Pedagogen: Het kind als kleine wetenschapper
Jean Piaget wordt geboren in 1896 in Neuchâtel, Zwitserland. Op zijn elfde schrijft hij zijn eerste wetenschappelijke artikel over de albinomus en na zijn middelbare school gaat hij biologie studeren. In 1918 haalt hij zijn PhD met een proefschrift over fossiele weekdieren. Piaget begint zich te interesseren in de psychologie en de filosofie rond de vraag ‘waar komt kennis vandaan?’ Hij werkt mee aan een belangrijke intelligentietest en start met experimentele studies naar de manier waarop kennis zich ontwikkelt in de menselijke geest. Hij noemt dit zelf het vakgebied van de ‘genetische epistemologie’.
Aan de hand van observatie, testen en ondervraging probeert Piaget te begrijpen hoe het primitieve denken van kinderen zich ontwikkelt tot het volwassen redeneren. Volgens Piaget ontwikkelt het kind bepaalde schema’s of systemen door zijn interactie met de wereld. Dit is een geheel van bewegingen en gedragingen dat hoort bij een bepaald ‘object’. Voor kleine kinderen is dit bijvoorbeeld zuigen aan de borst. Zij zullen dit gedrag ook toepassen bij nieuwe objecten. Ze gaan ook zuigen aan een boxspeeltje. Assimilatie, noemt Piaget dit. Vervolgens ontdekken ze wat ze nog meer met het speelgoed kunnen doen. Dit proces heet accommodatie. Piaget beschrijft hoe deze systemen steeds geavanceerder worden bij opgroeiende kinderen en langzaamaan omgezet worden in mentale beelden.
In deze theorie wordt het kind gezien als een kleine wetenschapper die alles uittest wat er op zijn pad komt. We zien deze denkwijze terug in projectonderwijs waarbij kinderen vragen formuleren bij een bepaald onderwerp en daarna zelf antwoorden verzamelen met methodes als brononderzoek, interviews en experimenten. Piaget onderscheidt hiernaast vier verschillende periodes van ontwikkeling. In de eerste fase zijn kinderen van 0-2 jaar bezig met hun sensorimotorische ontwikkeling. Van 2 tot 7 jaar ontwikkelen ze hun symbolische denken door met taal dingen te omschrijven die niet altijd zichtbaar zijn. In deze fase kunnen de meeste kinderen zich nog niet echt inleven in anderen. Vanaf 7 jaar verandert dit en leren kinderen daarnaast ook redeneren op basis van kennis. Hun denken is nog steeds gebaseerd op eigen ervaringen. In de fase van 11-16 jaar leren kinderen abstract of theoretisch te denken. Ze gaan denken over wat er mogelijk is als ze bepaalde zaken combineren en ze leren reflecteren op zichzelf.
wereldbeeld
Piaget schrijft meer dan vijftig boeken en honderden artikelen over dit onderwerp en levert daarmee een grote bijdrage aan de ontwikkelingspsychologie. De conclusie die Piaget trekt, is dat kinderen in bepaalde fases een totaal ander wereldbeeld hebben dan volwassenen. Tegenwoordig zeggen veel wetenschappers dat de ontwikkeling van kinderen niet zo schematisch en universeel is als Piaget beschrijft. Toch wordt Piaget gezien als de Shakespeare van de ontwikkelingspsychologie, omdat zijn werk dient als rijke basis voor onderzoek en leersystemen.
Piaget’s theorie biedt aanbevelingen voor leraren en opvoeders die inmiddels breed worden geaccepteerd. Bied een omgeving aan die het denken stimuleert, want kinderen construeren hun realiteit door hun interactie met en onderzoek naar de wereld. Leg het volwassen redeneren niet op. Door het denken in de verschillende fases te stimuleren, maken zij de juiste ontwikkeling door naar het uiteindelijke redeneren. Zo bereiken kinderen volgens Piaget het ultieme doel van educatie: nieuwe dingen durven ondernemen en ontdekken en niet simpelweg herhalen wat wordt voorgedaan. <