Direct naar artikelinhoud
Vijf speerpuntenpassend onderwijs

Zo moet het passend onderwijs echt passend worden (en het aantal thuiszitters afnemen)

Het zijn flinke maatregelen die Marc Dullaert voorstelt. Maar goed, het probleem is ook hardnekkig. Talloze kinderen en jongeren krijgen geen passend onderwijs, meer dan vierduizend zitten thuis.

Thijs (rechts) en Daan de groot wachten met hun moeder op het station van annapaulowna voordat zij onderweg gaan naar hun school in Amsterdam.Beeld raymond rutting

Dat komt door wetten, regels en bekostigingsafspraken, stelt de voormalige Kinderombudsman. En door bestuurlijk onvermogen. Soms treuzelen de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en de jeugdhulpverleners, ze werken langs elkaar heen of durven geen verantwoordelijkheid te nemen.

En dat terwijl er met een beetje creativiteit best een oplossing te verzinnen is voor leerlingen die het niet zomaar redden in het reguliere onderwijs, zoals in meerdere regio’s al zichtbaar is.

In opdracht van de ministers Hugo de Jonge (Volksgezondheid) en Arie Slob (Onderwijs) onderzocht Dullaert samen met stichting Gedragswerk wat er moet gebeuren als het scholen en hulpverleners niet lukt om een passende combinatie van onderwijs en zorg voor een leerling te vinden. Wie moet dan beslissen? Wie hakt de knoop door als er een impasse ontstaat?

Dullaert vond die opdracht te nauw geformuleerd. Hij besloot het hele passend onderwijs nog eens onder de loep te nemen. ‘Ik wilde niet alleen met een pleister komen’, zegt hij. ‘Met alleen dwang en drang verhelp je het probleem niet.’

De afgelopen maanden sprak Dullaert met vertegenwoordigers van samenwerkingsverbanden passend onderwijs, met de koepel van leerplichtambtenaren, met de Onderwijsinspectie, gemeenteambtenaren en talloze ouders van thuiszitters. In die gesprekken leerde hij niet alleen waar het misgaat, maar ook hoe het anders kan. Daarover schreef hij ‘De kracht om door te zetten’ . Donderdag debatteert de Tweede Kamer erover.

Wat stelt hij zoal voor? En hoe luidt de kritiek op die voorstellen?

1. Van leerplicht naar ontwikkelrecht

Waar het om passend onderwijs gaat, botsen wensen met wetten. Enerzijds is daar bijvoorbeeld die oude Leerplichtwet uit 1969, die leerplichtambtenaren voortbrengt die volgens Dullaert ‘vooral door een handhaafbril naar verzuim kijken’, zonder veel aandacht te schenken aan de redenen van dat verzuim. En anderzijds willen we ‘een inclusieve samenleving waarin alle jongeren kunnen meedoen’, wat vraagt om maatwerk voor iedereen die niet helemaal in het onderwijssysteem past.

Het uitgangspunt moet daarom zijn dat elk kind recht heeft op onderwijs. Dullaert spreekt van ‘een ontwikkelrecht voor kinderen’, dat bijvoorbeeld ook moet gelden voor meervoudig gehandicapte kinderen die nu zijn vrijgesteld van onderwijs. Ook zij kunnen dingen leren, zegt hij, ‘al is het maar om iets op te tillen’. Het kabinet onderzoekt momenteel hoe zo’n leerrecht in de wet kan worden vastgelegd.

Volgens Dullaert moet iedereen op zijn eigen niveau onderwijs kunnen volgen, desnoods in zijn eigen tempo en via een eigen leerroute. ‘In Duitsland zijn bijvoorbeeld leerling-gezelroutes’, zegt hij. ‘Dat is leren op maat. Maak dat hier ook mogelijk.’

Carry Roozemond van de brancheorganisatie voor leerplichtambtenaren Ingrado zegt dat de huidige wet voldoende ruimte biedt voor maatwerk. ‘Alleen zijn schoolbestuurders soms voorzichtig, omdat ze niet precies weten wat mag van de inspectie. Ze zouden best wat meer durf mogen tonen.’

Onderwijsjurist Katinka Slump – betrokken bij veel zaken van thuiszitters – beaamt dat er al veel mogelijk is: kermiskinderen die les krijgen in een kermiswagen, zieke kinderen die thuisonderwijs krijgen. Wel staan er bij de zoektocht naar maatwerk vaak regels in de weg die het ministerie, de inspectie en de samenwerkingsverbanden zélf hebben opgesteld. Graag had ze gezien dat Dullaert dat in zijn rapport meer had benadrukt.

Als voorbeeld noemt Slump een initiatief in Leiden, waar ouders ‘een soort huiskamerschool’ voor vooral hoogbegaafde thuiszitters hebben opgezet. ‘Schoolbesturen krijgen geld voor deze leerlingen, maar weigeren voor dit klasje betalen’, zegt Slump. ‘Omdat dat niet zou mogen van de inspectie. De ouders boffen dat de gemeente er nu voor wil betalen.’

2. Meer aandacht voor preventie

Hulpverleners zijn er vaak te laat bij, zegt Dullaert. Zo kan een leerling die niet goed in zijn vel zit flink spijbelen zonder dat de school een leerplichtambtenaar hoeft in te lichten. Dat gebeurt pas als de leerling meer dan zestien uur onderwijs in vier weken mist.

