ACHTERGROND HONGARIJE

Hoe Orbán
een baken werd
voor rechtse denkers

Hongarije geldt in radicaal-rechtse kringen als gidsland. In ­Nederland flirten Geert Wilders en Thierry Baudet openlijk met Viktor Orbáns gedachtengoed. Zijn ‘illiberale’ democratie biedt hun een doortimmerd alternatief voor de open democratie.

ACHTERGROND HONGARIJE

Hoe Orbán
een baken werd
voor rechtse denkers

Hongarije geldt in radicaal-rechtse kringen als gidsland. In ­Nederland flirten Geert Wilders en Thierry Baudet openlijk met Viktor Orbáns gedachtengoed. Zijn ‘illiberale’ democratie biedt hun een doortimmerd alternatief voor de open democratie.

Midden in Hongarije, op een lapje grond waar vroeger niets wilde groeien, kun je nu getrakteerd worden op ouderwetse stroopwafels. Jacqueline Bastiaensen (58) en haar man Jeroen (56) schenken er koffie bij, terwijl hun vijf honden door de tuin draven. Sinds zeven jaar ver­huren ze vakantiehuisjes op hun ­Hongaarse landgoed bij het dorpje Csemö, krap een uurtje van Boedapest.

Jacqueline Bastiaensen en haar gezin. 

Ze zijn uit Roosendaal overgekomen ‘voor de rust en de natuur’, zegt de gastvrouw, en omdat de prijzen zo laag zijn. ‘Het is een leuker leven voor minder geld.’ Maar wie wat langer met het koppel praat, proeft ook frustraties over ­Nederland. Jacqueline: ‘Als er op scholen geen kerstbomen meer mogen staan omdat er islamitische kinderen op zitten, dan denk ik: waar zijn we mee ­bezig? Dat vind ik triest.’

‘De Nederlandse cultuur verloedert’, moppert Jeroen. Jacqueline knikt. ‘Hoe lang hebben we niet gewoon ‘negerzoen’ gezegd? Dat mag niet meer.’

Het contrast met hun nieuwe thuisland, Hongarije, kan niet groter. De 57-jarige premier Viktor Orbán afficheert zich als een straatvechter tegen alle dingen die de familie Bastiaensen zo beu is: migratie, ‘politieke correctheid’ en multiculturalisme. ‘Hij houdt voet bij stuk’, zegt Jacqueline Bastiaensen goedkeurend. ‘Migranten komen er gewoon niet in.’

Een paar jaar terug, met de migratiecrisis van 2015 in het achterhoofd, verklaarde Orbán dat zijn land maar wat graag onderdak biedt aan ‘echte vluchtelingen’. Het ging hem om ‘angstige politici en journalisten, of christenen die hun eigen land ontvluchten’, kortom ‘mensen die het Europa terug willen vinden dat ze thuis zijn kwijtgeraakt’.

Sommige Nederlanders lijken zich maar wat graag naar die rol van ‘echte vluchteling’ te willen voegen. In Csemö heeft zich een bescheiden kolonie van naar schatting 250 Nederlanders gevormd. Bij de lokale kroeg zitten op een vrijdagmiddag tien mensen te borrelen op een terras. ‘Het is hier veel beter geregeld’, zegt een man (‘geen zin om mijn naam te geven’) die sinds twee weken in Hongarije woont. ‘Kijk maar, ik zie hier geen buitenlanders.’ In verdere vragen hebben de Nederlanders geen trek. ‘Ga je nog weg?’

  • Mark Beentjes

Een paar straten verderop kan de zelfverklaarde D66-kiezer Mark Beentjes (45) een glimlach niet onderdrukken. Een ‘algehele naïviteit’ over de situatie in Hongarije speelt volgens hem een grote rol. Beentjes heeft een Hongaarse man en spreekt de taal vloeiend. Hij is zich ­bewust van zijn uitzonderingspositie. ‘Laat ik het zo zeggen: als je een goed ­gesitueerde, liberale wereldburger bent, kom je niet hier terecht.’

