Direct naar artikelinhoud
Erik Jan Harmens.
Erik Jan Harmens

Ze keken angstig, vanwege de pandemie en de kleine lettertjes van de omboekgarantie

De zomervakantie maakt me altijd een beetje verdrietig. Dat komt door vroeger. We hadden nooit geld om op vakantie te gaan, mijn klasgenootjes wel. Die kwamen op de eerste dag van het nieuwe schooljaar vol verhalen terug. Ik had ook allemaal verhalen, alleen de mijne waren verzonnen. Gelukkig kon ik ze wel goed en geloofwaardig vertellen. Ik had met een kano gevaren, een berg beklommen en ik was van een honderd meter hoge duikplank gedoken. Niemand die het checkte.

In werkelijkheid was half juli de hele straat uitgelopen en bleven wij achter. De dagen waren zo leeg als mijn piekenpijp. Zo stil was het, je kon in de buurt een kanon afschieten. Daar had ik ook enorm veel behoefte aan, want iedereen zat in de Dordogne en wij keken op de bank naar de herhaling van de herhaling van Babbelonië.

Rijk ben ik nooit geworden, maar wel rijker dan mijn moeder. Vroeger hadden we ranja van het huismerk, nu koop ik Karvan Cévitam. Dat noem ik: vooruitgang. Toch word ik elk jaar rond deze tijd altijd even teruggeflitst naar het begin van de jaren tachtig en hoor ik weer de stilte in onze straat. Hoor ik mezelf tegen mijn moeder zeggen: “Ik verveel me.” Dat zeggen kinderen nu nooit meer tegen hun ouders. Er is altijd wel content om te consumeren, op een of ander kanaal of platform, maar toen was er niets, behalve de herhaling van de herhaling van Babbelonië.

Vorige week was het dorp waar ik woon nog niet zo uitgestorven als het nu is. De mensen maakten zich op voor de reis richting aanlokkelijke all-inclusivebestemmingen. Ik hoorde ze praten in de supermarkt: “Ik heb zoiets van we gaan maar gewoon en weet je, dan zien we het wel.” Ze keken angstig, vanwege de pandemie en de kleine lettertjes van de omboekgarantie. Als het misging kreeg je een voucher. Bij dat laatste woord werd een vies gezicht getrokken.

Sinds deze week is echt iedereen weg. ’s Ochtends vroeg loop ik meestal in mijn eentje met mijn hond door het park. Af en toe kom ik een Airbnb’er tegen, afkomstig uit een land waar men niet gewend is te groeten. Mijn goedemorgen tegen dovemansoren.

In tegenstelling tot mijn moeder heb ik wel geld om op vakantie te gaan, maar mijd ik het hoogseizoen, omdat ik niet in menigten kan verkeren. Ik word (letterlijk) gillend gek als ik als een haring in een ton in een chartervliegtuig word gepropt. Bovendien kan ik op de camping niet kakken als direct naast me achter het schotje óók iemand zit te kakken. Het is beter als ik wacht tot iedereen terug is en de stilte is verdreven, naar een plek waar je een kanon kunt afschieten.

Erik Jan Harmens (1970) is schrijver en dichter. Hij schrijft elke week een column over prikkels en andere zaken.