Direct naar artikelinhoud
InterviewOlivier Roy

Islamkenner Olivier Roy ziet in aanslagen als die van Gökmen T. het verval terug van het kalifaat

Olivier RoyBeeld Olivier Metzger

De Franse islamkenner Olivier Roy ziet in eenlingen als Gökmen T. verliezers, die zich met een geweldsdaad opeens helden en wrekers kunnen voelen. Hij meent dat niet moslims radicaliseren, maar radicalen door IS worden geïnspireerd.

Als terrorisme theater is, zoals vaak wordt gezegd, dan was de aanslag in Utrecht een amateuristische voorstelling in het dorpshuis door een aan lager wal geraakte acteur, wiens uitvoering zo onduidelijk was dat justitie er drie dagen over deed om met zekerheid een terroristisch motief vast te stellen.

Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.

Het tekent de staat waarin het islamitisch terrorisme zich bevindt, zegt de Franse politicoloog en islamkenner Olivier Roy, per Skype vanuit Noorwegen waar hij aan een congres deelneemt. Islamitische Staat is niet meer bij machte groots geënsceneerde aanslagen uit te voeren, zoals die van Parijs in 2015. Wat overblijft, zijn ‘de echte marginalen, de asocialen, de drugsverslaafden’ die in hun eigen omgeving willekeurige passanten aanvallen met een pistool, een bijl of een mes. Verliezers die zich opeens een almachtig heerser over leven en dood wanen, een held die wraak neemt voor alles wat het Westen zijn moslimbroeders zou hebben aangedaan.

Olivier Roy is een van de meest prominente islamkenners van Frankrijk, een wetenschapper met een internationale reputatie wiens boeken ook in het Engels verschijnen. In 2016 schreef hij Le djihad et la mort, vertaald als Jihad and Death, waarin hij betoogde dat de doodscultus van Islamitische Staat een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op sommige jongeren, op zoek naar radicale zingeving en gefascineerd door geweld. Maar met de val van het kalifaat is ook de perverse glamour van IS voorbij, zegt hij

Roy: ‘We zijn aan het einde van een parcours gekomen, geloof ik. Jihadisten als de broers Kouachi, die de aanval op Charlie Hebdo uitvoerden, of Abdelhamid Abaaoud, die de aanslagen in Parijs leidde, waren behoorlijk georganiseerde strijders die groepen vormden en contacten legden met Al Qa’ida en IS. Ze waren in staat tot huiveringwekkend kil geweld, maar ze dachten er wel over na. Terroristen als Gökmen T. zijn veel minder georganiseerd, het zijn veel fragielere personen. Ze zijn niet in staat om een operatie uit te voeren die maanden voorbereiding vergt.’

We weten nog niet zo veel van T., maar zijn daad lijkt plotseling te zijn gepleegd, bijna als een opwelling. Zijn er meer van dit soort gevallen?

‘Zeker, ik denk onder meer aan de man die in april 2017 een politieman op de Champs-Elysées doodschoot. Er zijn meer aanvallers geweest van wie men aanvankelijk niet zo goed wist wat hun motivatie was. Vaak bleek de aanvaller toch expliciet gezegd te hebben dat hij iets ging doen. In de meeste gevallen vond men een verband met Islamitische Staat, vaak vaag of persoonlijk. De aanvaller kende bijvoorbeeld iemand die via internet contacten had. Men heeft nooit pure voorbeelden van een lone wolf kunnen vinden. Vaak vond een snelle omslag plaats, een bekering die ook zijn omgeving verraste.’

De broer van Gökmen T. hoorde bij de Turkse fundamentalistische beweging Kaplancilar. Zou dat een verband kunnen zijn?

‘Kaplancilar heeft niet aan terrorisme gedaan en de beweging is in verval. Maar een verband is mogelijk: misschien wilde hij zijn broer overtreffen of is hij door zijn broer op het idee gekomen. Ik vind het wel opvallend dat T. een Turk is. We zien  weinig Turken onder jonge geradicaliseerde moslims. Ze komen vaker uit Marokko en andere landen in de Maghreb. Turken hebben sterkere sociale banden en ook de band met de Turkse cultuur is sterker. Jonge Maghrebijnen zitten meer tussen twee culturen in. Dat zie je alleen al aan de taal. Ze leven eigenlijk tussen drie talen: die van het dorp, vaak Berbers, het Arabisch en de taal van het Europese land waar ze leven.’

