Direct naar artikelinhoud
Analysefinanciële noodhulp coronacrisis

Van eurobonds tot noodfondsen: hoe Europa de coronaschade wil betalen

Madrid, 26 maart, de Spaanse premier Pedro Sanchez neemt deel aan de digitale EU-top, waarin de Europese regeringsleiders de aanpak van de coronacrisis bespreken.Beeld Borja Puig de la Bellacasa / EPA

De Europese ministers van Financiën moeten het dinsdag eens zien te worden over de financiële noodhulp aan EU-landen die zwaar getroffen zijn door het coronavirus. Maar de meningen verschillen. Frankrijk, Duitsland, Nederland en de Europese Commissie hebben alle eigen voorstellen ingediend. Wat gaat het worden?

Van eurobonds tot noodfondsen: hoe Europa de coronaschade wil betalen
Beeld Thijs Balder

Het Franse voorstel: Tijdelijke uitgifte van EU-obligaties

Onder andere Frankrijk, Italië en Spanje pleiten al sinds de eurocrisis van 2010 voor de invoering van eurobonds. Naar aanleiding van de coronacrisis dringt Frankrijk opnieuw aan op de invoering van gezamenlijke staatsleningen. Dit keer niet alleen voor de eurozone, maar voor alle 27 EU-landen. Frankrijk wil een speciaal coronafonds oprichten dat voor maximaal vijf tot tien jaar gezamenlijke EU-staatsleningen (‘coronabonds’) gaat uitgeven. Het geld uit dit fonds zou alleen gebruikt mogen worden om de gevolgen van de corona-epidemie op te vangen.

Frankrijk wil daarvoor een brede definitie hanteren. Hoeveel geld de EU met die coronabonds moet ophalen en hoe dat geld verdeeld moet worden, laat Frankrijk in het midden. De coronabond-­leningen zouden volgens het voorstel afgelost kunnen worden door middel van een Europese solidariteitsbelasting, of vanuit het EU-budget (dat dan omhoog zou moeten).

Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie

Elf eurolanden steunen het Franse plan. Vijf eurolanden, waaronder Nederland en Duitsland, zijn tegen. Wat de niet-eurolanden ervan vinden is onduidelijk. Eurobonds zijn leningen waarvoor alle ­19 eurolanden garant staan en waarvoor al deze landen dus hoofdelijk aansprakelijk zijn. Deze euro-obligaties zijn te vergelijken met de staatsobligaties die individuele landen nu uitgeven om hun nationale uitgaven te financieren. Duitsland en Nederland betalen vanwege hun begrotingsdiscipline en sterkere economieën een lagere rente op hun staatsleningen dan Italië en Spanje. Landen met hoge staatsschulden willen hun schulden daarom graag ‘bundelen’ met die van Nederland en Duitsland.

De rente op deze gezamenlijk uitgegeven staatsleningen zal hoger zijn dan de rente op Duitse en Nederlandse staatsobligaties, maar lager dan de rente die Italië en Griekenland nu betalen. Zij zijn met eurobonds dus goedkoper uit; Duitsland en Nederland juist duurder. Nederland en Duitsland zijn daarnaast bang dat Italië en Griekenland geen enkele prikkel meer voelen hun begroting op orde te brengen, als die landen net zo goedkoop geld kunnen lenen als zijzelf.

Het Franse voorstel: Tijdelijke uitgifte van EU-obligaties
Beeld Thijs Balder

Het plan van de Europese Commissie: werkgelegenheidsfonds van 100 miljard euro

Commissievoorzitter Ursula von der Leyen lanceerde vorige week een plan voor een noodfonds dat maximaal 100 miljard euro kan uitlenen aan EU-landen. Dit SURE-fonds (Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency) is specifiek bedoeld om de werkgelegenheid in ­Europa op peil te houden. Landen die een beroep doen op dit fonds kunnen er werktijdverkortingsregelingen en looncompensatiemaatregelen van betalen om zo massaontslagen te voorkomen.

Als SURE 100 miljard euro uitgeeft, moet elke EU-lidstaat – Nederland dus ook – voor een deel van dat bedrag garant staan. Op basis van de staatsgaranties van de 27 EU-landen zal het SURE-fonds geld lenen op de financiële markten en dat geld weer doorlenen aan landen die daarom vragen. In feite geeft SURE dus EU-obligaties uit, een vorm van coronabonds, omdat alle EU-landen samen garant staan voor deze overheidsleningen.

Als het SURE-fonds er komt, kan Nederland er in principe ook een beroep op doen. De Nederlandse overheid neemt sinds een maand 90 procent van de loonkosten voor honderdduizenden bedrijven over. Tot 1 juni kost dat al 10- tot 20 miljard euro. Nederland zou in theorie een deel van de kosten kunnen verhalen op het SURE-fonds.

Alleen: omdat het EU-leningen zijn, zal de rente die erop betaald moet worden hoger liggen dan de rente die Nederland op zijn eigen staatsobligaties betaalt. Nederland en Duitsland hebben er dus niks aan. Alleen landen die een ­relatief hoge rente op hun staatsschuld betalen kunnen dankzij dit EU-fonds geld besparen.

Om te voorkomen dat al het geld naar Italië en Spanje gaat, mogen de drie landen die het meest willen lenen samen maximaal 60 miljard euro uit het fonds ontvangen.

Een curieus detail is het volgende: de Commissie heeft gecommuniceerd dat de garanties van de lidstaten vrijwillig zijn (wat suggereert dat landen een opt-out hebben, dus dat lidstaten niet verplicht zijn deel te nemen aan het fonds), maar ook dat SURE pas in werking treedt als álle 27 lidstaten meedoen.

