Direct naar artikelinhoud
NieuwsGrafiek Hannes Minkema

Hoe kan het dat uitgaven aan onderwijs stegen, en salarissen niet?

Hoe kan het dat uitgaven aan onderwijs stegen, en salarissen niet?
Beeld Sjoerd van Leeuwen

Sinds 2012 gaat op Twitter een grafiek rond die moet aantonen dat het onderwijs relatief steeds minder uitgeeft aan leraren en steeds meer aan randzaken. Kaya Bouma en Rik Kuiper proberen te achterhalen of die kloof echt bestaat.

en

Het plaatje circuleert al jaren. Telkens als de discussie over onderwijsbezuinigingen, lerarensalarissen en al dan niet falende besturen oplaait, is er wel iemand die de onheilspellende grafiek van Hannes Minkema opnieuw op Twitter zet.

Kijk nou eens, klinkt het dan. Kijk nou in welk zwart gat het onderwijsgeld verdwijnt! Kijk hoeveel geld er niet aan lesgeven wordt besteed! Het lek moet gedicht!

‘Deze grafiek kan niet vaak genoeg herhaald worden’, schrijft de kritische onderwijsvereniging Beter Onderwijs Nederland eind 2017 op Twitter. Begin dit jaar plaatst een docent de grafiek: ‘Een van de redenen waarom ik ga staken 15 maart’, noteert hij. ‘Waar blijft het geld toch steeds?’

De grafiek appelleert aan een diepgeworteld wantrouwen in de manier waarop in Nederland het onderwijsgeld wordt verdeeld: via de lumpsum. Jaarlijks krijgen scholen een zak met geld die ze naar eigen inzicht mogen besteden. Een extra leraar of nieuwe plantenbakken? De school mag het zelf beslissen, mits de onderwijsresultaten op orde zijn. Verantwoording over de besteding zou ondoorzichtig zijn.

In dat systeem hebben besturen te veel vrijheid, roepen critici. Meer geld dan nodig gaat naar zaken buiten het klaslokaal. De leraren zien hun klassen groeien, terwijl hun salarissen achterblijven en de onderwijskwaliteit daalt.

De grafiek van Minkema vertelt dat verhaal met minimale middelen. Twee lijnen zijn relevant, twee lijnen die met het voortschrijden van de jaren steeds verder uit elkaar gaan lopen. De bovenste lijn toont de totale overheidsuitgaven aan onderwijs. Die zijn in vijftien jaar verdubbeld. De lijn daaronder representeert de lerarensalarissen. Die groeiden in dezelfde periode veel minder hard. Procentueel gezien wordt er dus steeds meer geld ‘niet aan lesgeven besteed’, zo suggereert het plaatje. Eén woord staat er in kapitalen bij: ‘ONVERKLAARD’.

Natuurlijk, zulke eenvoud kan bedrieglijk zijn. Heeft die Hannes Minkema de goede cijfers gebruikt? Ziet hij niets over het hoofd? Dat zou kunnen. Maar wat als het beeld wél klopt? Wat als er inderdaad steeds minder onderwijsgeld gaat naar de mensen voor de klas? We besluiten het uit te zoeken.

De onheilspellende grafiek van Hannes Minkema.Beeld Michel Couzijn

Venijnige haan

Onze zoektocht begint bij de maker van de grafiek. Deze Hannes Minkema blijkt in het echt Michel Couzijn te heten. De vijftiger is op dat moment leraar Nederlands aan het Pieter Nieuwland College in Amsterdam en geeft les aan leraren in spe aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat hij niet wil dat zijn leerlingen hem telkens aanspreken op wat hij online schrijft, verschuilt hij zich al vijftien jaar achter een pseudoniem: Hannes Minkema. Voor collega’s en vrienden maakt hij daar geen geheim van.

Zijn profielfoto op Twitter, een venijnig kijkende haan, past bij zijn tweets en blogs die vaak fel van toon zijn. Er is een hoop mis in het Nederlands onderwijs, vindt de leraar. Vanuit die kritische belangstelling tekent hij – voor zover hij dat kan terughalen – op 12 november 2012 de grafiek.

