Terug naar de krant

Het Spaanse voetbal houdt van Sevilla, zeker na die beruchte 12-1 tegen Malta

Leeslijst reportage

Speelstad Sevilla Spanje speelt zaterdagavond zijn tweede groepsduel in Sevilla, tegen Polen. In de zuidelijke stad boekte de nationale ploeg grote successen. De meest besproken wedstrijd was de beruchte ‘12-1’ tegen Malta in 1983, waardoor Spanje op doelsaldo naar het EK van 1984 ging, ten koste van Oranje.

Leeslijst

Het kost Rafael Gordillo (64) geen enkele moeite om in het Estadio Benito Villamarín in gedachten terug te gaan naar 21 december 1983. Een legendarische avond voor het Spaanse voetbal, een nachtmerrie voor Oranje. „We hebben toen tot diep in de ochtend feestgevierd”, zegt het clubicoon van Real Betis Balompié met een glimlach op zijn gezicht. „Niemand had vooraf verwacht dat we Malta met elf doelpunten verschil zouden verslaan. Dat was vrijwel nooit vertoond. Maar het werd 12-1. Het onmogelijke had plaatsgevonden. En laat niemand zeggen dat het omgekocht was. Dat is grote onzin en voelt als een onterechte belediging.” En dan grijnzend: „Dat Nederland hier niet graag aan terugdenkt, snap ik wel.”

De beslissende kwalificatiewedstrijd voor het EK van 1984 in Frankrijk, waardoor het Nederlands elftal van bondscoach Kees Rijvers op doelsaldo werd uitgeschakeld, heeft in Spanje mythische proporties aangenomen. De doelpuntenregen in Sevilla wordt nog altijd als een ommekeer gezien. En niet alleen in sportief opzicht. Het Zuid-Europese land ging destijds gebukt onder zware ellende. Aanslagen van de Baskische terreurbeweging ETA teisterden het land, twee vliegtuigen verongelukten kort na elkaar en een week voor het duel vielen in Madrid 82 doden bij een brand in nightclub Alcalá 20. „Ja, dat was meer dan zomaar een voetbalwedstrijd”, zegt Gordillo over ‘Malta’. „Ik heb de mensen bijna nooit meer zo blij gezien.”

Een interland als cadeau

De interland was ook om persoonlijke redenen een van de meest memorabele uit de rijke voetballoopbaan van Gordillo, die zich grotendeels afspeelde bij Betis en Real Madrid. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat het Spaanse nationale elftal een interland afwerkte in het Estadio Benito Villamarín. Het stadion van de club waarvoor de verdediger op zijn negentiende debuteerde en waarvan hij later voorzitter zou worden. De arbeidersclub Real Betis had de wedstrijd van de Spaanse voetbalbond ‘cadeau’ gekregen vanwege het 75-jarig bestaan. „Malta”, zegt clubhistoricus Manuel Rodríguez tijdens een rondgang door het stadion, „dat was nu niet direct een tegenstander die tot de verbeelding sprak. Maar nu heeft iedereen het er nog over.”

Rodríguez deed destijds als journalist verslag van het duel waarin Betis-aanvaller Hipólito Rincón met vier doelpunten uitgroeide tot de grote ster van de wedstrijd. „Hij stond na ieder doelpunt iedereen op te hitsen: Vamos! Vamos! Toen het na 62 minuten 8-1 was gingen de anderen er ook in geloven.” Gordillo knikt bevestigend: „We hadden nog een half uur voor vier doelpunten. Opeens stroomde van alle kanten het publiek naar binnen. Malta stortte in elkaar. Het was alsof alles vanzelf ging. Dát was een Sevilliaanse voetbalavond in alle facetten.”

Het was niet voor het eerst dat de hitte en de passie van de Sevillanos iets extra’s losmaakten bij de internationals. Op 16 december 1923 maakte Spanje voor het eerst haar opwachting in de Andalusische stad, waar Portugal in het Estadio Reina Victoria met 3-0 werd verslagen. In het museum van FC Sevilla is een maquette te zien van het veld. Zes jaar later werd in Estadio Helíopolis, de toenmalige thuishaven van Betis, Portugal met 5-0 vernederd. Het Estadio Sánchez Pizjuán verwelkomde de nationale ploeg in 1961 voor het eerst voor een duel met Argentinië en Spanje is sindsdien in 25 wedstrijden altijd ongeslagen gebleven in het huidige stadion van FC Sevilla.

Het stadion van FC Sevilla.
Foto Javier Fergo

De combinatie van het succesvolle verleden en ‘het wonder tegen Malta’ deed de toenmalige bondscoach Miguel Muñoz begin jaren tachtig besluiten om van Sevilla de vaste speelstad te maken. Daarmee maakte hij een einde aan het spelen voor een veel kritischer publiek in steden als Madrid en Valencia waar La Roja tijdens het WK van 1982 de verwachtingen nooit waar had kunnen maken. Spanje bleef Sevilla tot 1995 trouw waarna de nationale ploeg door het hele land – met uitzondering van Baskenland en Catalonië – ging zwerven.

