Natuur: Met je neus in een wespennest
Eigenlijk was ik meidoorns aan het fotograferen. Ik had al een heleboel rode besjes op de foto gezet en ik zocht een paar forse doorns die ik samen met glinsterende bessen wilde vereeuwigen. Pas toen zag ik de gerafelde velletjes papier. Tussen de takken hing een leeg wespennest, met een doorsnede van pakweg vijftien centimeter en een hoogte van circa dertig centimeter. Ik had weleens eerder een oud wespennest gezien, maar nog nooit buitenshuis in een boom. Natuurlijk heb ik weleens op een paar meter afstand staan kijken naar de opening van een ondergronds wespennest, terwijl de dieren af en aan vlogen. Maar ik had nog nooit mijn hand in een wespennest gestoken en het flinterdunne papier gevoeld.
Alle kolonievormende wespen beheersen de lichtgewicht bouwkunst. Zij hebben geen baksteen of beton nodig, zij fabriceren papier uit houtpulp. Met hun kaken schrapen ze splinters van rottende bomen of verweerde paaltjes. Ze kauwen het schraapsel fijn, vermengen het met speeksel en spreiden de papierbrij uit in de gewenste vorm.
Ieder wespennest bestaat uit raten met zeskantige celletjes, waarin de larven opgroeien. Normaal krijg je die raten nooit te zien, want ze zijn beschermd door een omhulsel, dat eveneens van papier is gemaakt. Ieder wespennest heeft slechts één opening, een vlieggat dat doorgaans onderaan zit en waardoor de lucht in het nest wordt ververst. Het omhulsel bestaat uit verschillende laagjes en dat werkt isolerend, evenals onze dubbele ramen. De dieren kunnen de temperatuur in hun nest continu op dertig graden Celsius houden en dat is ideaal voor de groei van hun larven.
Als de buitentemperatuur veel lager is, zetten alle wespen hun ‘kacheltjes’ aan. Ze stellen hun vliegspieren in werking zonder hun vleugels te bewegen en dat levert warmte op. Als de buitentemperatuur veel hoger is dan nodig, halen de wespen water in plaats van voedsel. Ze strijken het vocht uit over de raten en waaieren met de vleugels om het te laten verdampen. Op deze manier kunnen ze het nest koelen en sterfte van de larven voorkomen.
Wespenbouwsels gaan slechts één seizoen mee. Langer hoeft ook niet, want iedere kolonie valt in de nazomer uit elkaar. Als het te koud wordt, gaan alle werksters dood. Alleen de wespenkoninginnen slagen erin om de winter te overleven. ?
Zowel honingbijen als wespen maken raten van zeskantige cellen, waarin ze eitjes kunnen leggen en waarin larven kunnen opgroeien. Bij honingbijen zijn deze raten van was, bij wespen van papier. Het tweede grote verschil is dat een bijenraat altijd verticaal hangt en die van wespen horizontaal. Een wespenkoningin maakt aan het begin van het jaar een soort parapluutje, met zeskantige celletjes aan de onderkant. In iedere cel legt ze één ei. In het begin moet ze de larven zelf voeden, maar zodra de eerste werksters zich ontpoppen, nemen zij die taak over en dan gaan zij hun iets jongere zussen voeden.
De koningin houdt zich dan alleen nog maar bezig met eieren leggen. Een deel van de werksters gaat op zoek naar voedsel. Zij vangen insecten die ze fijnkauwen. Het vloeibare goedje wordt overgedragen aan andere werksters, die zorgen voor het voeden van larven en de uitbouw van het nest. Naarmate er meer werksters gaan meehelpen, kan de kolonie steeds sneller groeien. Aan het eind van de zomer kan een fors wespennest twintigduizend bewoners tellen.
Het bouwwerk moet natuurlijk wel meegroeien. Uiteindelijk wordt het een flat met vier tot acht raten boven elkaar. Wij plegen met de onderste verdieping te beginnen en naar boven te werken, maar wespen bouwen van boven naar beneden. De insecten hangen iedere verdieping op aan de vorige. De etages zijn gewoon door papieren pijlers aan elkaar gekoppeld.
Meidoornbessen zijn erg melig. Ze smaken zuurzoet, maar vanwege de enorme meligheid zijn ze bij ons minder in trek dan veel andere bessen. Vogels denken daar net zo over, daarom zijn de struiken van de lijsterbes eerder leeggegeten dan die van de meidoorn.
De meidoorn is gemakkelijk te herkennen aan de combinatie van rode bessen met forse takdoorns.
Overigens kent het insectenrijk niet alleen kolonievormende wespen. De meeste wespensoorten leven helemaal niet in groepen, maar solitair. Zij moeten het zonder de hulp van werksters doen. Zij graven holletjes in het zand of ze gebruiken gangetjes in hout. Deze solitair levende wespen komen nooit op onze zoetigheden af en daardoor krijgen wij ze zelden te zien. Datzelfde geldt voor alle veldwespen die kleine kolonies vormen. Deze dieren fabriceren nestjes van amper een paar centimeter doorsnee, met enkele tientallen celletjes, eveneens van papier-maché.
Natuurlijk heb ik een stukje van het nest meegenomen om het thuis nog eens goed te bekijken. Je ziet inderdaad overal houtvezeltjes zitten. Verder vertoont mijn papier-maché allerlei gele, bruine en grijze strepen. Iedere streep is een portie houtpulp die in één keer door een wesp is gebracht. Als de wespen totaal verschillende houtbronnen gebruiken, zowel vers hout als verrot hout, krijg je strepen met verschillende tinten. De kenners kunnen aan de kleur afleiden welke wesp het nest heeft gemaakt. De Duitse wesp gebruikt vrijwel altijd hard hout dat slechts aan de oppervlakte is verteerd: het resultaat is een overwegend grijs wespennest. De gewone wesp gebruikt doorgaans verschillende houtbronnen, zodat je gelige of roodbruine wespennesten krijgt, met lichte en donkere strepen. We hebben in onze contreien zes verschillende wespensoorten die grote kolonies vormen. Drie soorten maken gewoonlijk ondergrondse nesten: gewone wesp, Duitse wesp en rode wesp. Drie andere soorten plegen hun bouwsels aan takken van bomen of struiken te hangen: boswesp, middelste wesp en Noorse wesp. Soms kruipen de geelzwarte insecten in spouwmuren of in nestkasten die voor vogels zijn bedoeld. Incidenteel maken ze hun nest onder een afdak of aan een daklijst. Bij alle kolonievormende wespen overwinteren alleen de jonge koninginnen. Aan het eind van de zomer telt ieder nest duizenden werksters die de oude koningin helpen bij het voeden en verzorgen van alle wespenlarven. De laatste larven ontwikkelen zich tot geslachtsrijpe mannetjes en vrouwtjes, die uitvliegen en met elkaar paren. De bevruchte vrouwtjes zijn de koninginnen die volgend voorjaar een nieuwe kolonie kunnen stichten. Zij zoeken in het najaar een vorstvrije plek waar ze kunnen overwinteren. De oude koningin, alle werksters en alle mannetjes sterven van de kou.