Dat moet je kunnen opbouwen met zwemmers, of hockeyers. De coach mag daar niet tussen gaan staan.”

Heeft u dat meegemaakt?

Ze lacht. „Ik heb alles meegemaakt.”

Hoe zorgt u ervoor dat u niet aan de kant wordt geschoven door een coach?

„Het zou me nu waarschijnlijk niet meer gebeuren. Dat is anders als je begint. Ik ben 57 jaar en niet afhankelijk van de sport voor mijn broodwinning. Ik ben niemands puppet meer, geen marionet. En anders ga ik weg. Dat klinkt simpel en stoer, maar dat had ik heus niet toen ik net begon. Nu wel. I take no shit, zeggen ze in de Verenigde Staten. Beetje plat, maar het dekt wel de lading.”

U kunt dat nu, maar jonge artsen of fysio’s zitten in een lastigere positie.

„Voor hen is het veel moeilijker. Heel belangrijk: veel medici zijn afhankelijk van de sport. Dan heb je de neiging om je eerder aan een coach aan te passen, iets te slikken. Heel ingewikkeld. Dat is een van de redenen dat het zo lang mis kan gaan in een sport zonder dat iemand iets doet. Kijk naar het turnen. Tien jaar meldingen en toen gebeurde er pas iets. Ik heb gezwommen op de Universiteit van Californië, in Berkeley – daar is een coach bij de vrouwen op non-actief gesteld in verband met een angstcultuur. Die vrouw heeft daar twintig jaar gewerkt. Ook daar zijn eerder signalen afgegeven, maar ze was ook heel succesvol. Je zag dat ook bij de vrouwenhockeyploeg de laatste jaren.”

Lees ook deze reconstructie
Interim-coach Jamilon Mülders met zijn team, dat zaterdag aan het WK begint.

U was zelf ook arts bij de hockeyploeg van Alyson Annan, waarover afgelopen jaar bekend is geworden dat er een angstcultuur heerste.

„Even nadenken over wat ik kan zeggen.”

Ze laat een stilte vallen.

„Ik vind het verschrikkelijk om te lezen hoe rot sommige meiden in dat team zich hebben gevoeld. Als ik lees dat er mensen zijn gekleineerd, uitgelachen, dat sporters depressief en somber uit de Olympische Spelen kwamen … Zo mag het niet zijn.

„Toen Alyson bondscoach was, werkte ik al vijf jaar als arts bij de vrouwen. Ik kende die sporters goed. Met Alyson heb ik maar negen maanden gewerkt, toen ben ik weggegaan. Daarna was zij nog vijf jaar bondscoach. Dus ik heb geen recht van spreken over de laatste vijf jaar. Tegelijkertijd ben ik niet voor niks weggegaan. Dat was geen toeval. Daar wil ik het even bij laten.”

U zei net: als arts ben je in de positie om te signaleren dat het verkeerd gaat. In het ideale geval grijpt de arts dat aan om er iets aan te doen.

„Wat kan ik daar nu over zeggen … Als mensen vinden dat ik niet goed functioneer, hoop ik dat ze dat tegen mij zeggen, en dat niet in de pers doen. Dus ik ben ook niet van plan om dat zelf te gaan doen over anderen. Andersom kan ik wel zeggen dat ik het bij elke coach heb aangegeven als ik vond dat er zaken verkeerd gingen, als de cultuur niet in orde was. Dus dat heb ik ook gedaan.”

Blijkbaar is het in de jaren na uw vertrek niet ten goede gekeerd bij de vrouwenhockeyploeg.

Ze knikt. „Mh-mh …”

Wat kan een arts dan doen om werkelijk iets te veranderen binnen een ploeg?

„Stap één is altijd om het binnen het team zelf bespreekbaar te maken. Dat kun je nog eens doen en nog eens. Als dat niet werkt, zijn er nog twee opties: het hogerop melden of zelf vertrekken, omdat je je er niet meer mee kunt verenigen.”

Dan laat je de sporters achter in die onveilige cultuur en stap je er als arts zelf uit.

„Ja, maar dat kan de ultieme consequentie zijn. Je moet wel jezelf in de spiegel aan kunnen blijven kijken.”

Bestaat de gezonde topsportcultuur wel?

