Overdag een soort vredesfeest, met gratis broodjes en mensen die van heinde en verre zijn gekomen om de puinhopen in de stad op te ruimen. ’s Avonds grimmige rellen, arrestaties en gewonden. De protesten in Minneapolis sinds de gewelddadige arrestatie en dood van George Floyd op dinsdag hebben niet alleen twee verschillende verschijningsvormen, het lijkt erop dat het ook daadwerkelijk twee verschillende groepen demonstranten zijn.
„Water? Iets te eten?” Op East Lake Street heeft Roberto Flores twee auto’s van zijn Mexicaanse restaurant Maya’s geparkeerd. Op de motorkap heeft hij eten en drinken uitgestald. „Om de mensen die protesteren een hart onder de riem te steken.” Langs alle grote straten staan mensen als hij met water, broodjes en meer. „Ik wil graag meedoen met iets dat belangrijk is”, zegt Kellie Pauza-Moore.
Zij staat op Chicago Avenue, even verderop is de plek waar Floyd door een agent met een knie tegen de grond werd gedrukt tot hij buiten bewustzijn was. De stoep en straat zijn gemarkeerd met bloemen, eromheen hangt een festivalsfeer. Er worden worstjes gegrild. Er gaan jointjes rond. Een vrachtwagenbus is ingericht als muziekinstallatie. Af en toe spreekt iemand de menigte toe. „Wij willen empathie, geen sympathie.”
Een meerderheid van de mensen hier is Afrikaans-Amerikaans, maar er zijn ook heel veel, vooral jonge, witte mensen uit de stad. Ze staan te kletsen en dragen vrijwel allemaal kartonnen borden met protestslogans. „Een rel is de taal van de niet-gehoorde mensen” – naar Martin Luther King. Twee jonge vrouwen plakken posters op de met houten platen afgetimmerde vensters van een groot gebouw op East Lake Street: „Hier wonen gezinnen met kinderen.” Een man en een vrouw lopen met een vuilniszak bij een smeulend gebouw. Nee, het is niet zijn bedrijf dat in rook opging, „maar het is wel mijn stad.”
Uitkijken naar de boogaloo
Na vier dagen en nachten demonstreren is de rek er uit bij veel bewoners van Minneapolis. Ze staan nog ferm achter de protesten tegen politiegeweld tegen zwarte mensen. Dat is nodig, zeggen ze. Er klinkt ook iets van trots in hun stem als ze wijzen op de tientallen steden in het hele land die zich bij de demonstraties van Minneapolis hebben gevoegd. Zaterdag werd geprotesteerd van Seattle tot Washington.
Maar twee nachten vol plunderingen en branden hebben de sympathie voor relschoppers weggeblazen. Staatssenator Patricia Torres Ray noemt hen ronduit „terroristen die mijn stad aanvallen”. Na middernacht werd in East Phillips Park geschoten. Gouverneur Tim Waltz maakt een duidelijk onderscheid tussen mensen die „vreedzaam demonstreren voor recht en degenen die deze beweging proberen ten onder te laten gaan in chaos”.
Het gif van de achterdocht is in de demonstraties gekropen. Wantrouwige verhalen gaan rond. Zijn de relschoppers professionele activisten van links die zich Antifa noemen? Zijn het racistische witte jongens die alleen maar komen omdat zij de politie haten en omdat zij uitkijken naar de boogaloo – de grote kladderadatsch van extreemrechts tegen de overheid? En die gemaskerde man die werd vastgelegd op video terwijl hij doodgemoedereerd met een hamer een voor een de winkelruiten van een bedrijf in autoaccessoires insloeg, was dat echt een politieman zoals onder de vredelievende demonstranten wordt gefluisterd?
De autoriteiten moeten zaterdagavond toegeven dat hun cijfers van vrijdag niet klopten. Het is niet waar dat „het overgrote deel van de gearresteerden” van buiten de stad Minneapolis en de regio kwamen. Maar het heeft in de tussentijd zijn werk gedaan, want de schoonmakende stadsbewoners op straat zeggen het allemaal: de stad is niet vernield door mensen zoals wij, maar door reltoeristen. Die avond zullen veel van de gewone inwoners op wacht staan in hun buurten, straten zijn afgezet door een haaks geparkeerde auto. Een Somalische man deelt op Instagram een filmpje waarop te zien is dat de Somalische gemeenschap ook wacht loopt in haar buurt. „Dit is historisch!”
Exit-strategie
Even voor achten stuurt de overheid naar alle mobiele telefoons in de stad het bericht dat de avondklok bijna ingaat en dat de burgers dan van straat moeten zijn. Dat is het sein voor de avondploeg. Ze zitten ineens met z’n honderden op het kruispunt voor het politiebureau van het 5de district. Daar schrijven ze met markeerstiften telefoonnummers op hun onderarm: van advocaten die ze moeten bellen na hun arrestatie. Een meisje met groen haar en gele tuinwerkhandschoenen belt om af te spreken op welk adres in de buurt ze kunnen hergroeperen. Uit de zijvakjes van haar rugzak steken twee flesjes halfvolle melk – tegen zere ogen bij een traangasaanval. Verdwenen zijn de bloemenmeisjes met de witte T-shirts. Verdwenen de Peruaanse fluitisten. De demonstranten van de avond zijn overwegend wit en ze dragen zwart, het uniform van de linkse Antifa.
Iets over half negen gaan kreten op aan de rand van de menigte: „Daar komt de politie!” Een jongen draait subiet zijn fiets om. „Ik plan nu mijn exit-strategie.” Anderen klappen de spatmaskers voor hun gezicht, zetten veiligheidsbrillen of gasmaskertjes op en knippen de GoPro-camera op hun skatershelm aan.
Tien over half negen marcheert ook de Nationale Garde de straat op. Vijf minuten lang hangt een dikke wolk traangas over de straten en is het kruispunt leeg. Een tank rijdt over Nicollet Avenue. Vanaf het dak van het politiebureau richten agenten tamelijk grote geweren op de menigte. Als die weifelt, wordt met rubber geschoten, gericht.
In minder dan een uur tijd is de overmacht van politie en garde erin geslaagd de groep demonstranten uit elkaar te jagen. De avond is nog vroeg, zegt de commandant van de Nationale Garde in een persconferentie rond half elf, en zijn troepen voeren dan nog „op tien locaties” acties uit, volgens hem. „We zijn gelukkig met beduidend meer mensen dan gisteren.”
Een jonge man op 1st Avenue tilt op ongeveer hetzelfde moment zijn shirt omhoog en beschijnt zijn torso met de zaklamp in zijn telefoon. Een vlek ter grootte en vurigheid van een zuigzoen. Hij buigt van pijn voorover. Aspirientje? „Nee man, ik ga naar huis.”