Direct naar artikelinhoud
Interview

Niod-onderzoeker Peter Romijn: ‘Excuses van Rutte zijn heel terecht’

Premier Rutte, koningin Máxima en koning Willem-Alexander waren gisteren bij de herdenking van de bevrijding van vernietigingskamp Auschwitz, 75 jaar geleden.Beeld ANP

Zijn voorgangers deden het niet, maar premier Rutte heeft eindelijk excuses gemaakt voor de rol van Nederland bij de Jodenvervolging. Het belang daarvan is enorm, zegt Niod-onderzoeker Peter Romijn.

“Lang hebben we gezegd: we waren bezet, wat hadden we anders moeten doen? Maar het is ­helaas zo dat Nederlandse overheidsdienaren de Jodenvervolging hebben gefaciliteerd,” zegt historicus Peter Romijn, hoofd van de onderzoeksafdeling bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Niod). “Er is onder ambtenaren en burgemeesters weinig verzet geweest.”

‘De Nederlandse paradox’ wordt het wel genoemd. Hoe kan het dat uit een land dat helemaal niet zo antisemitisch was toch zoveel Joden zijn vermoord? Het percentage Joden dat tijdens de Duitse bezetting in Nederland werd vermoord, ligt immers veel hoger dan in andere bezette landen. Van de 140.000 joden in ons land, werden er 102.000 vermoord.

Romijn was blij verrast toen hij premier Mark Rutte zondag excuses hoorde maken. “Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten als hoeders van recht en veiligheid,” zei hij tijdens de Nationale Holocaust Herdenking. “Precies zo was het,” vindt Romijn, die veel onderzoek deed naar de rol van de overheid in de oorlog.

Loyale ambtenaren

Toen de Nederlandse regering in mei 1940 naar Londen vertrok, werd het landsbestuur overgenomen door de Duitse bezetter. In tegenstelling tot landen als België en Frankrijk, waar de bezetting vooral militair was, kreeg Nederland een ­civiel bestuur dat werd geleid door de nationaalsocialisten. Romijn: “Omdat onze economie onderdeel moest worden van de Duitse oorlogseconomie; en omdat zij ons zagen als Duits broedervolk.”

Direct na de bezetting is door de Duitsers gevraagd of ambtenaren loyaal wilden meewerken. “Het Nederlandse recht zou dan gehandhaafd blijven. De ambtenaren zeiden daarop ‘ja’, maar al snel radicaliseerde het Duitse bestuur. Toen de anti-Joodse maatregelen werden afgekondigd, is gedacht: we werken maar mee om erger te voorkomen. Intussen werden Joden steeds meer afgesneden van de rest van de bevolking. Toen heeft de overheid niet gedaan waar ze in principe voor is: beschermen van haar burgers. Ál haar burgers.”

Voor het blok

Het ‘succes’ van de vervolging in Nederland is wel te verklaren, zegt Romijn. “De anti-Joodse politiek werd geleid door de SS, die ook de Nederlandse politie inzette. In andere landen had de SS minder te zeggen over de deportaties. Daardoor was het beleid hier niet alleen spijkerhard, maar werden Nederlandse ambtenaren ook voor het blok gezet.”

Maar er is ook een andere kant aan het verhaal. In het onderzoek dat Romijn deed naar de oorlogsjaren kwam hij opvallend weinig voorbeelden tegen van ambtenaren of burgemeesters die hun positie hebben gebruikt om Joden te helpen. “Ambtenaren keken vooral naar elkaar: wat doe jij? Ze zagen het als hun taak de Nederlandse samenleving zo goed mogelijk door te ­laten draaien. Dat de rechten van een deel van die samenleving werden geschonden, was geen reden daarmee te stoppen. Het werd met tegenzin aanvaard. Het werd gezien als een keuze voor het minst kwade.”

Peter Romijn (1955). De historicus is directeur onderzoek bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Niod).Beeld Jean-Pierre Jans

Toen burgemeesters bijvoorbeeld opdracht kregen alle namen en adressen van Joden uit het bevolkingsregister door te geven, deden ze dat. Op een enkele uitzondering na protesteerden burgemeesters ook niet toen later de deportaties uit hun gemeenten werden georganiseerd. “Zo is burgemeester Wytema van Beilen gearresteerd omdat hij weigerde Joodse inwoners te laten oppakken,” zegt Romijn, “maar er is niet op grote schaal geprobeerd de vervolging tegen te werken. We weten niet of dat wél gebeurd zou zijn als ze hadden geweten dat Joden vermoord zouden worden, maar tijdens de bezetting werd al snel duidelijk dat de rechten van Joden werden geschonden. Het ambtenaren­apparaat bleef doorwerken. Dat heeft de Jodenvervolging administratief mogelijk gemaakt. We moeten dus niet alleen kijken naar collaborateurs die Joden aangaven.”

Dat Rutte daar nu namens de regering excuses voor aanbiedt, is dan ook volkomen terecht, vindt Romijn. “Uiteindelijk zijn er meer dan 100.000 mensen vermoord. Daar hoor je als overheid rekenschap van te geven.”

Al kan hij ook geen antwoord geven op de vraag waarom de slachtoffers daar 75 jaar op moesten wachten. “Het gekke is: in Nederland denken we eigenlijk al best lang genuanceerd over de oorlog. Al sinds de jaren zestig weten we dat we niet collectief in het verzet hebben ge­zeten. Toch duurde het lang. Ik denk weleens dat het ook te maken heeft met onze protestantse volksaard. Katholieken hebben meer een biechtcultuur. In katholieke landen zijn veel eerder excuses gemaakt.”

Joegoslavië

Als voorbeeld noemt Romijn premier Wim Kok. Die wilde geen excuses maken, omdat hij het niet oprecht vond dat te doen voor iets wat anderen hebben misdaan. “Daar is wel iets voor te zeggen. Ik wil ook geen excuus aanbieden voor iets wat mijn opa fout deed. Maar het is wel goed dat premier Rutte erkent dat de overheid een verantwoordelijkheid draagt voor wat is misgegaan.”

Dat het nu makkelijker is dat te doen, heeft ook te maken met de tijd, zegt Romijn. “Er is sinds de oorlog zoveel gebeurd. De oorlog in Joegoslavië was bijvoorbeeld een keerpunt: we zagen van dichtbij hoe makkelijk een bevolkingsgroep kan worden uitgeroeid, ook als het overgrote deel van de rest dat helemaal niet wil. Zo is het hier ook in de Tweede Wereldoorlog gegaan. Ambtenaren wilden de vervolging niet, maar het gebeurde wel. Door dat te erkennen, kunnen we leren hoe we als samenleving weerbaar blijven tegen het kwaad.”