In de opstand tegen diezelfde liberale elite geldt Hongarije in rechtse kringen als een gidsland. Oud-premier Matteo Salvini (Italië), brexiteer van het eerste uur Nigel Farage (Groot-Brittannië) en christen-democraat Horst Seehofer (Duitsland) – de lijst is langer – lieten zich allemaal lovend over Orbán uit. PVV-leider Geert Wilders, wiens vrouw van Hongaarse komaf is, dook deze zomer nog op in Boedapest. ‘Veel besproken’, twitterde Wilders, ‘geweldige politicus.’ ‘A nice Dutch guy’, schreef Orbán op zijn beurt op z’n Facebook-pagina, met daarboven een foto van de twee.

Een week voor Wilders’ bezoek was vrijwel de hele redactie van Index, de grootste onafhankelijke nieuwssite van het land, uit protest opgestapt, nadat de hoofdredacteur was ontslagen door de nieuwe (Orbán-gezinde) eigenaar. Over het lot van Index, laat staan de dramatische Hongaarse persvrijheid in het algemeen, zei Wilders niks.

Sterker: hij deed alle zorgen af als schromelijk overdreven. De Nederlandse pers is in Wilders’ ogen ‘meer op de hand van de zittende elite’ dan de Hongaarse, zo zei hij in de Tweede ­Kamer. ‘Het is niet zo dat men daar geen kritisch geluid zou kunnen laten horen.’ Prompt bestempelde Sjoerd Sjoerdsma (D66) hem tot ‘de lange arm van Orbán’.

Ook Forum voor Democratie-frontman Thierry Baudet loopt weg met Orbán. In navolging van een grootschalige Hongaarse haatcampagne tegen multimiljardair George Soros, riep Baudet tijdens de Algemene Beschouwingen van 2018 op tot een onderzoek naar diens ‘Nederlandse geldstromen’. Minder happig was Baudet toen NPO Radio 1-programma Met het oog op morgen hem vroeg naar de Hongaarse persvrijheid. ‘Een ingewikkelde discussie. Ik zie niet in waarom ik daar iets over moet zeggen.’ Op vragen van de Volkskrant gingen Baudet en zijn persvoorlichter niet in.

Baudet kwam in het voorjaar van 2016 naar Hongarije en noemde Orbán tijdens dat bezoek een ‘held die iedereen in het Westen zou moeten prijzen’. Zijn proefschrift, The Significance of Borders, is in het Hongaars vertaald en uitgegeven, saillant genoeg bij de publiciteitstak van de denktank van Orbáns Fidesz-partij. Voor het tv-programma Studio Powned ging Baudet, gewapend met een camera, naar het kilometerslange hek aan de grens met Servië en Kroatië. Bij terugkeer stelde hij voor om aan de grens met Duitsland ook zo’n hek neer te zetten.

Wat Orbán aantrekkelijk maakt voor tal van politici op rechts en onderscheidt van andere autocraten (Trump, Poetin, Erdogan), is dat hij een ogenschijnlijk ­filosofisch doortimmerd alternatief biedt voor de klassieke, rechtsstatelijke democratie. Dat model doopte hij in 2014 de ‘illiberale’ (niet-liberale) democratie.

Toenmalig Italiaans vicepremier Matteo Salvini (tweede van rechts), in gesprek met Viktor Orbán (derde van rechts), tijdens een bezoek aan de Hongaars-Servische grens. Foto Balazs Szecsodi / AFP 

Het gaat, kort samengevat, om een vorm van bestuur waarbij Orbán de meerderheid die hij bij de stembus krijgt, presenteert als een stempel van goedkeuring om alles te doen wat volgens hem ‘in het nationale belang’ is. Controlemechanismen – de pers, de ­oppositie, justitie, kritische universiteiten – legt hij aan banden of draait hij de duimschroeven aan, omdat ze die belangen alleen maar hinderlijk in de weg zitten. Het gevolg, zo bleek uit een recente peiling, is dat 55 procent van de Hongaren denkt dat het onmogelijk is geworden via de stembus van de regerende ­Fidesz-partij af te komen.

