Direct naar artikelinhoud
NieuwsPolitie-infiltratie

De politie-infiltrant is terug van weggeweest

Met infiltranten criminelen opsporen is succesvol, maar brengt ook het gevaar van uitlokking met zich mee. Koudwatervrees vanwege de IRT-affaire is voorbij, zodat de methode steeds vaker wordt toegepast.

De politie valt bij terreurverdachten binnen.Beeld EPA

Nog lang niet alles is bekend over de politie-infiltratie die zou hebben geleid tot de verijdeling van een grote terreuraanslag ergens in Nederland. In verband met die infiltratie werden op 27 september zeven verdachten aangehouden in Weert en Arnhem. Wat al wél vaststaat, is dat de advocaten van de verdachten Justitie van verboden uitlokking zullen betichten. Volgens RTL Nieuws zouden twee infiltranten de would be-terroristen  hebben voorzien van (lege) bomvesten en (onklaar gemaakte) handvuurwapens. Het tweetal zou vlak voor de overrompeling van de verdachten in Weert een schietinstructie hebben verzorgd. Een advocaat die zijn vak ook maar een beetje verstaat, zal daarin aanwijzingen zien dat hun cliënten door de infiltranten zijn gestuurd of gesouffleerd.

Hoe kansrijk zal deze verdediging zijn? Na de verwoestende IRT-affaire, begin jaren negentig, is infiltratie als opsporingsmethode weer betrekkelijk gangbaar geworden. Bewijs dat door infiltratie is verkregen, wordt door de rechter betrekkelijk vaak als wettig erkend. 

Daar zag het niet naar uit toen de parlementaire enquêtecommissie die onderzoek had gedaan naar de handelwijze van het Interregionaal Rechercheteam (IRT) in 1996 haar bevindingen en aanbevelingen presenteerde. Om te voorkomen dat de politie ooit nog op eigen houtje met criminele handelingen in het criminele (drugs-) circuit zou infiltreren, werd deze methode – waar onder andere de inzet van burgerinfiltranten deel van uitmaakte – sterk aan banden gelegd.

Koudwatervrees

Nu, ruim 22 jaar later, is de koudwatervrees waar de IRT-affaire nog aanleiding toe gaf wel verdwenen. Dat zegt Sven Brinkhoff, universitair hoofddocent strafrecht en strafprocesrecht aan de Open Universiteit. ‘Sinds 2014 mogen zelfs weer criminele burgerinfiltranten worden ingezet. Dat is een van de manieren waarop politie en justitie het hoofd proberen te bieden aan de criminaliteit die sinds 1996 harder en complexer is geworden.’ 

In het geval van de verijdelde terreuraanslag (met de Gay Pride als mogelijk doelwit) lijkt die aanpak doeltreffend te zijn geweest. Brinkhoff: ‘Op basis van wat ik uit de media opmaak, ligt er immers het nodige aan belastend materiaal. Ook over de infiltratieactie, de gevolgde aanpak en de verantwoording hiervan in processen-verbaal zal grondig zijn nagedacht. Want politie en openbaar ministerie weten ook dat de zaak volledig in duigen valt als de infiltranten niet ver uit de buurt van verboden uitlokking zijn gebleven.’

Bij terrorismezaken ligt de drempel voor de inzet van infiltranten vrij laag, zegt Pim Geelhoed, universitair docent straf- en strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Aanwijzingen voor criminele intenties, bepaalde uitlatingen op internet bijvoorbeeld, zijn in beginsel genoeg om toestemming van het OM voor een infiltratiepoging te krijgen. Dat blijft echter wel een delicaat proces. De infiltrant mag deel uitmaken van een suspecte groep en hij mag er medewerking aan verlenen, maar hij mag de groep waarin hij is geïnfiltreerd niet aanzetten tot delicten die de groep eerder niet had willen plegen.’

Rammelende bewijsvoering

Dit stelt hoge eisen aan de processen-verbaal die de infiltranten opstellen, en ook aan eventueel aanvullend bewijs. Al was het maar omdat bij een rammelende bewijsvoering de infiltranten door de rechter gehoord moeten worden – waarmee hun anonimiteit onder druk komt te staan. Anders dan de operaties die door het IRT werden uitgevoerd, staan de huidige infiltraties dan ook onder streng toezicht van politie en justitie – al neemt onder advocaten de vrees toe dat het middel onderhand weer iets te lichtvaardig wordt ingezet.

Dat de beduchtheid voor verboden uitlokking afneemt, kan ook worden opgemaakt uit de manier waarop de politie drie zogenoemde ‘welcome ambassadors’ van het W Hotel heeft ontmaskerd als tussenhandelaren bij drugsleveranties aan hotelgasten. De verdenking dat het drietal gasten desgevraagd van cocaïne en allerhande pilletjes voorzag, bestond al langer. Maar om de bewijsvoering rond te krijgen, zette de politie pseudogasten in die pseudobestellingen bij de welcome ambassadors – thans verdachten – deden. ‘Dit soort opsporingsmethoden, waarvoor het OM toestemming moet geven, is zo gangbaar’, zegt Geelhoed, ‘dat het inmiddels een algemeen bediscussieerde kwestie is of het OM niet te dicht tegen de politie aan zit.’