Direct naar artikelinhoud
interviewguido imbens

Tijdens filosofische gesprekken in de wasserette legde Nobellaureaat Guido Imbens de basis voor zijn economische theorie

Guido Imbens is de derde Nederlander die de Nobelprijs voor de Economie wint. Als jonge docenten spraken hij en medewinnaar Joshua Angrist elke zaterdag af bij de wasserette om filosofische gesprekken te voeren. Daar legden zij de basis voor een betere econometrie.

Nobelprijswinnaar Guido Imbens met zijn vrouw Susan Athey en hun drie kinderen Andrew, Sylvia en Carleton.Beeld EPA

Toen Guido Imbens nog hoogleraar was aan het door parkeerproblemen geteisterde Berkeley, kwam hij zo nu en dan in de verleiding om zijn auto ijskoud op de speciale parkeerplekken voor Nobelprijswinnaars te stationeren. Weliswaar was Imbens destijds geen Nobellaureaat, maar op de parkeerborden stond ‘Gereserveerd voor NL’. En ‘NL’ was de in Eindhoven en Deurne getogen econometrist met een Nederlands en Amerikaans paspoort ontegenzeggelijk wel.

‘Binnenkort ga ik naar Berkeley om een lezing te geven, misschien moet ik mijn auto dan eindelijk maar eens op een van die plekken neerzetten’, gniffelt de 58-jarige hoogleraar toegepaste econometrie van Stanford University, waar Nobelprijswinnaars geen parkeerprivileges hebben en Imbens op de fiets naar zijn werk gaat.

Sinds het de Nobelprijsjury maandag behaagde om Imbens om tien over twee ’s nachts wakker te bellen mag hij zich na de winst van Jan Tinbergen (1969) en Tjalling Koopmans (1975) de derde Nederlandse Nobellaureaat in de economie noemen. De voormalige Volkskrant-bezorger krijgt de bekroning en een kwart van het prijzengeld van bijna 1 miljoen euro voor zijn ‘methodologische bijdragen aan de analyse van oorzakelijke verbanden’. Hij deelt de Nobelprijs met zijn twee vrienden en collega’s David Card van Berkeley (de helft van het prijzengeld) en Joshua Angrist van het Massachusetts Institute of Technology (een kwart).

Imbens’ vrouw Susan gooide maandag in het holst van de nacht de slaapkamerdeuren van hun puberkinderen Carleton, Andrew en Sylvia open met de boodschap: ‘Hij heeft gewonnen!’ Maar dat het zo zou lopen was helemaal niet voor de hand liggend. ‘We dachten eigenlijk niet dat mijn vader zou winnen’, verwoordde de 10-jarige Sylvia de communis opinio in huis. In de eerste plaats natuurlijk omdat het voor slechts weinig wetenschappers is weggelegd dat het landnummer 46 van Zweden in hun telefoonschermen oplicht.

Bovendien: als de Nobelprijs in huize Imbens zou vallen, zou het niet evident zijn of de pater of de mater familias de uitverkorene was. Ook Imbens’ vrouw Susan Athey (50), vier dagen voor de Nobelprijs van haar man nog benoemd tot voorzitter van de American Economic Association, staat al jaren te boek als Nobelprijs-kanshebber.

‘Mijn vrouw heeft veel meer prijzen gewonnen dan ik’, vertelt Imbens videobellend. Naast Imbens is een vijf maanden oude foto te zien van zijn zoon Andrew achter het schaakbord, ter ere van zijn allereerste winst op vader, die op zijn beurt als jongeling nog grootmeester Hein Donner versloeg tijdens een simultaanschaaktoernooi. ‘De Von Neumann Prize, de John Bates Clark Medal, de Jean-Jacques Laffont Prize’, somt hij op. ‘Allemaal zeer prestigieus, maar bij het grote publiek minder bekend.’

‘Het leuke is dat ik de Nobelprijs nu heb gewonnen, en niet pas op 70- of 80-jarige leeftijd, zoals meestal het geval is. Nu zijn mijn kinderen nog thuis.’ Zijn oudste zoon Carleton (17), examenkandidaat op de middelbare school, sloeg midden in de nacht aan het pannekoeken bakken om de Stanford-hulptroepen maandag een ontbijt te kunnen serveren. ‘Dat was zeer plezierig, om de prijs samen met de kinderen te kunnen vieren.’

