Direct naar artikelinhoud
Interview

Topsportcoördinator Rutger Smith: ‘In een klein land als België moet je dat ene toptalent koesteren’

Rutger Smith: ‘Fysiek kun je nog zo goed zijn, maar om te presteren moet je ook mentaal honderd procent zijn. Mentale hulp zoeken is geen zwakte, maar een teken van sterkte.’Beeld Wouter Maeckelberghe

Als topsportcoördinator moet Nederlander Rutger Smith de Belgische en Vlaamse atletiek uit het slop halen. En er ligt, zo stelt de oud-kogelstoter en -discuswerper in de marge van het EK atletiek in Polen, nog werk genoeg op de plank.

Ondanks corona heeft Rutger Smith zich in die tweeënhalf jaar dat hij voor de Vlaamse Atletiekliga werkt – en vooral het voorbije jaar als topsportcoördinator – met succes een weg door de jungle van de Belgische en Vlaamse sport gehakt. Respect als oud-medaillewinnaar en ervaringsdeskundige in de topsport genoot hij van bij de start en dat is alleen maar toegenomen. “Een bruggenbouwer”, zegt de een. “Weet wat nodig is”, zegt een andere. “Kan met iedereen door één deur”, weet een derde. “Allez, figuurlijk dan.”

BIO • voormalige Nederlandse atleet, gespecialiseerd in kogelstoten en discuswerpen • geboren op 9 juli 1981 in Groningen • won een zilveren en twee bronzen medailles op de WK’s atletiek van 2005 en 2007   • nam in 2004, 2008 en 2012 aan de Olympische Spelen deel • is sinds oktober 2019 topsport­coördinator van de Vlaamse Atletiekliga  

Dat ‘figuurlijk’ staat hier inderdaad op zijn plaats. Rutger Smith is 1m98 lang en woog ooit 130 kilo. Als kogel­stoter en discus­werper was hij absolute wereldtop bij de jeugd, met wereld- en Europese titels. Bij de grote mensen in zijn disciplines, die – zo leert de geschiedenis – de medicinale hulp niet schuwen, moest hij een stap terug. Smith werd gewone wereldtop: meestal goed voor een finale – behalve op de Olympische Spelen, waar hij bij twee van de drie deelnames in de kwalificaties bleef steken – met af en toe uitschieters. Die kwamen er onder de vorm van drie medailles op WK’s en twee op EK’s. Aan die bronzen plak van Osaka 2007 is een verhaal verbonden.

Rutger Smith: “Ik woonde in de VS toen ik een brief van de wereld­atletiek­bond IAAF kreeg: of ik naar het WK 2017 in Londen kon komen om alsnog mijn medaille van Osaka op te halen. Andrej Michnevitsj uit Wit-Rusland was in 2013 bij een hertesting voor de tweede keer positief bevonden. Al zijn uitslagen na 2005 werden geannuleerd en ik schoof een plaats op. Ik twijfelde, tien uur vliegen voor iets wat tien jaar geleden was gebeurd, leek mij wat overdreven, maar ik ben toch gegaan. Het was een mooie, weliswaar late erkenning. Ik ben blij dat ik ben afgereisd, de familie was er en we hebben dat kunnen vieren. Ze hadden toen geen medaille van Osaka klaar, maar die zou ik toegestuurd krijgen. We zijn nu bijna vier jaar later en ik heb nog steeds geen medaille gezien.”

We zitten hoog in de tribune van de Topsport­hal in zijn woonplaats Gent, waar hij tussen 2000 en 2008 elk jaar minimaal één keer aan de bak moest op zijn NK indoor, omdat Nederland toen zelf geen indoor­hal had. Beneden op de baan onderwerpt een sportklas zich aan de leraar LO. Van top­atleten geen spoor. Na corona wordt alles anders, weet topsport­coördinator Smith, die zijn eerste topsport­beleidsplan begon met de wervende zin ‘Coming together is the beginning. Keeping together is progress. Working together is success.’

“Samenwerking tussen coaches op een centrale plek is dé doelstelling. Dat is er nu nog niet van gekomen, maar na corona gaan we de toppers in Vlaanderen hier minimaal één dag per week samenbrengen. Atleten en coaches kunnen van elkaar leren, dat is de insteek, en dus geeft het geen pas om op eilandjes te blijven zitten. Wees open over wat je doet en hoe je het doet, probeer te leren van anderen.

“Er is talent in Vlaanderen. Onlangs nog verbeterde Jente Hauttekeete het juniores­wereldrecord in de zevenkamp en sprong de zestienjarige Merel Maes over 1m91. Als jij antwoordt dat de post­formatie in dit land een probleem is, dan zeg ik dat de kennis daartoe best wel aanwezig is. Kennis­overdracht is het antwoord.