Op die dag, een maandag, heeft Michel Couzijn zijn papadag. Met drie kinderen op school heeft hij tijd om achter de laptop te kruipen. Hij struint wat door Statline, de website waarop het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) allerhande statistieken publiceert. Hij begint te peuren in de onderwijscijfers.

Het eerste wat hem opvalt: de onderwijsbudgetten zijn enorm toegenomen. Dat verbaast hem. Zelf werkt Couzijn op dat moment al twee decennia in het onderwijs, maar op zijn loonstrookje heeft hij van al dat extra geld niet veel teruggezien. Sterker nog: het is op dat moment crisis, de leraren zitten al twee jaar op de nullijn.

De klassen heeft hij ondertussen groter zien worden. Tegelijkertijd gaat het met de kwaliteit van het onderwijs steeds minder – het is Couzijn opgevallen in de internationale Pisa-onderzoeken die het taal- en rekenniveau van kinderen in OESO-landen meten. Nederlandse kinderen scoren steeds lager.

Een paar jaar later, in 2018, bevestigt de Onderwijsinspectie dat beeld. Nederlandse kinderen zijn de afgelopen twintig jaar langzaam maar zeker slechter geworden in rekenen, lezen, natuurwetenschappen en gym, blijkt uit onderzoek.

Onverklaarde uitgaven

Om de boel helder te krijgen, besluit Couzijn een grafiek te maken. Een blauwe lijn voor de totale onderwijsuitgaven, een lijn die steeds hoger klimt. Een rode lijn die toont dat de leerlingenaantallen over de jaren vrij stabiel zijn. En daartussen een groene lijn die de ontwikkeling van de lerarensalarissen toont.

Die salarislijn begint in 1997, het jaar dat de lumpsumfinanciering in het voortgezet onderwijs wordt ingevoerd. Vanaf dat moment hoeven middelbare scholen niet meer met bonnetjes naar het ministerie.

Couzijn schat dat in dat ijkjaar 85 procent van het onderwijsgeld naar leraren gaat. Hij baseert zich daarbij naar eigen zeggen op cijfers van de Algemene Onderwijsbond. Dan maakt hij een gecalculeerde inschatting: hoeveel geld wordt er in 2010 aan salarissen uitgegeven? Hij verbindt de twee punten met een lijn.

Daar is de groeiende kloof. Besturen hebben ruim twee keer zo veel te besteden gekregen, veel meer dan alleen op basis van de inflatiecorrectie te verwachten is. Maar dat extra geld is voor zijn gevoel niet of nauwelijks naar salarissen gegaan, niet naar kleinere klassen en de onderwijskwaliteit is er ook niet op vooruitgegaan. Waar is dat geld dan aan besteed?

‘ONVERKLAARD’, typt Couzijn bij de kloof. En daarachter, tussen haakjes: ‘of liever gezegd: niet aan lesgeven besteed’.

Die middag, iets na vijf uur, slingert hij de grafiek voor het eerst op Twitter, als antwoord op een bericht van toenmalig PvdA-leider Diederik Samsom. ‘Gezien de PvdA-bekommernis om de pijler ‘onderwijs’, graag uw commentaar op deze figuur.’ Een antwoord van Samsom krijgt hij niet.

Twitter bericht wordt geladen...

Vertekend beeld

Hoewel de grafiek een eigen leven leidt op Twitter, zeggen ze bij het ministerie van Onderwijs haar niet te kennen. De woordvoerder laat ons bovendien weten dat er op het meegestuurde plaatje ‘nogal wat af te dingen valt’.

Problematisch is bijvoorbeeld dat in de grafiek alle sectoren op een hoop worden gegooid, van basisschool tot universiteit. Dat geeft volgens de woordvoerder een vertekend beeld. Zo vallen er voor het mbo en het hoger onderwijs ook uitgaven voor huisvesting onder het geld dat de rijksoverheid naar scholen overmaakt. In het basis- en voortgezet onderwijs stellen gemeenten onderwijsgebouwen beschikbaar.

