Direct naar artikelinhoud
ColumnFrank Kalshoven

Hoe kunnen we het probleem van de achterblijvende beloning voor arbeid aanpakken?

Hoe kunnen we het probleem van de achterblijvende beloning voor arbeid aanpakken?

Het is hosanna op de arbeidsmarkt. De werkloosheid in Nederland behoort nu met 3,3 procent van de beroepsbevolking tot de laagste van Europa. Alleen in Duitsland en (Europees kampioen) Tsjechië is de werkloosheid lager. Het wonderlijke hierbij is dat de beloning voor al die arbeid maar niet echt omhoog wil. Loonstijgingen zijn bescheiden.

Nee, we gaan niet kijken hoe dat komt. Want dan zijn we zo weer een column verder. We gaan kijken wat we hieraan kunnen doen. En het korte antwoord is: winstdelen.

In de kern van de zaak zijn er in een economie maar twee soorten beloningen: loon en winst. Loon is de beloning voor arbeid; winst de beloning voor kapitaal. De afgelopen jaren hapert de toename van de lonen terwijl de winsten juist sterk stijgen.

Als we de beloning van werkenden zouden willen verhogen kan dat (ook) door hen een aandeel te geven in de winst. Hoe werkt het, en waarom is dat misschien een goed idee?

Stel dat vakbonden en werkgeversorganisaties de afspraak maken dat in de cao komt te staan dat de loonstijgingen de komende jaren bescheiden blijven (nog iets lager dan nu) en dat in ruil hiervoor een steeds groter aandeel van de winst van de organisatie in de winstpot voor werknemers wordt gestort. Werknemers delen hierin mee, naar rato van hun salaris.

Voor werknemers betekent dit dat een groeiend deel van hun inkomen flexibel wordt, meeademt met de winst van de organisatie waar ze werken. In een periode met hoge winsten (zoals nu) is hun inkomen hoger dan wanneer ze alleen vast salaris zouden krijgen; valt de winst vies tegen, dan is het gecombineerde loon- en winstinkomen van werknemers juist lager dan wanneer ze alleen vast loon zouden krijgen.

Voor werknemers is het voordeel: doordat ze (risicovol) meedelen in de winst zal hun beloning op langere termijn hoger zijn. En als de economie structureel is veranderd (en matige loongroei en stevige winstgroei niet iets tijdelijk maar iets blijvends zijn), zijn ze helemaal spekkoper.

Voor organisaties is het óók aantrekkelijk. Eerste reden: de winst na winstdeling met de werknemers is stabieler. De winstpieken worden minder hoog, maar ook de winstdalen vlakken af. Bedrijven komen bij conjuncturele neergangen minder snel in financiële problemen. Tweede reden (en belangrijker): de belangen van werkenden en kapitaalverschaffers lopen meer synchroon. Winst maken is óók goed voor het inkomen van werknemers.

Wat is er tegen?

Variabele beloning gaf toch allerlei perverse prikkels? Dat kan, als de bonus gekoppeld is aan specifieke doelen voor individuele werkenden -- maar dat is hier niet het geval. Er is simpelweg één winstpot voor allen.

Niet alle organisaties waar mensen werken maken winst. Dat klopt, dit kan alleen worden afgesproken in het bedrijfsleven mét winstoogmerk.

Flexkrachten zijn weer de pineut. Ja, dit veronderstelt een zekere stabiliteit in de arbeidsrelatie, betrokkenheid over en weer. Maar sinds wanneer is dat iets slechts? Doorgeschoten flexibilisering vraagt om andere maatregelen. Eén probleem tegelijk oplossen.

Bedrijven gaan de winst manipuleren. Ze parkeren de werknemers in een verlieslatende bv en pakken de winst in een andere. Ja, dit is een risico. Vakbonden en ondernemingsraden moeten op hun zaak passen. Maar daar zijn ze ook voor.

Dus: hoe kunnen we het probleem van de achterblijvende beloning voor arbeid aanpakken? Door arbeid te laten meedelen in de winst.

Frank Kalshoven is directeur van De Argumentenfabriek. Reageren? Email: frank@argumentenfabriek.nl