“We zullen hier niet snel de situatie krijgen zoals in Nederland. Ik was de eerste Nederlandse atleet die fulltime op Papendal (sportcentrum voor topsport en onderwijs, red.) ging wonen. Vandaag trainen en wonen de meeste Nederlandse toppers op het Nationaal Sport­centrum. Als we hier al konden beginnen met één dag per week. Zodra de regels het toelaten, staat die ene dag hier op een woensdag ge- pland. Misschien komen ze dan wel drie dagen, misschien trainen ze hier later voltijds. Hiernaast is plaats om te overnachten.”

Dus in Vlaanderen geen Nafi Thiam en haar coach Lespagnard die alle hulp afwijzen?

“Voor hen werkt dat eilandjes­model wel, dat hebben ze bewezen: olympisch, wereld- en Europees goud, veel meer kun je je niet wensen. En toch zijn dat de uitzonderingen die nooit de regel kunnen zijn. Ik zie trouwens al verandering, met coaches die elkaar contacteren.”

Nog een begrip dat af en toe terug­komt: het speerpunten­beleid.

“Het lijkt mij logisch dat je inzet op waar je de meeste kansen op succes ziet. Wij hebben dat geanalyseerd door naar het huidige talent, naar resultaten uit het verleden en naar de situatie van de andere West-Europese landen te kijken. Daaruit haalden we een focus op meerkamp, pols­stok­springen, speer­werpen, de estafette en halve fond (middellange afstand, red.). Dat kunnen alleen maar meer speerpunten worden. We hebben nu een hoog­springster als Merel Maes en een hamer­slingeraarster als Vanessa Sterckendries. Die gaan we even goed ondersteunen, dat spreekt vanzelf.”

U hebt in de nadagen van uw carrière op de befaamde management­school van Nijenrode een opleiding genoten. Was dat een bobo-opleiding?

“Nou neen, eigenlijk niet: het was een sports­leadership-programma gericht op het voeren van een beleid of het bekleden van een functie in een sport­organisatie. Dat was een heel mooie opleiding waar ik heel veel van heb geleerd. Er zaten oud-topsporters, maar ook mensen uit het bedrijfs­leven, en die ervaringen komen dan samen.

“Of ik bobo wilde worden? Neen, maar ik wilde wel iets doen in het sportbeleid en ik gaf mij vijf jaar om ergens technisch directeur te worden. Mijn voorganger Max De Vylder is mij na de zomer van 2018 komen opzoeken. Of ik trainer werpen op de topsportschool en kwaliteitsmanager werpen bij de Vlaamse Atletiek­liga wilde worden. Ik heb toegezegd en in oktober 2019 hebben ze mij doorgeschoven naar de functie van topsportcoördinator. Het is iets sneller gegaan dan ik voor ogen had.”

Rutger Smith in de Gentse Topsporthal. 'Na corona gaan we de toppers in Vlaanderen minimaal één dag per week hier samenbrengen. Atleten en coaches kunnen van elkaar leren.’Beeld Wouter Maeckelberghe

Zelfs Nijenrode kan je onmogelijk voorbereiden op de valkuilen van het Belgische sportlandschap.

“Weet ik niet, je moet het ook niet te ingewikkeld maken. Ik weet nu een beetje hoe het eraan toegaat, met die verschillende bonden, maar in principe ga ik alleen over de Vlaamse Atletiek­liga. Mijn gespreks­partners zijn Sport Vlaanderen (het vroegere Bloso, red.) en het BOIC (het olympisch comité, red.).”

Zeker met Sport Vlaanderen was die relatie niet altijd even goed en binnen de Atletiek­liga was het ook soms een zootje.

“Ik durf te zeggen dat ik daar niks van merk. Die relatie met Sport Vlaanderen is nu wel goed. Ik heb sowieso wekelijks met die mensen contact en soms zelfs dagelijks. Het is prettig samenwerken en ik denk dat het wederzijds is.

“Wat de federatie betreft, heb ik begrepen dat er in het verleden wel wat dingen zijn gebeurd, maar het bestuur dat er nu zit, is heel erg topsport­minded. De afgelopen tweeënhalf jaar zijn er geen conflicten geweest.”

In welke mate heeft uw eigen carrière mee­gespeeld in uw visie op topsport?

“Dat heeft mij gevormd. Ik had twee trainers in Groningen toen ik voor het werpen koos. Ik maakte heel veel progressie, maar ik liep op technisch vlak tegen dingetjes aan, zoals de draai­techniek in het kogel­stoten. Wij hebben mensen gevraagd die die expertise wel hadden.