Het liberale model heeft afgedaan, verklaarde Orbán begin dit jaar op een conferentie in Rome, waar ook Baudet tot de sprekers behoorde. Volgens Orbán faalde het liberalisme niet één maar twee keer: eerst bij de financieel-economische crisis van 2008, daarna bij de ­migratiecrisis van 2015. ‘We hebben iets nieuws nodig.’

Vrijhaven

Orbán had het draaiboek al klaarliggen vóór zijn klinkende verkiezingsoverwinning van 2010. ‘We hoeven maar één keer te winnen, maar dan naar behoren’, zei hij tegen partijgenoten. Lees: met een stevige marge. Hij kreeg een tweederdemeerderheid in het parlement en heeft die tien jaar later (met dank aan hertekende kiesdistricten) nog altijd. Omdat hij ook de grondwet herschreef, kan hij zelfs de meest dubieuze wetgeving voorzien van een vernislaagje wettigheid. Dit alles roept vragen op: waarin schuilt zijn aantrekkingskracht?

Het nette, voorkomende gezicht van Orbáns intellectuele aanhang kun je vinden op het terras van een Italiaanse brasserie, op een korte wandeling van de zonovergoten Donau. John O’Sullivan (78) was ooit speechschrijver en adviseur van de Iron Lady, Margaret Thatcher, en staat nu aan het hoofd van het Danube Institute, een denktank die – via een andere stichting – financieel overeind wordt gehouden door Orbáns regering.

Orbán wordt verkeerd begrepen, betoogt O’Sullivan, anekdoten opdissend in een onvervalst Oxford-accent. Hij noemt zichzelf een ‘klassiek liberaal’. Journalisten die over het verval van de rechtsstaat schrijven, beschouwt hij als ‘links bevooroordeeld’.

John O’Sullivan

Naar eigen zeggen ontmoette O’Sullivan premier Orbán negen à tien keer. Een van die gesprekken vond plaats kort na Orbáns beroemde toespraak waarin hij zijn idee van de ‘illiberale democratie’ lanceerde. ‘Ik zei: je hebt een fout gemaakt. Je bent niet tegen het liberalisme, maar tegen het ondemocratisch opdringen van liberalisme! Na een korte discussie zei hij: ik denk dat je gelijk hebt.’ Onlangs voegde Orbán daaraan toe dat een liberaal niets anders is dan een ‘communist met een universitair ­diploma’, maar die uitspraak lijkt ­O’Sullivan glad te zijn vergeten.

Hoeveel geld O’Sullivans denktank precies krijgt, wil de Hongaarse bestuursvoorzitter niet zeggen. Bekend is wel dat de stichting waar ze onder valt, vorig jaar een slordige 9,8 miljoen euro opstreek uit het communicatiepotje van Orbáns kabinet.

Gevraagd naar de aantrekkingskracht van het Hongaarse model, begint O’Sullivan over twee thema’s: immigratie en de Hongaarse nationale identiteit waarover Orbán als een moederkloek waakt. ‘Er bestaat geen mensenrecht om te immigreren’, vindt hij. Tegenwerpingen (Orbáns regering overtreedt met zogeheten pushbacks het asielrecht, en zette asielzoekers in detentiecentra waar ze soms vijf dagen lang geen eten kregen) schudt hij van zich af door te beginnen over Australië, waar het beleid een tandje harder is.

