Natuur: Siamese tweeling in de bloemenzee
Het aantal paardenbloembloemen wordt grandioos onderschat. Wat vrijwel ieder kind één paardenbloem noemt, is in werkelijkheid een bloemhoofdje met tientallen en vaak zelfs honderden bloemen. Ieder geel lintje is werkelijkheid een complete bloem, met stamper, meeldraden en vruchtbeginsel. Paardenbloemen horen bij de ‘composieten’ ofwel ‘samengesteldbloemigen’, net als madeliefjes, kamilles, margrieten en zonnebloemen. Al deze planten hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat er een heleboel bloemen op één bloembodem staan. Bij composieten heet dat dan een ‘bloemhoofdje’. Hoe een paardenbloem precies in elkaar zit, is goed te zien als je een bloemhoofdje precies doormidden snijdt en vervolgens onder de loep legt. In dat geval kun je de afzonderlijke bloemen bewonderen. Ieder bloemetje bestaat uit vijf vergroeide kroonbladeren, die onderaan een wittige buis vormen. Dit buisje loopt uit in een goudgeel lint met vijf kleine spitsen, die nog verraden dat iedere bloem is opgebouwd uit vijf kroonblaadjes.
Aan de voet van het witte buisje zit een krans van witte haren. Biologen noemen dat de ‘pappus’ ofwel het ‘vruchtpluis’. De haarkrans groeit tijdens het rijpen van de zaden uit tot de witte parachute, die met hulp van de wind zorgt voor de zaadverspreiding. Het gaat bij de paardenbloem om enorme aantallen. Een bloemhoofdje telt gemiddeld honderdvijftig bloemen; dat betekent dat ieder bloemhoofdje probleemloos honderdvijftig witte parachutes kan fabriceren. Een weiland met pakweg duizend paardenbloemplanten levert dus gemakkelijk miljoenen paardenbloemzaden. Het is geen wonder dat je werkelijk overal paardenbloemplanten kunt aantreffen. Een weiland vol paardenbloemen biedt allerlei insecten een enorme voorraad nectar en stuifmeel. Biologen schatten dat een bloempje gemiddeld 7400 stuifmeelkorrels telt. Als je uitgaat van honderdvijftig bloemen per bloemhoofdje, dan praat je over 1.125.000 pollenkorrels per bloemhoofdje. Alle pollenkorrels zijn overdekt met een kitstof, die zorgt dat ze geweldig klonteren. In de helmhokjes maakt de plant een gele, kleverige, olieachtige stof die maakt dat de pollenkorrels niet zomaar wegrollen, maar aan elkaar kleven. Dankzij deze kitstof kunnen de bestuivers gemakkelijk stuifmeel meenemen. De samenklonterende pollenkorrels blijven hangen tussen de haren van de insecten, zelfs in de vlucht. ?
Veel natuurliefhebbers deden deze week mee aan de tweede Nationale Bijentelling. Ik heb ook een poging gewaagd. Ik heb geprobeerd een pikzwarte bij op naam te brengen, maar het is me niet gelukt. We hebben in onze contreien wel driehonderdvijftig soorten bijen. De honingbij en de meeste hommels vormen flinke kolonies, met koninginnen die eitjes leggen en werksters die nectar en stuifmeel verzamelen. Maar de meeste bijen vormen geen kolonies, zij leven zonder taakverdeling. De solitair levende vrouwtjes maken kleine kinderkamers, ze vullen die met klompjes stuifmeel en daar leggen ze hun eitjes op, zodat hun larven genoeg proviand hebben. Veel wilde bijen graven nestjes in het zand, de zandbijen danken daar hun naam aan. Veel zandbijen die in deze tijd van het jaar rondvliegen, halen relatief veel stuifmeel op paardenbloemen. De paardenbloembij dankt er zelfs haar naam aan. Maar de paardenbloembij heeft bruingele of lichtgele haren, terwijl mijn pikzwarte bij alleen lange witte haren heeft. Overigens kun je op paardenbloemen ook gewone honingbijen aantreffen, plus dagvlinders en allerlei vliegen. Om de nectar van paardenbloemen te bemachtigen, heb je geen lange tong nodig. Ook korttongige vliegen kunnen de paardenbloemnectar oplikken. Jac. P. Thijsse schreef hierover in zijn Verkade-album ‘De Bonte Wei’: “Sommige bloemen hebben een bepaald stel van vriendjes, andere zijn echte allemansvrienden. Op de paardenbloem is om zo te zeggen ieder thuis, van de domste vlieg af tot de fijnste vlinder of slimste bij toe.”