Lees ook Luuk de Jong over zijn succes in 2020: ‘Mijn status bij de fans van Sevilla is wel veranderd’
Luuk de Jong viert een doelpunt in de Spaanse competitie (boven) en kust de UEFA-beker  na de gewonnen finale in de Europa League tegen Internazionale (onder).

En nu tijdens het EK van 2021 is Sevilla terug als voetbalpodium. Helemaal van harte ging dat niet. De stad kwam pas in beeld toen in april dit jaar bleek dat Bilbao niet kon voldoen aan de eisen van de UEFA om publiek toe te laten bij de wedstrijden. Het Benito Villamarín noch het Sánchez Pizjuán is dit keer de thuishaven; Spanje speelt haar groepswedstrijden in het wat sfeerloze Estadio La Cartuja. In de volksmond ook wel bekend als het ‘Olympisch Stadion’, waar in 1999 het WK atletiek plaatsvond. Een plan van de gemeente Sevilla om het stadion als gezamenlijk onderkomen van Betis en Sevilla in te richten faalde hopeloos. Clubhistoricus Rodríguez: „Dat snapt iedere voetballiefhebber.”

Veel van de circa 700.000 Sevillianen delen een passie voor het nationale elftal, maar als het om clubvoetbal gaat is de stad in twee kampen verdeeld: Betis of FC Sevilla. Oftewel; groenwit versus roodwit. Verschillende Nederlandse voetballers als Gerrie Mühren, Ricky van Wolfswinkel en Rafael van der Vaaart (Betis), Hedwiges Maduro, Karim Rekik en Luuk de Jong (FC Sevilla) werden gegrepen door de Sevilliaanse passie en zullen hun leven lang in de stad kleur moeten blijven bekennen.

Gerrie Mühren was een van de Nederlanders die in Sevilla speelden, in de jaren ’70 bij Real Betis.
Foto Javier Fergo

„Het stadion delen met Betis? Nee, dat nooit”, zegt de 90-jarige Isaac Montalban in supportersclub Al Relente waar hij al sinds de opening in 1958 lid van is. In een grijs verleden ging Montalban aan de hand van zijn schoonouders met zijn vriendin naar FC Sevilla. Zijn liefde voor beide bleek onvoorwaardelijk. „Mijn mooiste herinnering was een doelpunt van onze spits Juan Aruajo Pino [van 1945 tot 1956 bij Sevilla] de bal tergend langzaam langs de doelman van Granada schoof”, legt Montalban uit. „Maar ik heb ook genoten van Diego Maradona [1992-1993]. Dat zo’n speler bij ons kwam, maakte wel wat los.”

Ramón Rodríguez (52), beter bekend als Monchi, maakte als reservedoelman van FC Sevilla Maradona van zeer nabij mee. „Zijn komst was iets magisch”, legt de huidig technisch-directeur van de club uit. „Mijn grote idool werd opeens een ploeggenoot en goede vriend. Natuurlijk was FC Sevilla daarvoor welk bekend, maar Maradona zette de club op de wereldkaart.”

Het was Monchi zélf die ervoor zorgde dat FC Sevilla deze eeuw de stap naar de Europese top maakte. Met een ingenieus transferbeleid zorgde hij ervoor dat de inkomsten steeds groter waren dan de uitgaven, terwijl er ondertussen een topteam werd gesmeed dat mee ging doen om Europese prijzen. In het clubmuseum blinken twee UEFA-Cups en vier bekers van de Europa League. „Het is vooral zaak dat iedereen binnen de club hetzelfde denkt”, legt Monchi uit. „En dat is in deze gecompliceerde wereld niet eenvoudig.”

Gezonde rivaliteit

Het waren de voorbije jaren vooral gitzwarte momenten zoals de dood van spelers als Antonio Puerta en José Antonio Reyes die het clubgevoel volgens Monchi nóg sterker maakten. „Op dat soort momenten zie je hoe sterk het gevoel voor de club is”, legt Monchi uit. „En dat komt op een andere manier naar buiten als we tegen Betis spelen. Dat is veel meer dan negentig minuten voetbal. Daar leven de Sevillianen maanden naar toe. Dag in dag uit worden ze hier met elkaar geconfronteerd. Dat is heel moeilijk te omschrijven. Het is een gezonde rivaliteit die dwars door families heen gaat. Spelers dragen tijdens een stadsderby een extra last op hun schouders.”

Zo stonden de Spanjaarden Gordillo en Monchi in de jaren negentig vaak als rivalen in de stadsderby recht tegenover elkaar. De komende weken zijn ze één in hun steun van de nationale ploeg in Spanje. Gordillo – twee keer gevaccineerd tegen het coronavirus – blijft tijdens het EK ver weg van het stadion. „Het is prachtig hoor, die passie voor het voetbal. Maar ik zie het allemaal het liefste thuis in mijn stoel voor de televisie.” Monchi: „Als het kan ga ik naar het stadion. Het voelt goed dat Spanje weer ‘thuis’ is.”

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 19 juni 2021.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in