Vluchtelingen in de buurt van Röszke op de Hongaars-Servische grens, wachten om de Hongaarse transitzone binnen te mogen gaan.  Foto Csaba Segesvari / AFP

Dezelfde manoeuvre past hij toe als het gaat om de persvrijheid: afgezet ­tegen de Verenigde Staten, waar zijn vrouw vandaan komt, is het volgens O’Sullivan zo beroerd nog niet. ‘Een ­Amerikaanse universiteit scoort qua ­tirannie veel hoger dan Hongarije. Mensen worden ontslagen voor het uiten van hun mening. Hier is veel meer vrijheid.’

Daarmee is meteen een rode draad ­benoemd die door alle gesprekken met Orbán-adepten loopt. Meer nog dan door een liefde voor Hongarije worden ze gedreven door antiwesterse sentimenten. Meningen die vroeger nog als ‘normaal’ golden in het Westen, is de klacht, gaan nu in de shredder van de cancel culture. Hongarije is zo bezien een vrijhaven waar je die dingen nog ­gewoon kunt zeggen. ‘Ik ben de enige ­geluksvogel onder Europese conser­vatieven die kan zeggen wat hij denkt’, verklaarde Orbán in Rome.

Het is de Europese Unie zelf die anti­liberaal is geworden, betoogde de in Hongarije geboren socioloog Frank ­Füredi twee jaar geleden in de Volkskrant. Veel liberale waarden zijn door de EU ‘geherformuleerd als iets heel anders’, vond hij, waardoor er een nieuwe orthodoxie zou zijn ontstaan. In Hongarije worden ‘afwijkende opinies’ daarentegen wel ­getolereerd.

Het in het Westen dominante liberalisme beschouwen Orbán-adepten als volstrekt doorgeschoten, of zelfs ‘totalitair’, zoals de Frans-Hongaarse journalist François Lavallou (32) zegt. Sinds vier jaar is hij hoofdredacteur van Visegrád Post, een Engelstalige website met ­berichten over de regio. Net als in het ­geval van O’Sullivan heeft de Hongaarse regering hem weten te vinden: het voorbije jaar streek hij een subsidie van dik 11 duizend euro op.

François Lavallou

Lavallou ontvluchtte Frankrijk in 2010, zo vertelt hij in een hip koffiehuis in Boedapest. In de lhbti-emancipatie en Black Lives Matter-beweging ziet hij ­tekenen dat het liberalisme aan het ­‘wezen van de mens’ probeert te sleutelen, ‘net als het communisme en ­nazisme’. Alle drie de ideologieën vallen bovendien ‘het traditionele gezin’ aan. De wortels van dat doorgeschoten ­vrijheidsdenken gaan volgens Lavallou terug tot de Franse Revolutie, eind 18de eeuw, die volgens hem uit de koker kwam van ‘vrijmetselaars’.

‘Ik ben er trots op een Italiaan te zijn’, zei de jonge filosoof Diego Fusaro in het voorjaar van 2018 tijdens een conferentie in Boedapest. Spontaan begon de zaal te applaudisseren, haast als een collectieve verzuchting: we zijn onder elkaar, hier in Hongarije hoef je niet bang te zijn om verketterd te worden als extremist.

Hoofdspreker op de conferentie – die plaatsvond onder de vlag van het blok van Midden-Europese landen, de Visegrád-4 (V4) – was Steve Bannon, destijds Trumps adviseur in het Witte Huis. Volgens Bannon was Orbán niets minder dan een ‘Trump vóór Trump’. Daarna hield hij een wat sleetse tirade tegen ­Hillary Clinton.

Het waren anderen die de toon zetten. In het panel met de Italiaanse filosoof Fusaro zat een Belg met een zwart hemd en dito stropdas die in minstens zo ­donkere bewoordingen de val van het Westen aankondigde. ‘Massa-immi­gratie, demografisch verval, sociale ongelijkheid, de aanval op de familie, de verdwijning van traditionele religie, de cultus van de minderheid, globalisering en de overwinning van het materialisme’, somde de (inmiddels) 41-jarige historicus David Engels op.