Ook maakt de woordvoerder bezwaar tegen de veronderstelling dat geld dat niet naar lerarensalarissen gaat dus ‘niet aan lesgeven’ wordt besteed. ‘Instellingen moeten ook lesmaterialen kopen’, mailt hij. ‘Pennen en potloden, tafels en schoolborden, de dure inrichting van klaslokalen in het technisch onderwijs in het vmbo.’

‘Daar gaat de grafiek helemaal niet over’, zegt Frans van Haandel op zijn beurt. ‘De grafiek laat zien dat er, door de vrijheid die de lumpsum biedt, minder geld naar het primaire proces gaat: het lesgeven. Het geld verdwijnt niet, maar het wordt niet doelmatig besteed.’

Van Haandel is leraar wiskunde. De afgelopen jaren haalde hij regelmatig het nieuws met eigen onderzoeken, waarin hij concludeert dat scholen de honderden miljoenen die Den Haag met een bepaald doel beschikbaar stelt, niet altijd besteden aan dat doel. De lijn die Hannes Minkema tekende voor de lerarensalarissen is misschien niet heel precies, zegt Van Haandel, ‘maar de trend klopt wel’.

Samen met een collega ging hij ooit bij Sander Dekker op de koffie. Hij schoof de uitgeprinte grafiek van Minkema onder de neus van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs. Dekker zei dat hij zich niet kon voorstellen dat scholen onderwijsgeld zouden verkwisten.

‘We mochten er verder over in gesprek met zijn ambtenaren’, zegt Van Haandel. ‘Later zijn we inderdaad nog vier keer op het ministerie geweest. Maar die grafiek is nauwelijks ter sprake gekomen, omdat we iets anders onderzochten.’

Vertekend beeld
Beeld Sjoerd van Leeuwen

Beredeneerde gok

Iedereen heeft een mening, maar niemand weet precies hoe het zit. En dus zit er niets anders op. Om te achterhalen of de onheilspellende grafiek klopt, moeten we hem zelf proberen te reconstrueren, waarbij we gebruikmaken van betrouwbare cijfers. Dat moet mogelijk zijn, denken we. Het onderwijs administreert toch alles?

Om het behapbaar te houden, besluiten we ons te concentreren op het voortgezet onderwijs. De sector krijgt een eigen grafiek. Daarin willen we in ieder geval schetsen wat er is gebeurd sinds de invoering van de lumpsum.

Het totaalbedrag dat het ministerie van Onderwijs jaarlijks aan elke sector besteedt, is eenvoudig te achterhalen. Niet gecorrigeerd voor inflatie heeft het voortgezet onderwijs nu een ruim twee keer zo hoog budget als twintig jaar geleden. De overheidsuitgaven stegen vooral tot 2009, daarna veel minder.

Dan wordt het ingewikkeld. Want hoeveel geld gaat er elk jaar naar de lerarensalarissen? Couzijn koos voor een beredeneerde gok, maar daar nemen we geen genoegen mee. Wij willen harde data over de afgelopen twintig jaar. Die lijken er niet te zijn. Of in ieder geval: ze zijn lastig te achterhalen. Zo registreert het CBS alleen de totale personeelslasten per sector. Daar zitten ook de salarissen van conciërges en directeuren bij. En nee, het CBS laat weten de post niet verder te kunnen opsplitsen.

Omdat ook andere openbare bronnen geen uitkomst bieden, kloppen we opnieuw aan bij het ministerie van Onderwijs. Zulke cijfers zijn er pas vanaf 2009, laat een woordvoerder weten. Hij stuurt een tabelletje mee. ‘De loonkosten gaan verder terug, maar de crux zit hem kennelijk in de mogelijkheid om het uit te splitsen naar personen met lesgevende taken en anderen.’

Tja. We moeten verder terug, liefst tot voor het jaar dat de lumpsumbekostiging werd ingevoerd; voor het voortgezet onderwijs was dat 1997. Dat zou dan het kantelpunt moeten zijn. Vanaf dat moment is het volgens critici de verkeerde kant op gegaan.