Gökmen T. werd door zijn omgeving beschreven als ‘gestoord’. Is dat ook een bekend verschijnsel, iemand met psychische problemen die een aanslag pleegt?

‘Ja, Mohamed Bouhlel, de dader van Nice in 2016 bijvoorbeeld. Iemand die een psychiatrische stoornis heeft, die instabiel is, zal zich gemakkelijk herkennen in het verhaal van Islamitische Staat. Het is een melange van rancune, haat tegen de samenleving, van de wil van de loser om zich te wreken. Dat is aantrekkelijk voor instabiele persoonlijkheden. Ze kunnen zich een held wanen. En ze weten zeker dat over hen gepraat zal worden in de media. De eerste vraag die journalisten stellen is: riep hij Allahoe Akbar? Als hij dat heeft gedaan, is hij een terrorist. Als hij het niet heeft gedaan, wordt er gezegd: ach, het was een gek. Die boodschap hebben ze allemaal begrepen: je moet Allahoe Akbar roepen.’

De meeste islamitische terroristen stierven in een confrontatie met de politie. Vanuit zijn schuilplaats maakte Gökmen T. via internet geld over, hetgeen erop kan wijzen dat hij bereid was te sterven. Toch liet hij zich arresteren. Zijn er meer voorbeelden van terroristen die terugschrikken voor de dood?

‘Ja, de bekendste is natuurlijk Salem Abdeslam, die zich in Parijs wilde opblazen, maar dat op het laatste moment niet heeft gedaan.’

In Frankrijk is Olivier Roy behalve bekend ook omstreden door zijn these van de ‘islamisering van het radicalisme’. De belangrijkste verklaring voor het terrorisme ligt volgens hem niet bij de islam, maar bij de radicale persoonlijkheid van de jongeren die door IS worden geïnspireerd. IS verschaft ze een verhaal dat inspeelt op hun behoefte aan zingeving en hun fascinatie voor geweld. Roy vergelijkt de jihadi’s met de linkse terroristen uit de jaren zeventig. ‘De Rote Armee Fraktion streed voor het internationale proletariaat, de jihadisten voor hun umma van moslims. In beide gevallen strijden ze voor een abstracte collectiviteit. De jihadisten hebben geen echt contact met lokale moslims, zoals de RAF-terroristen nooit een arbeider ontmoetten. Wat ze ook gemeen hebben is de fascinatie voor geweld. Symbolisch geweld, geen geweld met een militair of strategisch nut. Het enige doel is angst verspreiden’, zegt Roy.

Zijn these werd zwaar bekritiseerd. In 2016 vocht hij een geruchtmakende intellectuele vete uit met zijn vakbroeder en voormalige vriend Gilles Kepel. Kepel vond dat Roy de rol van de islam bagatelliseerde. Hij keerde Roys these om: er was geen sprake van ‘islamisering van het radicalisme’, maar van een ‘radicalisering van de islam’. Volgens Kepel is de islam sinds de rellen van 2005 steeds belangrijker geworden in de Franse banlieue. Gemiddeld genomen zijn alle moslims vromer geworden. Terroristen vormen weliswaar een extreme minderheid, maar hun keuze komt wel voort uit de islamisering van het leven in de banlieue. Beide professoren maakte elkaar in de media uit voor rotte vis. Kepel noemde Roy een ‘onwetende’, terwijl Roy Kepel uitmaakte voor ‘gek’ en ‘geen denker’.

De kwestie zit Roy duidelijk hoog. In het gesprek refereert hij een paar keer direct en indirect aan Kepel. Roy ontkent dat hij het gevaar van de islam wil bagatelliseren. Er bestaat een fundamentalistische islam die terroristen een verhaal verschaft. Maar die terroristen zijn vaak geïsoleerde figuren, zegt Roy. Ze ontwikkelen hun ideeën niet in de buurtmoskee, maar op internet of in kleine, informele groepjes. Daarom is de omgeving vaak heel verbaasd als een buurtgenoot een aanslag pleegt, zegt hij. De gebeurtenissen sinds 2015 hebben hem in zijn mening gesterkt.