Zwarte schapen

Het zijn stuk voor stuk thema’s die ­Orbán anders aanpakt dan West-Europa. Immigratie: hij weigerde asielzoekers op te nemen uit Griekenland en Italië. Demografie: het krijgen van kinderen moedigt hij aan met aantrekkelijke finan­ciële prikkels. Religie: hij liet in 2011 een nieuwe grondwet opstellen waarin de woorden ‘God’ en ‘christelijk’ drie keer voorkomen in de eerste zeven zinnen.

Aan de telefoon vertelt Engels dat hij België verliet in 2018. Enkele daders van de Parijse aanslag (2015) op de Bataclan woonden volgens hem op een steenworp afstand van zijn huis in de Waalse stad Verviers. Nu werkt hij voor het ­Zachodni Instituut in de Poolse stad Poznań, een denktank verbonden aan dat andere zwarte schaap in Europa, de regering in Warschau. Hongarije en ­Polen doen hem denken aan het België van de jaren tachtig, zegt hij. ‘Netjes, ­ordelijk, nog zonder massa-immigratie en alternatieve families. Ik zie ze als haast utopische samenlevingen, een beetje zoals in Little House on the Prairie.’

Opvallend genoeg strooien veel van Orbáns volgelingen met woorden die ooit voorbehouden waren aan politiek links. Lavallou, de man van Visegrád Post, noemt zichzelf onverkort ‘antikapitalist’. Hij zegt zich te herkennen in de pauselijke encycliek Rerum Novarum uit 1891, waarin de kerk met een pleidooi voor solidariteit en rechtvaardigheid arbeiders probeerde los te weken van het marxisme.

Of luister naar Diego Fusaro, de genoemde filosoof op de V4-conferentie. ‘Kapitalisme probeert migranten van ons te maken: zonder vaderland, zonder stabiliteit, wortels of identiteit.’ Het ­gevolg is – in marxistisch jargon – ‘vervreemding’, aldus Fusaro. Tijdens het studentenuitwisselingsprogramma Erasmus, algemeen beschouwd als een van Europa’s grootste successen, leren jongeren volgens hem ‘hun vaderland te haten’.

Zelfverrijking

In deze voorstelling van zaken zijn de ­regeringen van Polen en Hongarije de enige in Europa die de kleine man ­beschermen tegen de uitwassen van de globalisering en de mondiale markt­economie. In het geval van Polen, dat met een groot kinderbijslagprogramma aan armoedebestrijding doet, valt daar iets voor te zeggen.

Maar voor Hongarije? Critici zien hoe Orbáns vrienden en familie zich verrijken met EU-subsidies en lucratieve aanbestedingen, zodat de premier moeilijk ‘antimarkt’ te noemen is.

Orbáns schoonzoon István Tiborcz stormde in korte tijd de top-40 binnen van rijkste Hongaren. Geschat vermogen: 98 miljoen euro. De Europese anticorruptiewaakhond Olaf verdenkt hem van malversaties bij een aanbesteding met EU-geld ter waarde van bijna 44 miljoen euro. Het dossier belandde in een diepe la waar justitie in Hongarije nooit iets mee heeft gedaan. Geen lidstaat in de EU wordt zo vaak door Olaf op de ­vingers getikt. ‘Als iets in het nationale belang is’, zo verdedigde een vertrouweling van Orbán zich, ‘is het geen corruptie.’

 István Tiborcz met zijn schoonvader Victor Orban.

De Hongaarse regering gaat er prat op dat ze de werkloosheid heeft teruggebracht, en ook dat slaat aan, bijvoorbeeld bij Philipp Blond, een conservatieve Brit die tien jaar terug gold als een van de belangrijkste denkers achter het premierschap (2010-2016) van David ­Cameron. De arbeidsparticipatie van de Roma – de armste groep in Hongarije – is onder Orbán enorm toegenomen, zei Blond eerder dit jaar in de podcast ­UnHerd.