Als jonge Harvard-professoren spraken u en mede-prijswinnaar Joshua Angrist begin jaren negentig elke zaterdag af bij de wasserette om tijdens het wassen van jullie spijkerbroeken en ondergoed grote levensvragen te bespreken. Welke vragen waren dat?

‘We spraken over artikelen die we hadden gelezen, en over welk economisch onderzoek interessant zou kunnen zijn. In die wasserette vormden we de ideeën die tot onze eerste artikelen zouden leiden. We voerden lange discussies over het feit dat veel van het empirisch onderzoek dat destijds in de economie werd gedaan niet heel geloofwaardig was.’

Hun wasserette-dialogen speelden zich af tijdens een geloofscrisis in de econometrie: de meetkundige onderafdeling van de economische wetenschap die gespecialiseerd is in het met behulp van wiskunde en statistiek analyseren van economische verschijnselen. In zijn artikel Let’s Take the Con Out of Econometrics – waarbij ‘con’ staat voor zwendel – had de Amerikaanse econoom Ed Leamer begin jaren tachtig de vloer aangeveegd met het empirisch kaliber van de econometrie.

Nu lijkt een discussie over econometrie voor niet-ingewijden – oftewel zeker 99,9 procent van de bevolking – waarschijnlijk van evenveel praktisch nut als de theologische disputen van weleer over de vraag of engelen mannelijk of vrouwelijk zijn, of hoeveel er op de punt van een naald kunnen dansen. Maar achter het abracadabra van wiskundige formules en statistisch jargon – ‘heteroscedasticiteit’, ‘coïntegrerende vectoren’ – schuilt een wetenschap die zich bezighoudt met een fundamentele vraag: hoe goed of slecht werkt economisch beleid? Dat een veertje in een vacuüm even snel valt als een kanonskogel kun je testen in een laboratorium, maar bij economische theorieën over pak ’m beet het minimumloon, immigratie of gezondheidszorg is dat lastig. Econometrie probeert daar zo goed en zo kwaad als het gaat een mouw aan te passen.

‘Dat artikel van Leamer maakte grote indruk. Hij schreef daarin dat bijna niemand het empirisch onderzoek in de economie vertrouwde, of preciezer gezegd: dat bijna niemand elkaars empirisch onderzoek vertrouwde. Toen Leamer begin jaren negentig een lezing aan Harvard gaf, stond Josh op. Hij zei dat hij het eens was met Leamers kritiek, maar dat het onderzoek van hem en jonge collega’s als David Card veel beter was. Ik was het daarmee eens, dat werk was inderdaad veel beter. Alleen had de professie destijds nog niet in de gaten dat wat Josh deed een fundamentele verandering was, die het economisch onderzoek veel geloofwaardiger maakte.’

In zijn proefschrift had Angrist zich het jaar ervoor gebogen over de vraag welk effect militaire dienst op iemands latere inkomen heeft. ‘Een moeilijke vraag, omdat mensen die in het leger dienen misschien op allerlei manieren verschillen van de rest van de bevolking, en daardoor lastig te vergelijken zijn – ze kunnen beter of slechter opgeleid zijn, gezonder of ongezonder, of meer of minder bereid risico te nemen in hun carrière, wat allemaal kan doorwerken in hun loon.’

Angrist, later getuige bij Imbens’ huwelijk, vond een originele oplossing in een ‘natuurlijk experiment’ dat de geschiedenis de wetenschap in de schoot had geworpen: de dienstplichtloterijen tijdens de Vietnamoorlog. In de loterij van 1969 werden geboortedata van Amerikanen in de dienstplichtige leeftijd bijvoorbeeld willekeurig aan de nummers 1 tot en met 365 gekoppeld – zo kreeg 14 september nummer 1, en 26 februari nummer 365. Wie een laag nummer had, liep grote kans naar Vietnam te moeten, terwijl nummers boven de 195 de dans ontsprongen. De enige variabele waarin de uitgekozen jongeren verschilden, was hun geboortedatum. Angrist vergeleek hun latere salarissen, en concludeerde dat Vietnamveteranen fors minder verdienden dan thuisgebleven generatiegenoten.

