Psst-schrijver Roeland van Mourik: 'Mensen komen best veel over mij te weten wanneer ze mijn columns lezen'
‘Het schrijven van Psst bepaalt mijn weekritme. Maandagavond heb ik altijd een late dienst en lees ik de dinsdagkrant. Zodoende zit ik boven op het nieuws. Dat is mooi, want Psst is bedoeld als spoor naast het nieuws. Een kwinkslag, zo van, psst, moet je eens horen hoe je het ook kunt zien. Soms schrijf ik Psst al op maandagavond, maar veel vaker voor ik dinsdagmorgen weer naar de redactie ga. Ik tik dan een ruwe versie op mijn mobiele telefoon en mail die naar mezelf. Dan heb ik vast iets gedaan. Gaandeweg de dag vallen alle puzzelstukjes in elkaar en op woensdag rond ik het dan af.
Psst moet dan wel met nieuws te maken hebben, het gebeurt ook nogal eens dat ik iets meemaak en daar iets uit het nieuws aan koppel. Ik wilde bijvoorbeeld een column over het overlijden van mijn oma schrijven, maar daar moest wel een aanleiding voor zijn. Gelukkig was daar het nieuws dat er vaker boetes worden uitgedeeld voor te hard rijden. Dat kon ik goed gebruiken: ik had een verkeersboete gekregen toen ik op weg was om afscheid van mijn oma te nemen. Zo kon ik naar aanleiding van het nieuws over haar schrijven.
Ik merk dat ik in mijn onderwerpkeuze vaak kies voor het dagelijks leven van hooggeplaatste personen. Iemand als Mark Rutte, dat is toch ook gewoon iemand die spa blauw drinkt of op het terras wil zitten. Ik vind het belangrijk om dat menselijke te benadrukken, want in de huidige maatschappij zie je dat mensen vaak worden afgerekend op wat ze doen. Terwijl het naar mijn beleving gaat om wie je bent.
Ik schrijf ook graag over geloofsoverdracht. Dat komt doordat ik op een positieve manier heb ervaren hoe je in de kerk tot geloof kunt komen. Daarom ben ik in mijn columns vaak kritisch op dingen die in de kerk versimpeld zouden moeten worden – meestal met het oog op kinderen of jongeren.
Mensen komen best veel over mij te weten wanneer ze mijn columns lezen. Dat komt ook doordat ik niet zo goed over zakelijke dingen kan schrijven. Ik heb niet het idee dat ik ergens heel veel van afweet en dat ik daar dan mijn mening over kan geven. Wanneer ik iets wil zeggen, doe ik dat liever op basis van wat ik ervaren heb.
Soms heb ik wel een mening, maar als ik die uit de doeken doe, ontploft dat vaak in mijn gezicht. Ik heb bijvoorbeeld een keer betoogd dat er in de kerk geen opwekkingsliederen gezongen hoeven te worden. Dit deed ik door zinnen uit opwekkingsliederen te vergelijken met psalmverzen en te laten zien dat er weinig verschil is. Uiteindelijk schreef ik: zalig de gemeente waar nog alleen psalmen op het bord staan. Daar heb ik best veel kritiek op gekregen, al waren er ook medestanders. Van kritische reacties kan ik best ondersteboven zijn, omdat ik me dan toch afvraag of ik wel de goede toon heb getroffen.
Het mooiste compliment dat ik heb gekregen, hoorde ik van collega Linda Stelma. Zij moest iemand interviewen voor een ouderenportret en op het toilet hing een column van mij. In een verzorgingshuis in Woerden lezen ze mijn columns elke week voor, mailde een lezer me eens. Dat vind ik ook erg leuk. Ik krijg niet heel veel reacties, maar bewaar ze vaak wel in mijn mailbox.
Een column waar ik met veel genoegen op terugkijk, ging over theoloog Harry Kuitert. Een tijdje voor zijn overlijden stond er een interview met hem in onze krant. Ik zag hem op de foto en dacht: dit is toch gewoon iemand om wie je een arm heen moet slaan in plaats van triomfantelijk te zeggen dat hij na zijn sterven eindelijk voor de troon van God zal staan? Dus schreef ik dat op. Ik heb deze column de hele week stilgehouden, omdat ik dacht: ik heb een uniek stukje geschreven dat absoluut thuishoort in het Nederlands Dagblad.
Ik vind het leuk om een podium in de krant te hebben. Als ik bijvoorbeeld zou schrijven dat iedereen zijn zwerfafval moet opruimen, zou dat zomaar effect kunnen hebben. De dwang om elke week een column te schrijven maakt het weleens lastig. Tegelijkertijd is dat relatief, want er zijn ook mensen die elke dag een column schrijven. Een valkuil vind ik het vervallen in algemeenheden. Soms schrijf ik voor mijn gevoel precies hetzelfde. Alhoewel dat ook de kracht schijnt te zijn van een goede column: steeds met andere woorden hetzelfde vertellen. Ik wil lezers zeker geen mening of manier van leven opdringen. Maar wanneer je mijn columns ziet als steentjes in een rivier, denk ik dat er na 236 afleveringen wel een dammetje is ontstaan dat een bepaalde richting wijst.’ <