We gaan langs bij Hans Duijvestijn in het Limburgse Klimmen. De gepensioneerde docent verdiept zich al jaren in onderwijsfinanciën. Hij belooft in de cijfers te duiken. Een poos later mailt hij inderdaad een Excelbestand met zijn inschatting van de salariskosten. Maar, zegt hij erbij, hij is er ‘niet erg zeker’ van dat het allemaal klopt. ‘Het zit er helaas niet in om harde uitspraken te doen over salariskosten voor leraren.’ Probleem is dat veel schoolbesturen in hun uitgebreide jaarverslagen wel publiceren hoeveel ze uitgeven aan salarissen van al het personeel, zegt hij, maar dat dat vaak niet wordt uitgesplitst naar leerkrachten en niet-leerkrachten.

Ook de Rotterdamse hoogleraar Jos Blank, die voor de stichting IPSE Studies onderzoek deed naar de ontwikkeling van de kosten in het onderwijs, zegt dat de benodigde cijfers niet te vinden zijn. IPSE kan wel een ‘vrij accurate benadering’ maken van de lerarensalarissen tussen 1997 en 2016, met behulp van ‘imputatietechnieken’, zoals Blank het noemt. Dat is een tijdrovende klus, dus hij kan het alleen doen als ze de Volkskrant een rekening van 1000 euro exclusief btw mogen sturen. Daar bedanken we even voor.

Onbruikbare cijfers

En dan, als we eigenlijk al geen antwoorden uit Den Haag meer verwachten, stuurt een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs een lange e-mail. Ze hebben zelf geprobeerd de onheilspellende grafiek te reproduceren, lezen we. Maar helaas, dat is niet gelukt.

Daar komt bij dat de ambtenaren van mening zijn dat het niet zinvol is om per jaar te bepalen hoeveel procent van de overheidsuitgaven naar lerarensalarissen gaat. Scholen putten immers soms ook uit hun financiële reserves. ‘Het is zuiverder om de totale uitgaven van een school met de loonkosten te vergelijken’, schrijft de woordvoerder.

Dat heeft het ministerie dan ook proberen te doen. Bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) rolden de totale lasten van de scholen en de loonkosten van de leraren uit de computer. Het betreft ook ditmaal cijfers vanaf 2009, want toen introduceerde het ministerie een centraal systeem waarin schoolbesturen de loonkosten kunnen bijhouden. Sindsdien heeft de overheid volgens het ministerie ‘een goed en betrouwbaar beeld van hoeveel er in Nederland wordt uitgegeven aan lerarensalarissen’.

Uit de cijfers die het ministerie stuurt wordt duidelijk dat er sinds 2009 geen sprake was van enorme dalingen in het aandeel dat aan lerarensalarissen is besteed. Een kanttekening: dat was ook de periode dat de onderwijsuitgaven minder hard stegen. De grote budgetgroei zat in de jaren daarvoor.

Uit die tijd, de jaren vóór 2009, levert het ministerie ook een riedeltje cijfers. Maar, zo waarschuwt de woordvoerder, die cijfers zijn ‘onbruikbaar om mee te rekenen’. Dat heeft onder meer te maken met ‘het oude systeem’ en ‘andere functiecoderingen’. De cijfers fluctueren inderdaad enorm. We kunnen er weinig mee.

Onze poging te achterhalen wat er sinds de invoering van de lumpsum met de lerarensalarissen is gebeurd, lijkt te mislukken. Langzaam wordt duidelijk dat niemand precies weet hoe hoeveel geld er de afgelopen dertig jaar naar lerarensalarissen is gegaan. De vakbond niet, het CBS niet, de hoogleraar niet. En ook het ministerie weet uiteindelijk, na lang graven, alleen de cijfers van de laatste jaren op te diepen.