Het plan van de Europese Commissie: werkgelegenheidsfonds van 100 miljard euro
Beeld Thijs Balder

De Duitse oplossing: meer vuurkracht voor Europese Investeringsbank

De Duitse minister van Financiën Olaf Scholz heeft namens Duitsland een eigen voorstel op tafel gelegd. Scholz wil de Europese Investeringsbank (EIB) van meer vuurkracht voorzien om het Europese midden- en klein­bedrijf door de coronacrisis heen te helpen. Scholz stelt voor om onder de paraplu van de EIB een nieuw ‘Pan-Europees Kredietgarantiefonds’ op te richten. Dat zou voorzien moeten worden van een startkapitaal van 25 miljard euro, een bedrag waarvoor de EU-lidstaten garant moeten staan (grote landen als Duitsland en Frankrijk het meest).

Op basis van het startkapitaal zou de EIB tot wel 200 miljard euro kunnen lenen op de financiële markten. Dat geld zou gebruikt worden om kortlopende noodkredieten van banken aan mkb-bedrijven voor 80 procent te ‘verzekeren’.

Naast dit EIB-voorstel verklaart Duitsland zich bereid de leenvoorwaarden van het Europese noodfonds ESM te versoepelen. Dat noodfonds kan 410 miljard euro uitlenen aan eurolanden in nood. Toen het ESM in 2012 werd opgericht stelden financieel strenge eurolanden als Duitsland en Nederland daar voorwaarden aan: het ESM mocht alléén geld uitlenen aan eurolanden die nergens meer geld kunnen lenen. Het ESM moest dus een lener in laatste instantie zijn, een uiterste redmiddel. De tweede voorwaarde was dat landen die aankloppen bij het ESM zich moeten onderwerpen aan een streng hervormingsprogramma om hun begroting op orde te brengen. Griekenland moest dat in 2012 ook accepteren. De ‘strenge’ eurolanden stelden deze eisen om te voorkomen dat het ESM een vehikel zou worden voor structurele geldtransfers van Noord naar Zuid.

Zonder deze twee drempelverhogende voorwaarden zou een land als Italië immers met enige regelmaat bij het ESM kunnen aankloppen om goedkoop geld te lenen op kosten van sterkere eurolanden. Nu is Duitsland bereid deze voorwaarden alsnog geheel te laten vallen. Italië zou dan minimaal 37 miljard euro aan ESM-leningen kunnen krijgen zonder enige tegenprestatie en Spanje 26 miljard.

De Duitse oplossing: meer vuurkracht voor Europese Investeringsbank
Beeld Thijs Balder

De Nederlandse tegenzet: een liefdadigheidsfonds voor medische noodhulp

Nederland wil geen ESM-leningen zonder voorwaarden en liever ook geen EU-obligaties. Die instrumenten brengen de eurozone en de EU dichterbij een transferunie, waarin sterkere landen structureel de begrotings­tekorten en staatsschulden van de zwakkere lidstaten subsidiëren. Minister Hoekstra en premier Rutte vrezen dat deze tijdelijke fondsen en maatregelen uiteindelijk toch niet zo tijdelijk blijken.

Maar Nederland is in het nauw gedrongen. De eurolanden die grote moeite hebben om aan de Europese begrotingsregels te voldoen, zijn ver in de meerderheid. Frankrijk, Spanje, Portugal en Italië zijn het opgeheven vingertje van Nederland meer dan beu. Omdat Spanje en Italië het zwaarst getroffen zijn door de coronacrisis, hebben zij nu ook een moreel argument om Nederland te kastijden. En Duitsland is niet meer de standvastige bondgenoot die het ooit was.

Zonder de steun van het machtige Duitsland staan Hoekstra en Rutte uiterst zwak. Nederland heeft weliswaar een veto, maar het gebruik daarvan is riskant. De andere lidstaten zullen ­Nederland daarvoor willen straffen, zoals de Europese Unie het Verenigd Koninkrijk wil straffen voor de Brexit. Hoekstra en Rutte hebben niet eens de volle steun van het kabinet, want D66 en ChristenUnie gaan er veel minder hard in dan CDA en VVD. Om alle transferunie-achtige voorstellen te pareren, stelt Nederland voor gewoon geld te schenken aan landen die hard geraakt zijn door het virus. Het kabinet wil een miljard euro in een noodfonds storten om Spanje en Italië te helpen bij het betalen van hun medische kosten.

Nederland roept andere EU-landen op hetzelfde te doen, opdat dit fonds zo’n 20 miljard euro heeft. Hoekstra en Rutte willen zo laten zien dat Nederland heus solidair en onbaatzuchtig kan zijn. Nederland stelt dit voor als alternatief, maar loopt het risico dat het ‘én-én’ wordt. Frankrijk en Italië vinden 20 miljard veel te weinig. Zij zullen het Nederlandse plan misschien dankbaar aanvaarden, maar niet ten koste van hun eigen plannen.

Berlijn sjanst plots met de minder brave jongens van de klas, en Nederland dan?
Duitsland lijkt zich op te maken voor een ongekende ommezwaai: het wil zijn stringente regels voor de Europese financiën loslaten, maar waarom?

Eurogroepvoorzitter Mário Cen­teno twijfelt er niet aan dat de EU zich door de crisis heen slaat. Maar de Unie zal het zelf moeten doen. De VS zijn er niet als back-up.

Minister van Financiën Wopke Hoekstra kreeg de toorn van de zuidelijke EU-landen over zich heen. Volgens hem is er geen sprake van gebrek aan solidariteit. Maar er is ook de ‘dure plicht’ te doen wat op korte en lange termijn goed is voor de economie. ‘We willen solidair én verstandig zijn’, zegt hij in een interview met de Volkskrant.