In dat licht ziet Imbens ook de prestaties waaraan hijzelf zijn Nobelprijs dankt. ‘Ik zie mijn bijdrage als het verbeteren van de methode voor het vinden van oorzakelijke verbanden.’ Bijvoorbeeld door, in een variant op Angrists onderzoek, samen met econometrist Wilbert van der Klaauw de inkomens van Nederlanders uit het volledig dienstplichtvrije geboortejaar 1959 te vergelijken met wel dienstplichtige lichtingen. De 59’ers bleken gemiddeld 5 procent meer te verdienen.

De twee andere Nederlandse winnaars

Jan Tinbergen (1903-1994), een van de aartsvaders van de econometrie en een groot voorbeeld voor Imbens, won in 1969 samen met Ragnar Frisch de eerste Nobelprijs voor de economie. Aan de Haagse econoom, de eerste naoorlogse directeur van het Centraal Planbureau, wordt onder meer de ‘Tinbergennorm’ toegeschreven, volgens welke het contraproductief zou zijn wanneer de best betaalden in een bedrijf meer dan vijf keer zoveel verdienen als de slechtst betaalden.

In 1975 ging de Nobelprijs voor de economie naar de in 1940 naar de Verenigde Staten geëmigreerde Tjalling Koopmans (1910-1985). De geboren ‘s-Gravelander, net als Tinbergen begonnen als wis- en natuurkundige, deelde de Nobelprijs met de Russische econoom Leonid Kantorovitsj voor hun theorieën over de optimale verdeling van schaarse hulpbronnen, in Koopmans’ geval bijvoorbeeld de beste routes voor vrachtschepen.

Of door een loterij in Massachusetts te gebruiken als surrogaat voor het basisinkomen. In deze loterij kregen de winnaars hun prijzengeld niet in een keer uitgekeerd, maar uitgesmeerd over vele jaren. ‘Het bleek dat winnaars iets minder gingen werken, maar niet heel veel minder. Zo’n loterij is een goedkope manier om te kijken wat de gevolgen zouden kunnen zijn van een ingrijpende wijziging in het sociale verzekeringsstelsel à la het basisinkomen. Mijn studie leverde een bijdrage aan die discussie, zonder dat het een definitief antwoord is.’

U sprak na het winnen van de Nobelprijs de wens uit dat uw kinderen u vanaf nu wat serieuzer gaan nemen. Hoe dat zo?

‘Wij voeren thuis geregeld hevige debatten aan de eettafel, en het is niet zo dat mijn vrouw en ik daarin noodzakelijkerwijs met overdreven veel respect bejegend worden. De kinderen hebben sterke meningen. Mijn zoon Andrew heeft in vergelijking met zijn ouders tamelijk libertaire opvattingen. Neem verenigingen van eigenaars: Andrew vindt het onzin dat die allerlei regels stellen, bijvoorbeeld over hoe wild een tuin mag zijn of in welke kleur bewoners hun huis schilderen. Die overtuiging heeft hij waarschijnlijk van zijn Nederlandse oma. Toen ik in Eindhoven op de lagere school zat, schilderde de woningbouwvereniging elk jaar onze voordeur geel. De dag erna verfde mijn moeder die weer zwart.’

Uw ouders hebben uw Nobelprijs niet meer mogen meemaken. Wat doet dat met u?

‘Mijn vader is in 2018 aan kanker overleden, mijn moeder begin dit jaar aan covid-19, nadat ze al langere tijd aan Alzheimer leed. Het is erg jammer dat ze dit missen. Ik sprak vanmorgen met mijn oom Fer, die in zijn dorp Prinsenbeek voortdurend door mensen wordt aangehouden op straat sinds ik de Nobelprijs heb gekregen. Hij vertelde tegen BN DeStem dat mijn vader heel trots zou zijn geweest. Dat deed me wel wat. Ik heb heel veel aan mijn ouders te danken gehad, ze hebben mij en mijn broer en zus altijd zeer gesteund, dus ik zie deze prijs ook als eerbetoon aan mijn vader en moeder.’

CV Guido Imbens (1963)

1975-1981: Peellandcollege in Deurne

1983: Kandidaats econometrie, Erasmus Universiteit Rotterdam

1986: Master economie en econometrie, universiteit van Hull

1991: PhD, Brown University

1990-1997: Universitair (hoofd)docent, Harvard

1997-2001: Economie-hoogleraar UCLA

2002-2006: Economie-hoogleraar Berkeley

2006-2012: Economie-hoogleraar Harvard

2012-nu: Hoogleraar economie en econometrie, Stanford