„Ik geloof daar100 procent in. Het kan echt. Ik vind het onzin als mensen roepen dat topsport nu eenmaal hard is. De vrouwenhockeyers hebben het laten zien. Ze zijn kortgeleden wereldkampioen geworden met een nieuwe coach, die als hoogste doel had om de cultuur weer goed te krijgen. Ik denk dat je in de topsport keihard kunt zijn op functie – op tijd komen, spullen op orde hebben, zorgen dat je fit bent. Dat moet zelfs. Anders haal je dat belachelijk hoge niveau niet. Maar je moet altijd het gevoel houden dat je er mag zijn als persoon.”

Heeft u dat altijd zo gevoeld tijdens uw sportcarrière?

„Dat denk ik wel. Maar ik was dertien jaar, hè. Toen was ik echt nog een heel braaf, gereformeerd meisje. Héél bescheiden. Serieus en verlegen. Dat was toen mezelf. Daarna heb ik me ontplooid. Ik heb twee jaar in de VS gezwommen en gestudeerd. Daarna was ik niet meer verlegen. Die Nederlandse coach die machtsspelletjes speelde, was er trouwens na die periode in de VS ook nog, maar ik trok me er toen niets meer van aan. Daar was ik toen te sterk voor.”

Foto Dieuwertje Bravenboer

Door de jaren in het buitenland.

„Ik was alleen, maar het heeft me als persoon heel veel gebracht.”

Daarna was u niet meer het bescheiden, gereformeerde meisje?

„Zeker niet.”

Ook niet meer gelovig?

„Nee, ook niet meer.”

Door die tijd in de Verenigde Staten?

„Dat was wat later. Er gebeuren ook dingen in je leven …”

Ze valt weer even stil.

„Ons eerste kind is kort na de geboorte overleden … Ik kon niet zien waar dat goed voor was. Dat je als baby zo kort na je geboorte overlijdt. Dat was alleen maar wreed en fout. Ik dacht: er kán geen God zijn. Kláár was het. Klaar.”

Conny van Bentum loopt even naar binnen. Ze komt terug met koffie.

Verdriet is in de sport vaak van een heel andere orde. Verliezen, een blessure, net niet goed genoeg zijn. Is het moeilijk daar nu nog bij te komen?

„Nee, dat is niet moeilijker. Ik kan het natuurlijk veel beter relativeren. Maar ik weet ook nog goed hoeveel het voor je betekent als je er middenin zit. En wat een groot deel de sport is van je identiteit. Dat is tegenwoordig zorgwekkender dan vroeger. Het is nu heel moeilijk om ernaast te studeren. Je traint als zwemmer zes uur per dag en moet rusten. Er kan niks naast bestaan. Sport is alles. Je inkomen, je sociale netwerk, je identiteit. Het móét slagen. Er ligt dan ongelofelijk veel druk op. Dan valt de relativering wel eens weg. Sporters die niet goed presteren, denken vaak dat ze zich moeten schamen, dat ze falen. Nou, je hoeft je voor niks te schamen. Iedereen met commentaar staat daar niet, op het startblok. Wie zijn zij om jou te veroordelen?”

Relativeren wordt in topsport soms gezien als gevaarlijk.

„Je hebt als topsporter veel meer tegenvallers dan successen. Als je niet kunt relativeren, dan wordt het heel zwaar.”

We zijn in Nederland de afgelopen jaren juist heel erg gericht geweest op topprestaties. Sporters die in de top-10 van de wereld konden komen worden door NOC-NSF financieel gesteund, anderen veel minder.

„Ik vind het goed dat onder de nieuwe directeur topsport bij NOC-NSF [André Cats volgde begin dit jaar Maurits Hendriks op, red] opnieuw naar die balans wordt gekeken. Het is niet verkeerd om te streven naar het hoogste en beste. Maar je moet heel goed kijken naar de prijs die je ervoor betaalt.”

Wel laat, als je ziet hoeveel affaires met grensoverschrijdend gedrag er boven komen.

„Misschien wel. Maar blijkbaar was de tijd niet rijp om te luisteren naar sporters die het hebben meegemaakt. Er hebben veel mensen op de deur gebonsd. Op hun schouders staan we. We moeten naar hen luisteren en van ze leren, zodat topsport een verrijking kan zijn. Want dat kan het absoluut zijn, maar voor te veel mensen is het beschadigend geweest.”

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 20 augustus 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in