Soms vind je bij paardenbloemen enorm dikke stelen. Ik vond deze week een Siamese tweeling, twee bloemhoofdjes zaten aan elkaar vast en hun steel was twee keer zo dik als normaal. Ik heb ook weleens vijf vergroeide bloemhoofdjes gevonden, met een brede, platte steel. Dit abnormale verschijnsel heet ‘fasciatie’ ofwel ‘bandvorming’. Het is een vreemde vergroeiing; blijkbaar is de splitsing van de bloemstelen niet goed gegaan. Bandvorming kan bij allerlei planten voorkomen, maar bij paardenbloemen is het relatief vaak raak.
In Vlaanderen is ‘pinksterbloemen’ een eeuwenoude volksnaam voor paardenbloemen. Dat is vreemd, omdat de piekperiode van de paardenbloem eerder rond Pasen valt dan rond Pinksteren. De naam ‘paasbloem’ is wel gebruikt voor het madeliefje en voor acht andere planten, maar niet voor de paardenbloem. In Zuid-Beveland circuleerde vroeger de naam ‘pinkerbloem’, maar deze volksnaam is misschien ontleend aan jonge runderen. ‘Pinkenland’ is land waarop pinken werden geweid en in zulke graslanden kan de ‘pinkerbloem’ heel algemeen zijn. De paardenbloem had vroeger wel honderd verschillende namen. ‘Paardensla’ en ‘paardensalade’ maken duidelijk dat paarden deze plant wel lusten. Volgens sommigen is daaraan ook de naam ‘paardenbloem’ te danken. Een andere verklaring is dat paarden door hun typische manier van grazen zorgen voor weitjes boordevol paardenbloemen. Volgens anderen gaat het bij ‘paardenbloemen’ en ‘hondenbloemen’ om een waardeloze plant. De term ‘paarden’ is inderdaad bijna altijd gekoppeld aan een nutteloze plant; vergelijk de naam paardenkastanje voor de niet-eetbare kastanje, in tegenstelling tot de tamme kastanje, die wel eetbaar is.
Het loont de moeite om de jongste paardenbloemen te bekijken, want de bloemen openen zich niet allemaal tegelijk. De bloei begint bij de buitenste rij en schuift dan langzaam op naar het centrum. Als je de verschillende bloeistadia wilt volgen, moet je dus van binnen naar buiten werken. Bloemen die in hetzelfde stadium zijn, vormen cirkelvormige zones.
Je moet dus een bloemhoofdje pakken dat in het centrum nog gesloten knoppen heeft. De ongeopende knoppen zitten dicht tegen elkaar aan in het hartje van de bloem. Daarbuiten zit een rij die bezig is open te gaan. De bloemkroon strekt zich en splijt open. Het lintvormige deel strekt zich nog verder en wordt uiteindelijk helemaal vlak.
Daarna begint het tweede stadium van de bloei. De stijl begint te groeien en die neemt rijp stuifmeel mee naar buiten. Terwijl de bloem nog in de knop zat, hebben de meeldraden al stuifmeelkorrels gevormd. De rijpe pollenkorrels worden naar buiten geschoven door veegharen die aan de stijl zitten. Tegelijkertijd begint de bloem nectar te produceren, zodat de bloem aantrekkelijk wordt voor nectarzoekers en voor stuifmeelverzamelaars.