Wat hij er niet bij vertelde, is dat tienduizenden van de nieuw gecreëerde ­banen nauwelijks bestaanszekerheid bieden. Het gaat om werkverschaffing, zoals het schoffelen van bloemenperkjes, tegen 150 euro per maand. Het is de lokale burgemeester (vaak van Fidesz-huize) die over de arbeidsplaatsen gaat, hetgeen corruptie en handjeklap in de hand werkt. In verkiezingstijd, ontdekten sociologen, gaan bijna al die stemmen naar Fidesz, omdat mensen bang zijn hun nieuwe baantje kwijt te raken.

Blond (die niet inging op vragen van de Volkskrant) vaart wel bij zijn steun voor Hongarije. Hij was vorig jaar te gast op een grote Fidesz-bijeenkomst in Transsylvanië en is sinds kort verbonden aan NKE, een door de regering gecreëerde universiteit waar een nieuwe ambtelijke elite wordt klaargestoomd.

Csemö

Afgelopen zomer schreef John O’Sullivan, de voormalige Thatcher-adviseur, een opiniestuk voor het Amerikaanse blad National Review, waarin hij Orbáns omstreden noodwet verdedigde. Dankzij die wet – inmiddels weer opgeheven – kon Fidesz wekenlang per decreet regeren. Kritischer is de Brit over het weg­pesten van de eminente Central European University (CEU), een gehaat instituut bij Fidesz omdat het werd opgericht door de liberale multimiljardair George Soros. ‘Dat was een fout, een ­eigen doelpunt.’

Heeft hij dat publiekelijk gezegd? ­‘Tegen iedereen die me ernaar vroeg’, zegt O’Sullivan licht geïrriteerd. Het was niet in hem opgekomen er een opiniestuk aan te wijden. Na een aarzeling: ‘Ik denk niet dat ik evenveel linkse als rechtse stukken hoef te schrijven om mezelf te rechtvaardigen.’ Prompt staat O’Sullivan op, hij moet gaan. Na een snelle handdruk is hij verdwenen.

In Csemö wil Jacqueline Bastiaensen iets rechtzetten. ‘We zijn geen vluchtelingen’, zegt ze, gevraagd naar de verbale rode loper die Orbán uitrolde. Van de ruim driehonderd Nederlanders die (volgens CBS-cijfers) jaarlijks naar Hongarije verhuizen, komt ruwweg de helft puur uit financiële overwegingen, zegt Evert Brons (58), een makelaar die klanten sinds 2004 begeleidt bij hun emigratie. In Nederland verkopen ze hun huis voor drie ton, rekent hij voor. ‘Terwijl je hier al een huis hebt voor 30 duizend euro. Ze doen een grote verbouwing, laten een zwembad aanleggen en kunnen van de rest van de overwaarde prima leven tot hun pensioen.’ Dat ­(Nederlandse) pensioen krijgen ze vervolgens netto uitbetaald, want in Hongarije betalen gepensioneerden geen belasting.

Voor de andere helft speelt de politiek wel een rol, aldus Brons. ‘Vanmorgen had ik een klant die zei: mijn ouders hebben steeds minder te besteden, dat geld gaat allemaal naar de vluchtelingen.’ Sommigen zien het zo zwart-wit, verzucht de makelaar, dat hij ervan schrikt. ‘Dan denk ik: je moet eens kijken wat ze in Syrië hebben meegemaakt.’

Vrolijk tilt Jacqueline Bastiaensen een zwart keffertje op dat ze van de straat redde. Het is haar niet ontgaan dat de Hongaarse regering ook ‘minder goede dingen’ doet. ‘De persvrijheid, dat vind ik jammer. Ik denk niet dat je hier alles kunt schrijven.’ Naast haar steekt Jeroen een sigaret op. Hij ziet de zaken anders. ‘Wij hebben nergens last van. Geen gedonder, geen gezeur.’ Iemand moet over de idylle waken.