Volgens Dullaert moet dat veranderen. Hij wil onder meer dat scholen een betere verzuimregistratie bijhouden en dat elk gemist uurtje gemeld wordt. Zodat zo’n leerling eerder op de radar verschijnt. ‘Dat is essentiële informatie’, zegt hij. ‘Samenwerkingsverbanden moeten daarover beschikken om snel te kunnen handelen.’

Over de extra werkdruk die scholen door een betere verzuimregistratie zouden kunnen ervaren, maakt Dullaert zich niet zo’n zorgen. ‘Nu zijn scholen er vaak niet op tijd bij en kost het maanden om een oplossing voor een kind te vinden. Dat kost veel meer energie.’

Op den duur kan vroegsignalering ook de wachtlijsten bij de jeugdhulpverlening terugdringen, denkt hij. ‘Er is lichtere zorg nodig als je er vroeg bij bent.’

3. Betrek ouders en kinderen

Het lijkt een open deur. Maar nog te vaak wordt er vooral óver kinderen gepraat en niet mét de kinderen, constateert Dullaert. En te vaak staan ook de ouders langs de zijlijn. Dat is een fatale fout, vindt hij. Want als ouders alleen maar medegedeeld krijgen wat er met hun kind gaat gebeuren, is de kans groot dat ze dwars gaan liggen. ‘Zonder communicatie geen samenwerking’, zegt hij.

Daarom pleit Dullaert ervoor vast te leggen dat ouders verplicht geïnformeerd worden over elke stap en dat ze ook moeten instemmen met vervolgstappen. ‘Ouders moeten bij de hele procedure betrokken worden.’

Onderwijsjurist Slump vindt het ‘echt heel fout’ dat dit in het rapport staat. Scholen zijn al wettelijk verplicht om ouders te informeren, zegt ze. ‘Dullaert wekt de indruk dat ouders een veel zwakkere rechtspositie hebben dan ze in werkelijkheid hebben.’

Roozemond van Ingrado ziet het probleem niet. ‘Ouders worden niet overal goed geïnformeerd. Het is goed dat Dullaert dit nog een keer aansnijdt.’

4. Ondersteun de leerkracht

Een kind loopt vast, heeft blauwe plekken of blijkt steeds somberder. Leerkrachten zien dat vaak als eerste. ‘Het is belangrijk dat zij er niet te lang zelf mee hoeven rondlopen’, zegt Dullaert. Leerkrachten moeten daarom zodra ze dat zelf nodig vinden hulp kunnen inroepen van een ondersteuner op school of een intern begeleider. ‘Of van de jeugdgezondheidszorg, die spreekuur op scholen komt houden. In een aantal regio’s is dat bijzonder succesvol.’

Volgens Dullaert hoeft steun voor leerkrachten niet veel extra te kosten. Hij wijst onder meer naar de grote financiële reserves van sommige samenwerkingsverbanden. Bovendien zorgt vroege signalering ook voor besparingen, zegt Dullaert. ‘Hoe we het nu aanvliegen is het allerduurst. Er worden overal experts ingevlogen als het al te laat is. Dat kost een vermogen.’

5. Hak knopen door

Nu is de procedure vaak stroperig. Het kan maanden duren voordat een zorgleerling een aanbod krijgt voor passend onderwijs. En dan is het nog maar de vraag of ouders niet gaan dwarsliggen.

Hoe kan dat sneller? Dullaert wil wettelijk laten vastleggen dat elke regio een casusregisseur onderwijs en zorg aanstelt, die zich ontfermt over ingewikkelde kwesties en indien nodig knopen kan doorhakken. De ministers Slob en De Jonge nemen dat advies over, lieten ze vrijdag al aan de Tweede Kamer weten.

Het idee is dat de casusregisseur bij complexe cases de regie neemt en samen met alle betrokkenen probeert binnen twaalf weken een oplossing te vinden. Lukt dat niet, dan kan de casusregisseur zelf beslissen: het wordt dit onderwijs- en zorgarrangement. Daarbij krijgt hij veel vrijheid. Zo mag hij kinderen plaatsen waar hij wil, ongeacht eventuele wachtlijsten. ‘Dat is belangrijk’, zegt Dullaert. ‘Een kind moet direct een plek kunnen krijgen.’

Carry Roozemond van Ingrado denkt dat het goed is dat er iemand wordt aangesteld die zich verantwoordelijk voelt dat er een oplossing komt. Wel twijfelt ze of diegene in het uiterste geval zelfstandig knopen moet doorhakken. ‘Ik hoop dat hij nooit met de vuist op tafel hoeft te slaan’, zegt ze. ‘Dat kan averechts werken. Ouders kunnen hun kind altijd ziek melden als ze het niet eens zijn met een beslissing.’

Slump ziet niets in de doorzettingsmacht van zo’n casusregisseur. Sterker nog, ze vindt dat de minister van Onderwijs zijn verantwoordelijkheid moet nemen en harder moet optreden als schoolbesturen passend onderwijs saboteren.

‘Het Vossius Gymnasium in Amsterdam schreef een leerling die veel ziek is tegen haar wil uit’, zegt ze. ‘De inspectie oordeelde dat dat niet had gemogen, maar nam geen maatregelen. Andere scholen wilden haar ook niet opnemen. Waarom eist de minister niet dat de school de fout repareert, bijvoorbeeld door particulier onderwijs voor haar te betalen? Nu vegen ze leerlingen zonder problemen van hun bordje. Laat zo’n bestuur maar op de blaren zitten.’