‘In 2015 werd gezegd dat IS de jongeren uit de banlieue zou mobiliseren. Dat is helemaal niet gebeurd. De enigen die in opstand zijn gekomen tegen de Franse staat, zijn mensen uit de lagere middenklasse op het Franse platteland. Gele hesjes hebben het chique restaurant Fouquet’s aan de Champs-Elysées in brand gestoken, niet jonge moslims uit de banlieue.

‘In Frankrijk heerst enorme opwinding over de islam. Intellectuelen zijn gefixeerd op de banlieue. De meeste jongeren in de banlieue zijn helemaal niet geïnteresseerd in de mondiale jihad. Ze verdedigen hun territorium, zoals de gangs in Los Angeles dat ook doen. Als ze slachtoffers maken, zijn dat meestal andere moslims, zoals de gangs meestal zwarte slachtoffers maken.’

Is het geen probleem dat moslims in Frankrijk vromer zijn dan tien of twintig jaar geleden? Dat lijkt niet te duiden op toenemende integratie.

‘In een seculiere samenleving bestaat een enorme angst voor godsdienst, in het bijzonder de islam. Als mensen religieus zijn, wil dat nog niet zeggen dat ze radicaal zijn. Katholieke monniken zijn ook niet radicaal. Niet de godsdienst is het probleem, maar de manier waarop die godsdienst tot uitdrukking wordt gebracht. Er zijn nog veel uitdagingen, maar ik ben ervan overtuigd dat de islam in Frankrijk tot uitdrukking wordt gebracht in een kader van integratie. Je ziet twee tegengestelde ontwikkelingen: enerzijds de gettoïsering, waarvoor veel aandacht is, anderzijds een derde generatie waarin steeds meer mensen hoger onderwijs volgen, een goede baan vinden als journalist of arts.’

Terwijl Gökmen T. in de tram van Nieuwegein naar Utrecht zijn aanslag pleegde, werden in Baghouz de laatste resten van het kalifaat opgeruimd. In zijn boek Le djihad et la mort uit 2016 beschrijft Olivier Roy in beeldende termen de aantrekkingskracht van het kalifaat voor een generatie die opgegroeid is met gewelddadige computerspelletjes: ‘De enorme woestijn waardoor je kunt rijden in fourwheeldrives, terwijl je haar en vlaggen wapperen in de wind, de geweren omhoog gestoken, broederschap geëtaleerd door het uniform, vaak lijkend op een ninja model.’

Roy vergelijkt het kalifaat met de fascistische broederschap die Pier Paolo Pasolini portretteerde in zijn film Saló, gebaseerd op de werken van markies De Sade: ‘Een kleine, almachtige groep in een beperkte ruimte, verenigd door een ideologie die alle rechten over leven en seks opeist.’ Net als in Saló werden in het kalifaat seksslaven tentoongesteld, geruild, misbruikt, gemarteld en vermoord.

De val van het kalifaat is een zegen, aldus Roy. Niet alleen omdat het als uitvalsbasis voor aanslagen in Europa werd gebruikt, maar ook omdat zijn perverse glamour zo’n fatale aantrekkingskracht uitoefende op jongeren uit de hele wereld. Niet alleen moslims. Zo’n 25 procent van de jihadisten bestaat uit bekeerlingen.

Toch is het kalifaat altijd een hersenschim geweest, zegt hij. Strategisch had het geen enkele kans op overleven. IS heeft ook geen poging gedaan om zijn grondbezit te consolideren door compromissen met zijn vijanden te sluiten. ‘Dat past in een nihilistisch en apocalyptisch wereldbeeld. Jihadisten denken dat het einde der tijden nabij is. De wereld moet vernietigd worden. Pas daarna is een reconstructie mogelijk. Zelf maak je dat als strijder misschien niet meer mee, omdat je dood bent. Maar dat is niet erg. Je offert je op, je zonden worden vergeven en je wordt beloond met het paradijs.’

