Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

boeken-2

Wéér die hoeren, weg met #MeToo in de boekenkast

Lezen Boeken waarin vrouwen alleen mogen onderliggen hoeft niet meer.

Illustratie Astrid van Rooij

Laatst wilde ik Disgrace van J. M. Coetzee herlezen, de roman die in het Nederlands is vertaald als In ongenade. Ik herinnerde het me als een excellent boek, waarin Coetzee dezelfde beklemming oproept als in zijn andere meesterwerken. Desondanks bleef ik al in het eerste hoofdstuk steken. Ik ben geen feminist, uit feminisme komt over het algemeen geen goede literatuur voort, om dezelfde reden ben ik geen moralist. Toch stootte de houding van de mannelijke hoofdpersoon me plotseling af.

Hij is tweeënvijftig, werkt op een universiteit en heeft eenmaal per week seks met een prostituee. Dat bevalt uitstekend, totdat er iets gebeurt waardoor hij bij haar niet meer welkom is – en natuurlijk komt hij dan een van zijn studentes tegen. Gaap gaap, dacht ik toen de man het meisje ervan wist te overtuigen de nacht met hem door te brengen, gaap gaap dacht ik toen de twee iets met elkaar kregen dat op een relatie leek.

Ik heb het boek in de kast teruggezet. Zou ik sinds #MeToo soms anders zijn gaan lezen? vroeg ik me af. Ben ik ongemerkt wantrouwiger geworden ten opzichte van de boeken die ik jaren heb gekoesterd? Ik kijk weinig tv en moet me inhouden niet iedere avond te lezen, als kind kreeg ik door mijn moeder al een weekquotum opgelegd. Daarnaast schrijf ik zelf boeken, waaronder romans, dus ik ben niet achterlijk: ‘oude man begeert jong meisje’ is hét klassieke thema. Het was voor het eerst dat ik om die reden met een boek stopte.

Feminisme als nieuwe vijand van literatuur

Ik ben me maar eens gaan verdiepen in wat een mannelijke auteur er zelf over zegt. Mario Vargas Llosa, die net als J.M. Coetzee de Nobelprijs kreeg toegekend, publiceerde vorig jaar een interessant betoog in El País. ‘De nieuwe inquisitie’, staat erboven. Met de pathetiek die hem eigen is, legt hij uit dat de literatuur vele vijanden heeft gekend, zoals de kerk en het communisme, en dat er nu een nieuwe, minstens zo gevaarlijke vijand in opkomst is: het radicale feminisme, dat „het literaire domein wil zuiveren van machisme en immoraliteit”.

Volgens Vargas Llosa zou dat dom zijn, want in fictie wordt het kwaad onderzocht, opdat wij lezers het beter kunnen begrijpen. Wanneer alles wat zich in de krochten van de menselijke geest afspeelt niet meer onder woorden mag worden gebracht, zal het op een andere, veel bedreigender manier naar boven komen. Er zijn tijden geweest waarin álles geschreven kon worden, denk maar eens aan Georges Bataille. „Degenen die erop staan dat de literatuur onschadelijk wordt”, besloot Vargas Llosa zijn stuk, „helpen in feite mee het bestaan onleefbaar te maken, zodat er een territorium ontstaat waar volgens Bataille de demonen de engelen uitroeien. Willen we dat?”

Lees ook: Is piemels afhakken het antwoord op #MeToo in kunst?

Nee, dat willen we niet. En toch is het kwaad sinds Bataille, bij wie erotiek en geweld verstrengeld zijn, bepaald niet verslagen. Zijn postume roman Ma mère is een verhitte ranseling van woorden waarin een zoon door zijn moeder wordt meegesleept in de wellust. In het jaar van verschijning, 1966, was zoiets vast net wat we nodig hadden, maar wie zulke boeken tegenwoordig leest, in een tijd waarin je de extreemste pornografie op je eigen beeldscherm kunt oproepen, zou kunnen gaan denken dat een dergelijke manier van omgaan met elkaar wordt gelegitimeerd door wereldberoemde schrijvers.

Zelf heb ik daar één voorbeeld van meegemaakt, letterlijk aan den lijve. In 2006 publiceerde ik een literair non-fictieboek dat zich afspeelde in een ander land. Voor een tournee met optredens kwamen twee van de beschreven personen over, allebei mannen van rond de vijftig. De ene, gewend aan zeer behoeftige omstandigheden, logeerde in mijn werkkamer op een eenpersoonsopklapbed. Hij vond alles prachtig en wist tijdens de optredens veel vertedering te wekken. Mijn andere gast, een intellectueel met wie ik Frans placht te spreken, kreeg een kamer in een Amsterdams hotel, waarover hij voortdurend klaagde.