“Zelfde verhaal met de sport­psycholoog. In mijn jonge jaren ging alles van een leien dakje – ik won, maakte grote stappen. Tussendoor liep ik zelfs een forse blessure op: afgescheurde borst­spier met bank­drukken. Elf maanden later had ik alweer een persoonlijk record. Alles wat ik deed, ging goed.

“Toen kwamen de Spelen in Athene in 2004. Ik legde mijzelf te veel druk op: ik dacht al aan finale­plaatsen en medailles, maar ik raakte niet door de kwalificaties. Ik had daar beter moeten presteren.

“In de winter erna heb ik meteen een sport­psycholoog gecontacteerd. Op het EK indoor in Madrid van begin 2005 miste ik weer mijn eerste twee pogingen van drie om mij te kwalificeren. Tussen de tweede en derde poging heb ik alles naar boven gehaald wat ik had geleerd. In vijf minuten tijd heb ik mijzelf recht kunnen praten. Ik ging naar de finale en pakte zilver.

“Ik zeg nu ook tegen atleten: fysiek kun je nog zo goed zijn, maar om te presteren moet je ook mentaal honderd procent zijn. Mentale hulp zoeken is geen zwakte, maar een teken van sterkte.”

Welke rol speelden de Verenigde Staten in uw ontwikkeling?

“Ik heb tussen 2012, na de Spelen van Londen, en begin 2017 in de VS gewoond. Wonen aan de Westkust is niet goedkoop. Ik had nog wel ondersteuning van het stipendium (toelage voor sporters, red.) in Nederland, maar ik heb zelf moeten investeren.

“Ik heb daar heel veel geleerd. Bijvoorbeeld dat ik niet alles van hun systeem zou overnemen. Amerikaanse werpers trainen keihard en willen zo sterk mogelijk worden. Van de 25 toptalenten houden ze er nog twee over. In kleine landen als België en Nederland moet je net dat ene toptalent koesteren.”

Dat ene Vlaamse top­talent dat in de voorbije vijf jaar het best heeft gescoord – in uw specialiteit – is Philip Milanov. Maar de Milanovs weigerden uw hulp. Nog zo’n eilandje.

“Ik heb Philip in het begin wel getraind en dan is dat wat mis­gelopen. Ik heb nu op hem of zijn vader geen invloed meer. Wij ondersteunen hem, hij heeft een prestatie­programma bij ons en ik had hem willen bijstaan bij het zoeken naar experts. Ik heb dat geprobeerd, maar ze hadden er geen behoefte aan.

“Emil (vader en trainer van Philip, red.) heeft niet langer een contract als trainer. Er is een moment geweest dat we hebben gezegd: je moet hulp aanvaarden. Emil heeft daarop letterlijk gezegd: ‘Laat ons ons ding doen, dan komt het goed.’ Dat hebben we gerespecteerd en we hebben geantwoord: ‘Laat ons zien wat je kunt.’

“Wat ik heb gehoord is dat Philip goed bezig is. Maar om op je vraag te antwoorden: een beetje frustrerend was het wel.”

Die problematiek kwam in november 2019 op de olympische stage in Belek naar boven. Het was heel pijnlijk om die twee einzel­gängers door onbegrip verteerd te zien.

“Ik denk nog steeds dat Philip Milanov een van de grootste talenten in de Vlaamse atletiek is, maar ook in de werp­wereld. Philips specialisme is mijn winkel geweest en ik heb mijn hulp aangeboden. Het persoonlijk record van Philip is net voorbij de 67 meter. Ik denk dat hij 70 meter kan werpen. In mijn optiek moeten een paar kleine dingen worden veranderd. Die techniek was oké, maar is de laatste jaren wat minder. Ik wilde hem in die hele ingewikkelde beweging wat meer ontspannen zien.

“Kijk, een kogel, die kun je een lel geven en dan gaat die wel. Discus­werpen gebeurt heel gecontroleerd. Je werpt die discus af op het topje van je vinger. Het laatste wat je voelt, is het puntje van je wijsvinger en als het goed is, gaat dat ding bijna 70 meter ver. Iets andere kracht­training en meer aandacht voor flexibiliteit, meer moet er niet veranderen. Jammer, want hij is een veel groter talent in discus dan ik ooit ben geweest, en mijn record staat een halve meter verder. Dat zou niet mogen.”

Wie na al die herteste stalen de doping­overtredingen van de laatste jaren bekijkt, moet bijna denken dat je zonder doping in de kracht­nummers geen medaille kunt halen.