Ziet u overeenkomsten tussen islamitische terroristen en Brenton Tarrant, die twee aanslagen op moskeeën in Christchurch pleegde?

‘Er zijn overeenkomsten en verschillen. Een belangrijk verschil is dat Tarrant zich liet pakken, terwijl de meeste islamitische terroristen zich dood laten schieten door de politie. Tarrant wil praten, net als Breivik. Hij denkt dat hij een kans heeft om het publiek te overtuigen.

Angry young white men zie je in alle westerse landen. Vaak zijn het mannen zonder vrouwen. Het sterkst zag je dat bij de Alek Minassian, die in Toronto tien mensen doodreed met zijn busje. Hij beriep zich op de incel-beweging van mensen die involuntary celibates zijn, onvrijwillig vrijgezel. Seks is belangrijk bij deze bewegingen. Dat was ook een aantrekkelijk kant van het kalifaat: je kon er gemakkelijk vrouwen krijgen. Het is ook frappant dat jihadisten vaak betrokken zijn bij geweld tegen vrouwen. Mohamed Bouhlel, de dader van Nice, sloeg zijn vrouw, die zich van hem liet scheiden. Gökmen T. moest voor de rechter komen op beschuldiging van verkrachting.

‘Een andere overeenkomst tussen jihadisten en angry young white men is het apocalyptische perspectief: het is nu of nooit. Als we niet doden, gaan we zelf ten onder. Het is de laatste kans voor een blank Europa, of voor de umma van moslims. Daarbij zijn er geen onschuldigen. Zelfs kinderen mogen gedood worden, zonder enig berouw. Dat zag je bij Mohammed Merah, die in Toulouse Joodse schoolkinderen doodschoot, maar ook bij Timothy McVeigh, die in Oklahoma een crèche opblies.’

Is het blanke Westen van Brenton Tarrant net zo’n hersenschim als het kalifaat?

‘Ja, het is net zo’n hersenschim. Daarvoor zijn moslims en andere immigranten veel te sterk geworteld in Frankrijk en andere Europese landen.’

Wat moet Europa doen met de mensen die willen terugkeren uit het kalifaat?

‘De Europese staten willen ze niet hebben. Maar ik geloof dat je ze zou moeten toelaten. De jihadi’s uit het kalifaat geven nu overal interviews. Ze verontschuldigen zich niet, maar ze proberen zich te rechtvaardigen en ze zeggen dat ze een passieve rol hebben gespeeld en niet hebben meegedaan aan gruweldaden. Het blijken enorme huilebalken die klagen dat ze te weinig te eten kregen. Dat doorbreekt het beeld van de jihadist als held. Daarom denk ik dat het goed is om ze op te halen en te berechten. Zo produceer je een tegenverhaal voor het verhaal van de jihad. Je laat zien dat de jihadisten geen helden maar losers zijn.’

Velen zullen een lage straf krijgen, omdat niet kan worden bewezen dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan gruweldaden. De angst bestaat uiteraard dat ze daarna weer aanslagen zullen plegen.

‘Dat is een risico. Maar als hun verhaal dood is, plegen ze ook geen terreurdaden meer. In de jaren zeventig vluchtten veel leden van de Rode Brigades naar Frankrijk, waar ze in ballingschap leefden. Ze hebben zich nooit verontschuldigd, maar ook nooit meer iets gedaan. Bovendien is het ook riskant om ze daar te laten en uit het oog te verliezen. Het regime van Assad heeft altijd terroristen ingezet voor zijn eigen doeleinden. Het zou best dertig, veertig jihadisten kunnen recruteren om aanslagen te plegen in Beiroet, Jeruzalem of Parijs.’

Olivier Roy (1949, La Rochelle) is een Franse politicoloog en professor aan de European University Institute in Florence. Roy diende als adviseur van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken, ook was hij actief voor de Verenigde Naties in Afghanistan. Hij schreef verschillende boeken over de politieke islam, de laatste waarvan Jihad and Death: The Global Appeal of Islamic State (2107) de bekendste is.