Nalatige overheid

Michel Couzijn ontvangt ons in zijn bovenwoning in Amsterdam-West. Aan de tafel waar hij ooit zijn grafiek maakte, serveert hij koffie met baklava. Hij draagt een bloemetjesoverhemd. We hebben hem van tevoren onze resultaten gestuurd, we vertellen hem over onze worstelingen en over onze mislukte pogingen de grafiek met betrouwbare data te reconstrueren.

Daar verbaast hij zich over. Er moet voldoende geld naar ‘de kerntaak van het onderwijs’, vindt hij. Naar de lessen dus. Daar moet de overheid zicht op houden. ‘Hebben ze dat niet, dan weten ze niet of het geld doelmatig wordt besteed.’

Couzijn benadrukt dat juist de cijfers over de periode tussen 1997 en 2010 van belang zijn. Toen stegen de onderwijsuitgaven van de overheid het hardst. En juist van die periode heeft het ministerie geen data beschikbaar.

‘Ik snap het governancemodel wel’, zegt Couzijn. ‘Dat ze het geld aan de scholen geven, omdat die het best weten waaraan ze het moeten besteden. En dat ze vervolgens de onderwijsresultaten van de scholen gaan controleren. Maar als je ziet dat de resultaten teruglopen en dat er enorme lerarentekorten ontstaan, dan is er maar één conclusie mogelijk: de tanker is wel heel erg uit de koers geraakt. Dan moet je ingrijpen. En dat gebeurt niet, het is pappen en nathouden. Daar winnen we de oorlog niet mee.’

Suggestief

Na afloop van het gesprek met Couzijn vragen we ons af: moeten we dan toch naar Jos Blank, die met zijn imputatietechnieken wél cijfers kon leveren?

Het stuit ons een beetje tegen de borst. Dat cijfers die de overheid voor ons gevoel zo zou moeten kunnen oplepelen alleen tegen betaling door onderzoekers te achterhalen zijn. Maar ja, het is niet anders. Dit lijkt de enige manier om in beeld te krijgen of er inderdaad steeds minder geld naar lerarensalarissen gaat.

IPSE Studies verzamelt al jaren cijfers over de productiviteit en doelmatigheid van de publieke sector. Die publiceert de stichting in een eigen database: Trends in Publieke Sector (TiPS).

Blank en zijn collega Alex van Heezik gaan voor ons aan de slag. Uit onderwijsdatabase Stamos – nu niet meer online te vinden, maar de stichting beschikt over een kopie – halen ze gegevens over het totaalaantal voltijdbanen in het voortgezet onderwijs. Ook weet de database hoeveel van die banen procentueel toebehoren aan onderwijzend personeel, onderwijsondersteunend personeel en directie en management. Zo berekenen ze hoe groot het lerarenkorps ieder jaar was. Door het aantal leraren vervolgens te vermenigvuldigen met het bedrag dat een leraar gemiddeld kost, kunnen Blank en Van Heezik schatten hoeveel geld er door de jaren heen naar lerarensalarissen is gegaan.

Als we de resultaten binnen hebben, reizen we af naar Delft. Blank en Van Heezik ontvangen ons in een vergaderzaaltje in het bedrijfsverzamelgebouw waar ze kantoor houden. Eén ding moet ze meteen van het hart over de grafiek van Couzijn.

Blank: ‘Die grafiek lijkt te zeggen dat er geld verdwijnt in het onderwijs. Daar teken ik bezwaar tegen aan.’

Van Heezik: ‘Het is suggestief.’

Blank: ‘Alsof het onderwijs een frauduleuze sector zou zijn. Dat is niet zo. Alles moet tot op de cent worden verantwoord.’

Kloof bestaat

Na ons bezoek aan Delft voeren we de kersverse cijfers aan Excel, klikken wat in het rond. We kunnen het bijna niet geloven, maar daar verschijnt dan toch die grafiek op het scherm. Ze lijkt door de oogharen bezien op de grafiek van Couzijn, maar minder onheilspellend.