“Ik heb bewezen dat het ook zonder kan. Ik wist wel wat er speelde. Die ene keer in Osaka toen ik vierde werd en later toch brons won, was mijn reactie tegen mijn trainer en kine duidelijk: ‘Verdorie,’ zei ik, maar dan iets krachtiger, ‘ik had hier een medaille moeten pakken en zie mij hier nu zitten, vierde, na een dopingzondaar.’

‘Wij werpers zijn de ‘gentle giants’ van de atletiek. We doen geen vlieg kwaad, maar maak ons niet boos. Een boze werper wil je niet tegenkomen.’Beeld Wouter Maeckelberghe

“Ik had geen zin meer in het discus, maar een dag later heb ik alles uit mijn lichaam gegooid, met brons als beloning. Later kwam dat brons van de kogel er bovenop en daardoor ben ik internationaal de enige atleet die op een WK twee medailles heeft gewonnen in twee werp­nummers. Zonder doping.

“Dat heb ik ook gezworen op het sterfbed van mijn vader: ik heb nooit gebruikt en zal nooit gebruiken. Is het mij aangeboden? Eerlijk: neen. Ik ken de verhalen van buitenlandse coaches, maar niemand is ooit op mij afgestapt met: ‘Hier, dit moet je doen.”

De Borlées dan maar? De vier spreken samen drie woorden Vlaams, maar lopen nu onder Vlaamse vlag. Typisch België, denkt de Nederlander dan?

(glimlach) “Het is apart. Het is ingewikkeld. Het is wennen. Ze zitten sinds kort bij ons, bij de Vlaamse Atletiek­liga. Dat verloopt prima met Jacques. We – dat zijn de Atletiek­liga en Sport Vlaanderen – hebben aan Jacques gevraagd: ‘Wil je dat wel doen, want zo’n overstap is niet simpel?’ Hij was vastbesloten. Nou ja, dan hebben we geregeld wat er geregeld moest worden.

“Jacques is de bondscoach van de 4x400 meter en hij heeft al veel atleten, ook Vlaamse, onder zich die geen Borlée heten. Ze trainen nog wel in Louvain-la-Neuve en als dat het beste is voor hun traject naar Tokio, is dat goed. Ik zou het wel op prijs stellen als hij bij onze omkaderings­dagen op woensdag en later in de aanloop naar Tokio ook met zijn groep naar Gent zou kunnen komen.”

Ook de Borlées nemen deel aan het EK indoor, dat dit weekend in het Poolse Torun plaats­vindt. Jullie vertrekken met een heel grote ploeg.

“Dat is een bewuste en terechte keuze van de selectie­commissie met het oog op dat lastige jaar dat we achter de rug hebben en op wat nog komt. Iedereen die punten kan pakken op de rankings en die in de buurt van het EK-minimum kwam, is geselecteerd. Wie in aanmerking komt om op de Olympische Spelen te staan, willen we een kans geven.”

Ooit trainde de Vlaamse atleet in de eerste plaats voor status­behoud, niet om beter te worden.

“Ik ken dat fenomeen, maar bij deze groep atleten merk ik investeringsbereidheid. Onze onder­steunings­politiek is ook gericht op het scheppen van voorwaarden. Wij bieden een service aan: trainers, testers, medisch personeel, een wetenschapper, gebruik het maar allemaal. Het wegnemen van excuses om niet te presteren, daar gaat ons geld naartoe, niet rechtstreeks een potje meegeven aan de atleet, behalve dan als het echte toppers zijn.”

Iemand vroeg om u niet te veel op te hemelen. ‘Anders halen ze hem terug naar Nederland.’

“Vooralsnog heb ik het hier erg naar mijn zin. Ik zou het graag willen opzetten en het helemaal ontwikkelen: atleten samenbrengen en de omkadering uitbouwen. Eerst die ene dag, later misschien meerdere dagen, al of niet met overnachting.

“Ik wil dat de veranderingen die we doorvoeren, aan­slaan. Dat de programma’s automatisch draaien en dat er steeds talent wordt aangereikt. Onze vijver is niet groot, maar er is echt wel talent. Wij kunnen structureel mensen naar grote toernooien brengen.”

In een eerder portret van u ging het over uw Nederlandse directheid. Die hoor ik niet terug. U bent ook minder gevaarlijk dan u eruitziet, maar dat geldt voor alle werpers, begreep ik.

(lacht) “Ja, dat is bekend. Wij zijn de gentle giants van de atletiek. We doen geen vlieg kwaad, maar maak ons niet boos. Een boze werper, die wil je echt niet tegenkomen. Ik ben direct als het moet en ik ben diplomaat als het moet. Ik kan intern ook wel eens kwaad worden. En als ik keuzes moet maken, dan maak ik ze wel.”