Ik liet me overhalen de kamer te bekijken. Omdat ik wist hoe hij in eigen land vrouwen behandelde, eiste ik dat de deur open zou blijven. Eenmaal binnen trok hij die toch dicht en begon met iets wat een verkrachting dreigde te worden. Hij was krankzinnig sterk. Terwijl ik stond te worstelen om los te komen, zag ik op zijn hotelbed twee boeken liggen. Het ene was van Bataille, het andere was van De Sade. Bij hen zocht hij sanctionering voor zijn perversiteit.

Die middag werden de demonen van Bataille verslagen door de engelen van het toeval. Een windvlaag stak op en liet de kamerdeur klepperen alsof er een getuige binnenkwam. De handen verslapten, rennend kon ik ontkomen.

Hoe zal het Philip Roth vergaan?

Om te onderzoeken of sinds #MeToo mijn blik is veranderd, heb ik ook mijn eigen boekenkast eens beter bekeken. Benito Pérez Galdós hoefde ik niet te herlezen. Hij leefde tussen 1843 en 1920 in Madrid en maakte zich vrolijk over alle soorten mensen, waarbij vrouwen vaak als de slimste naar voren komen. Over honderd jaar zullen kostelijke romans als Mevrouw Bringas of Fortunata en Jacinta nog steeds niet passé zijn, terwijl schrijvers die de kracht van één geslacht ontkennen dan waarschijnlijk hopeloos ouderwets worden gevonden.

Hoe het Philip Roth wat dat betreft zal vergaan, is maar de vraag. Net als Galdós is hij in mijn kast ruim vertegenwoordigd. Toen ik zijn roman Sabbath’s Theater uit 1995 voor het eerst las, over een oudere poppenspeler die alles seksualiseert, vroeg ik me af waarom niet iedereen het hier over had. Mickey Sabbath mocht dan een zieke geest hebben, die was briljant beschreven. Bovendien richtte hij zijn passie niet op een studente, maar op een vrouw van middelbare leeftijd die kanker kreeg. Geef mij maar extreme boeken, masturberen op iemands graf kan ik hebben.

Wie de man in deze romans verandert in een vrouw en andersom, staat raar te kijken

Toch bedacht ik bij herlezing dat misschien toch niet iedereen Mickey Sabbath bekijkt zoals ik. Voor mij is hij een schepsel dat mijn mededogen behoeft, maar mannen – met name die van het type waarmee ik zo’n slechte ervaring had – zouden zijn gedrag als aansporing kunnen zien. Net als de hoofdpersoon van Coetzee hemelt Sabbath een hoerentent op. Als ervaren lezer kan ik zoiets in een kader plaatsen, maar doen anderen dat ook?

In mijn kast kwam ik nog een productieve man tegen. Zelfs in landen waar de plankjes ‘Engels’ in boekwinkels kort zijn, kun je erop rekenen dat je iets van hem vindt: Ian McEwan. Van hem heb ik elf titels. Ik herlas Amsterdam, niet echt een hoogtepunt in zijn oeuvre. In de tweede helft suggereert hij bijvoorbeeld dat je in Nederland voor een paar duizend euro euthanasie kunt regelen.

Net toen ik dacht dat ik niet verder hoefde te gaan, dook er een humoristische, ontwikkelde echtgenote op die het verhaal ingenieus liet kantelen. In McEwans universum zijn veel vrouwen zo: ze hebben een goede baan of zijn getalenteerd in iets cultureels. Daar doet hij zijn best niet voor, het gaat vanzelf. In de onderbewuste laag waaruit de personages bij iedere auteur ontstaan, zitten bij hem vooral vrouwen met een zeker niveau.

Lessen uit On Chesil Beach

In de kleine psychologische roman On Chesil Beach, gesitueerd in 1962, verblijf je als lezer om beurten in het hoofd van een man en een vrouw. Een pasgetrouwd Engels stel doet pogingen voor het eerst seks te hebben, wat uitloopt op een onhandige smeerboel. Hun stemmen omcirkelen elkaar als in een muziekstuk. Hoe treurig het slot ook mag zijn, aan On Chesil Beach hou je een inzicht over: blijf net wat langer praten dan je wilt, zeg geen dingen die je niet meent. Door kleine beslissingen kan je leven een andere loop krijgen. Die loop hoeft niet slecht te zijn, maar het is wel een andere dan je had gehoopt.