De grafiek van De Volkskrant.Beeld De Volkskrant (Bronnen: CBS, IPSE)

En nu? Nu is het zaak om te kijken of de kloof van Couzijn wel bestaat. We moeten daarom kijken of de lijnen in de nieuwe grafiek zich net zo snel van elkaar verwijderen als de lijnen in de oorspronkelijke grafiek. Daartoe zetten we een laatste stap: we becijferen of het aandeel dat naar lerarensalarissen is gegaan de afgelopen twintig jaar is veranderd.

Volgens de grafiek van Couzijn ging in 1997 nog circa 85 procent naar lerarensalarissen; een jaar of twintig later zou dat nog maar 60 procent zijn.

Onze inmiddels flink uit de kluiten gewassen spreadsheet komt tot een andere conclusie. Jawel, er is inderdaad sprake van een daling, maar die is niet zo spectaculair als bij Couzijn: van 65 procent voor lerarensalarissen in 1998 naar 57 procent in 2016.

Opvallend is dat er in die periode ook iets anders gebeurt: het aandeel dat naar niet-onderwijzend personeel gaat, stijgt van 17 naar 22 procent. Tellen we de percentages van die twee bij elkaar op, dan zien we dat scholen aanvankelijk 82 procent aan al het personeel uitgaven en nu nog 78 procent.

Middelbare scholen besteden grofweg 80 procent van de totale uitgaven aan personeel.Beeld De Volkskrant (Bronnen: CBS, IPSE)

Zorgelijke ontwikkeling

Hoe moeten we de conclusies interpreteren? Dat hangt ervan af aan wie je het vraagt. Het ministerie van Onderwijs benadrukt zelf pas vanaf 2009 een betrouwbaar beeld te hebben. Daaruit blijkt dat de uitgaven aan loonkosten van leraren ongeveer constant blijven. Als er in de periode daarvoor wel minder geld naar leraren is gegaan, is dat volgens een woordvoerder ‘niet per se’ zorgelijk. ‘Bijvoorbeeld als dat geld is geïnvesteerd in onderwijsondersteunend personeel of leermiddelen.’

Voor Hans Duijvestijn toont de grafiek – hoewel minder verontrustend dan de oorspronkelijke versie – aan dat het systeem met de lumpsum niet werkt. ‘De mantra is dat schoolbesturen het best weten hoe het geld moet worden besteed’, zegt hij, ‘maar men weigert te onderzoeken wat er werkelijk gebeurt.’ Duijvestijn denkt dat besturen allerhande nieuwe plannen financieren door te bezuinigen op ‘de grootste post waarop kan worden bezuinigd: de lerarensalarissen.’

De VO-raad geeft er liever een positieve draai aan. Volgens de schoolbesturenorganisatie gaat er relatief minder geld naar leerkrachten en meer naar niet-onderwijzend personeel omdat het onderwijs professionaliseert. ‘Taken die eerder door leerkrachten erbij werden gedaan, zijn overgenomen door anderen’, aldus een woordvoerder. ‘Denk aan roostermakers, ICT’ers, decanen, examensecretarissen en zorgcoördinatoren. Daardoor kan de leraar zich meer focussen op zijn kerntaak: onderwijs geven.’

En Jos Blank? Die kijkt weer heel anders naar de resultaten. Want hoe relevant is het eigenlijk om te weten welk percentage van het budget naar leraren gaat? ‘Meer leraren betekent niet automatisch dat het onderwijs ook beter is’, zegt de hoogleraar. ‘Dat is de inputkant, terwijl je als maatschappij moet sturen op de outputkant. Levert het systeem op wat we ervan verwachten? Hebben leerlingen voldoende kennis als ze van school komen?’

Rode pen

Michel Couzijn ontvangt opnieuw in fleurig overhemd, ditmaal bij de Universiteit van Amsterdam, waar hij leraren opleidt. Hoe kijkt hij aan tegen de nieuwe grafiek die we met de cijfers van IPSE hebben gemaakt?

Tja, overtuigd is hij niet. Couzijn kan gewoonweg niet geloven dat de grafiek de werkelijkheid weerspiegelt. Op een geprinte versie van ons conceptverhaal heeft hij met rode pen wat cijfers gekrabbeld die IPSE leverde. In 1997 ging er 2,1 miljard naar lerarensalarissen, in 2016 was dat 4,8 miljard.

‘Dat is een stijging van 130 procent’, zegt hij. ‘De inflatie was in die periode hooguit 40 procent. Waar is de rest van dat geld naartoe gegaan? Leerlingen krijgen niet dubbel zoveel les. Klassen zijn niet kleiner geworden. De salarissen zijn niet hard gestegen. Er zijn niet opvallend veel meer leraren. De dure ‘grijze golf’ is met pensioen gegaan. Ik kan dit niet verklaren.’

Later voegt hij nog toe dat hij vooral de stijging die eerste tien jaar na de invoering van de lumpsum ongeloofwaardig hoog vindt. 

Van Heezik is niet onder de indruk van die kritiek, blijkt als we hem later om een reactie vragen. Ook in andere publieke sectoren zijn de personeelskosten in twintig jaar verdubbeld, zegt hij. Bij de politie bijvoorbeeld, en bij de rechterlijke macht. Hij staaft dat met cijfers uit de database van IPSE. ‘Verder vergeet Couzijn dat ook het aantal fte’s behoorlijk is toegenomen’, schrijft Van Heezik. Het aantal leraren in het voortgezet onderwijs steeg van ruim 49 duizend fte in 1997 naar 61 duizend in 2016. In dezelfde periode steeg het aantal leerlingen van 852 duizend naar 996 duizend.

Die middag op de UvA stellen we Couzijn nog een laatste vraag: gaat hij zijn grafiek vanaf nu nog verspreiden? Nee, zegt hij, dat zal hij ‘niet onvoorwaardelijk’ meer doen. ‘Ik snap wel dat er vraagtekens bij te stellen zijn.’ En de grafiek van de Volkskrant? ‘Die ook niet.’

Voor Couzijn ligt de vraag waarmee hij begon nog steeds op tafel. Hoe kan het dat de uitgaven aan onderwijs zo hard stegen, maar de salarissen maar mondjesmaat? Het blijft hem frustreren dat er zo veel mist rond onderwijsfinanciën hangt. ‘Kijk hoeveel moeite jullie hebben moeten doen om deze cijfers te achterhalen’, zegt hij. ‘Zelfs het ministerie, dat er toch over gaat, heeft ze niet voorhanden. Dat vind ik raar. Dat hoort gewoon niet.’

Met medewerking van Alexander Leeuw.

Inflatie

Om het niet nodeloos ingewikkeld te maken zijn, de bedragen in dit verhaal niet gecorrigeerd voor inflatie. Bij het berekenen van het aandeel van het totale budget dat naar lerarensalarissen gaat, valt die inflatie ook weg. Om inzicht te krijgen in de groei van de onderwijsuitgaven, is inflatiecorrectie wel relevant. Zo gaven onderwijsinstellingen in 1998 samen 3,6 miljard euro uit, in 2016 was dat 8,6 miljard. Circa 1,5 miljard van die stijging compenseert de inflatie, die in die periode 40 procent bedroeg. De rest, circa 3,5 miljard euro, is extra budget.

Lees ook

Middelbare scholen besteden een steeds kleiner deel van hun budget aan leraren. Terwijl de overheid de afgelopen twintig jaar flink meer geld voor het voortgezet onderwijs uittrok, is het aandeel dat naar lerarensalarissen gaat in dezelfde periode gedaald: van 65 procent in 1998 naar 57 procent in 2016.

Grofweg 6.700 euro trekt de Rijksoverheid jaarlijks uit voor elke basisschoolleerling. Dat geld komt niet allemaal in de klas terecht. Waar blijft het dan? 

Er is een revolutie nodig in het onderwijs, stelt leraar en columnist Ton van Haperen. ‘Door de invoering van de lumpsum is het schoolbestuur de spil van het stelsel geworden. Het probleem is: ze hebben wel altijd plannen die ze willen realiseren. Daar is geld voor nodig.’