On Chesil Beach werd vorig jaar verfilmd. Onze recensent gaf de film drie ballen. Lees ook: Het bed als seksuele gruwel

Voor Ian McEwan zijn vrouwen volwaardig, wat betekent dat hij een dubbel aantal personages tot zijn beschikking heeft. Daardoor kan hij schakelen tussen manieren om ergens tegenaan te kijken. Helaas zien nog weinig mannelijke auteurs daar de voordelen van. Dat laatste stelt ook Herman Stevens in zijn essaybundel Het sterke geslacht (2018). In een prikkelende inleiding laat hij zien dat literatuur van mannen vooral achteruit wijst, met boeken die zijn geënt op de grote voorbeelden. Citaat: „Zelfs als ze de ideale geliefde belichaamt, blijft het vrouwelijke personage een object, zonder innerlijke motivatie.” En verderop: „Een schrijver die bij de grote literatuur wil horen plaatst geurvlaggen van vrouwenangst in zijn werk en die hoeven niet eens zo subtiel te zijn. De lezer zal er geen aanstoot aan nemen, want het is literatuur. Lelijke dingen over vrouwen horen erbij (…). Je ziet het niet eens.”

Veel mannelijke auteurs meten zich voortdurend met de voorgangers door wie ze zijn gevormd

Ik keek opnieuw in mijn kast en herlas met een post#MeToo-blik drie romans van een willekeurige hedendaagse Nederlandse auteur. Wie het was doet er niet zo toe, mijn keuze kwam bij toeval tot stand, het had ook een ander kunnen zijn. Prima teksten, mij hoor je er niet over. Mooie dialogen en elke zin doet ertoe. En toch knaagde het. Wéér die hoeren, wéér die fenomenale bedcapriolen. Iemand die ons in zijn andere uitingen keer op keer verbaast met zijn maatschappelijke betrokkenheid, heeft in zijn fictie toch telkens de sensuele jonge vrouw nodig om zijn mannelijke personages door hun moeilijke bestaan te loodsen. Dat is niet de hele thematiek, maar qua man-vrouwverhouding komt het er wel op neer, zodat de ongelijkheid waarvan we ons al zo lang proberen te ontdoen weer eens wordt bevestigd. Wie als gedachte-experiment de mannen in dit soort romans verandert in vrouwen en andersom, staat raar te kijken.

Omdat ik geen boeken van de jongste Nederlandse schrijvers bezit, heb ik er twee geleend uit andermans kast. De keus liet ik over aan de eigenaar, het enige criterium was de leeftijd. Beide boeken waren geschreven door witte mannen van rond de dertig. Het reservoir waaruit zij putten, bleek vooral gevuld te zijn met cafébezoek en verbroken relaties. Hun boeken kwamen op mij over als een poging de geprivilegieerde burgerlijkheid te maskeren van een bestaan waarin weinig gebeurt. Zonder het beeldend vermogen van een Jan Wolkers laten ze hun personages meisjes neuken – qua woordgebruik blijf ik in stijl – die evengoed opblaaspoppen konden zijn, zo weinig leer je ze kennen. Zou het wel eens in deze auteurs opkomen dat ze niet alleen voor andere mannen schrijven? Of is hun boodschap juist tot vrouwen gericht: spreid jij nou maar je benen. Eén van hen heeft een jongerenprijs gewonnen, hoe dan ook kruipt het allemaal in die ontvankelijke lezershersens.

Vermoedelijk heeft Herman Stevens gelijk: veel mannelijke auteurs meten zich voortdurend met de voorgangers door wie ze zijn gevormd. Die waren ook stoer, dus als je hen imiteert ben je goed. Het is standaard geworden. Je moet echt groot zijn, zoals Ian McEwan, om je eigen weg te gaan.

Volkomen gedateerd

Ja, ik ben veranderd. Nieuwe boeken waarin vrouwen alleen mogen onderliggen komen er bij mij niet meer in. Ik moet nu zelfs een beetje om die boeken lachen. Mannelijke schrijvers die voor de representatie van vrouwen teruggrijpen op bewonderde collega’s van vroeger, bereiken vooral dat hun werk binnenkort volkomen gedateerd zal zijn. Laat mij maar lekker de laatste titels lezen van Anne Eekhout, Pauline Genee, Miriam Guensberg, Pauline Slot, Dubravka Ugresic en Meg Wolitzer. Gegarandeerd goed.

En J. M. Coetzee? Een paar maanden nadat ik Disgrace had weggezet, heb ik de roman toch weer opgepakt. Gaandeweg bleek de auteur steeds meedogenlozer te worden voor zijn hoofdpersoon. Hij liet hem boeten.